Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Bericht. 35© Jaargang. Vrijdag 1 April 1921. No. 13 UIT HET WOORD» 1 rri" Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te ®ost-Souburg. ïufi lulmrkiriD.O. 8. I i, I. IEEI, J. D. IIELEIM, F. I i. i EISE, B. SEIJEH, n F. S. J. IBLF. UITGAYI YAH DE PERSVBRBBN1G1NG ZEBUWSCHB KBRKBODB. Door de Algemeene Vergadering der Persvereeniging „Zeeuwsche Kerkbode", gehouden op Vrijdag 18 Maart, werd be sloten den abonnementsprijs met tien cents per kwartaal te verhoogen. Deze verhoo ging is noodzakelijk tengevolge van de ver hoogde franceerkosten, die voor de bladen met ingang van heden intreden. Gelet op het feit, dat het abonnements geld over het eerste halfjaar reeds door onze abonné's werd voldaan, geldt de ver hooging van den abonnementsprijs voor het eerst vanaf 1 Juli a.s. Namens het Bestuur, Ds. R. J. van der Veen, Voorz. P. Oosterbaan, Secretaris. DIE ONTSLAPEN ZIJN IN JEZUS. De opstanding van onzen Heere Jezus Christus is een onuitputtelijke bron van vertroosting voor ons. Zijne opstanding is immers het zegel, dat de Vader Zijne offe rande heeft aangenomen als de betaling onzer zondeschuld. En door Zijne kracht, worden wij opgewekt tot een nieuw leven. Maar eindelijk is de opstanding van Chris tus ook een zeker pand onzer zalige op standing. Op dit laatste wijst Paulus ons hier. Hij wil tot vertroosting van het volk des Heeren doen verstaan hoeverre zij, die gelooven, bevoorrecht zijn boven de ande ren, die niet gelooven. Zij, die in Christus gelooven, zien het licht .opgaan over de raadselen des levens en over de gehei menissen van den dood. Het licht der hope gaat voor hen op zelfs bij het graf. De Christen weet wat uit en achter dat graf hem wacht. Eenerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddelooze; zooals die sterft, sterft ook deze. »Wie leeft er die den slaap des doods niet eens zal slapen Wie redt zijn ziel van 't graf?" Velen zijn reeds ge storven. Er is geen stad of dorp of vlek, dat eene begraafplaats missen kan. De dood is doorgegaan tot alle menschen. En wat bittere smart is dat, als God onze dierbaren door den dood wegneemt Welk een zwaard gaat er dan door de ziel. En wat kost het dan niet om ze te zien uitdragen en aan de groeve der vertering over te geven. O dat graf, wat verslindt dat kostbare schatten 1 En immers wij zeiven moeten ook ster ven; losgemaakt worden van de banden van dit leven, hoe lief ze ons ook zij Wij allen zijn wandelaars naar het graf. Wat huiveringwekkende gedachten. Wat al tranen en verschrikkingen heelt dat graf al geeischt. Wat al harten gaan weenend naar dien doodenakker, waar de dierbare is nedergelegd. Voor ons die er om heen staan is het zoo bang, zoo droef. Maar hoe zou het wel zijn voor hen die er nederliggen Ze zeggen er zelf niets van. Hun mond is gesloten. In hun leven hebben ze ons allerlei gezegd. Ze lieten ons hun leed of vreugde kennen. Ze lieten het ons weten wat lichaamsamarte of zielepijn ze kwelde, of met hope en vreugde het hart vervulde. Maar nu liggen ze roerloos neer. Stil en koud, met gesloten mond. Wij hadden hen zoo lief. Waarlijk, dat graf, als daar geen licht over mag gaan, dat ons zijn bange raadselen verklaart, is het om er tot den dood toe bij te blijven weenen. Is er dan niets van te weten hoe het onze dooden gaat en gaan zal Neen, zegt de wereld. Het graf is met eeuwige gren delen gesloten en tegen den dood is geen vertroosting. Het beste is om het zoo spoe dig mogelijk te vergeten. Strooi bloemen op het graf en wend er uw oog af en werp u met alle kracht in de geneugten des levens. Het stoute ongeloof roept uit: dood is dood, en wie eenmaal gestorven is, zal het leven in eeuwigheid niet zien". En in ver harding des harten maakt men zich zoo koud en onaandoenlijk voor de sprake des grafs, als het marmerkoude lijk, dat er in wordt nedergelegd. Anderen zijn niet zoo rustig. Ze ver trouwen dat geheimzinnige graf niet. Maar ze zijn te grootmoedig om die vreeze te erkennen en waar ze alle vertroosting missen bij het graf, roepen ze maar telkens uit, dat niemand weet, wat er in dien staat des doods zal zijn. x>Ik weet het niet, maar gij weet het ook niet," roepen zij den christen toe. Doch bij hun ongeloof en spot, gaat het hun misschien wel zooals zeker dichter uitriep»Maar ik ben zoo rustig niet als gij 1" Met onze menschelijke kennis en wijs heid kunnen wij de geheimenissen van het graf niet verstaan. Zonder de genadige openbaring Gods is er bij den dood geen hope en geen verwachting. Voor den chris ten verslindt echter het graf de hope des levens niet. Paulus zag ook onder de Thes- selonicensen van die diep bedroefde har ten, die onder zwaren rouw gebogen waren, en hij had een woord van vertroosting voor hen. ^Broeders 1" zoo roept Paulus uit, »ik wil niet, dat gij onwetende zijt van de genen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk als de anderen, die geen hoop hebben". Paulus weet er dus wat van en hij wil ons die wetenschap meêleelen. Hij wil ons vertroosten met de vertroostingen waarmede hij zelf van God vertroost is geworden. Hij heeft het licht opgevangen, dat van uit het geopende graf van onze Heere Jezus Christus over onze graven is opgegaan. En in dat licht ziet hij eeuwige vertroostingen. Onze Heere Jezus Christus is ook ge storven en begraven. Die kille hand des doods heeft op Golgotha ook Hem aange raakt, en roerloos, koud lag zijn lichaam daar neer in den hof van Jozef van Ari- mathea, dat nieuwe graf in de steenrots uitgehouwen. Zijne discipelen en vrienden hebben er bij geweend, en in droefheid kwamen zij aan den morgen van den der den dag om in de zalving de laatste eer aan den doode te bewijzen. Maar ziet, Hij is opgestaan. Hij heeft de grendelen des grafs verbroken. Hij heeft het leven weder aangenomen, zelfs ver heerlijkt in glans. En dat deed Hij als de Borg van zondaren. Hij stierf voor de zijnen. Maar Hij stond ook op voor de zijnen. Hij betaalde in Zijn dood hunne schuld en bracht in Zijne opstanding voor hen het leven in onverderfelijkheid aan het licht. Dat opent de deur der hope bij het graf, ook voor ons. Er is eene hope der opstan ding uit den dood, door de kracht van Christus. Maar alleen door het geloof. »Want indien wij gelooven, dat Jezus ge storven is en opgestaan, alzoo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, we- derbrengen met Hem". Er is vertroosting voor degenen, die ge looven, dat Jezus gestorven en opgewekt is. Wie niet in den Heere Jezus Christus gelooft, in zijn dood en opstanding, mist die vertroosting. Want buiten Hem is er geen overwinning van dood en graf. Daar om zegt Paulus »indien Christus niet op gewekt is, zoo is onze prediking ijdel, ijdel is ook uw geloof, zoo zijn wij dan nog in onze zonden Zoo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zyn. Maar nu Christus i s opgewekt uit de dooden en is de eersteling dergenen, die ontslapen zijn". De dood en de opstanding van Christus heeft kracht voor allen, die in Hem ge looven, want door het geloof worden wij ééae plante met Hem in de gelijkmaking Zijns doods en in de gelijkmaking Zijner opstanding. In Christus' dood ligt de dood van hunnen dood, omdat Hij onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout. En in Zijne opstanding ligt de kracht hun ner opstanding. »Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde". Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zoo gelooven wij dat wij ook met Hem leven zullen. »In den Heere ontslapen" wil zeggen, in den dood gaan als een, die door het geloof Christus was ingelijfd. Al was dat geloof vaak zwak en wankelend, al werd het hevig geschud, 't is toch krachtig om te behouden. Het is de levensband aan Jezus, die Hij zelf vasthoudt, en bewaart, ook in het dal der schaduwen des doods. In Jezus ontslapen, dat is het stervend hoofd ter ruste leggen in het geloovig ver trouwen, dat Jezus Christus als de alge- noegzame Borg met Zijn lijden en sterven voor ons intreedt bij God. En voor alle dezen is er hope en ver troosting. Immers dan liggen zij, die in Jezus ontslapen zijn, niet als een prooi des doods, als een buit des satans in het graf, want in Christus is hun dood ver slonden. Zij zijn gerechtvaardigd van de zonde en zullen niet door de banden des doods gehouden worden. Wij, die gelooven, mogen nooit op dood en graf zien zonder op Jezus te zien, op Hem, die dood geweest is en nu leeft, en leeft in alle eeuwigheid. Hij is het Hoofd van allen, die in Hem gelooven. En zoo waarlijk als het Hoofd is opgestaan zal ook het gansche lichaam opstaan. Ik zal ze opwekken ten uitersten dage" heeft Jezus gezegd. Dat graf is geen plaats der verderfenis, 't is geen kerker, 't Begraven is geen weg werpen van onze dooden. Neen, zij rusten op hunne slaapsteden, tot de Heere hen wakker roept. Wij, die gelooven, zullen degenen, die in Jezus ontslapen zijn, we derzien. Wij zullen elkander ontmoeten bij Hem en samen het danklied der ver lossing zingen, op den dag van Jezus we derkomst. God zal ze wederbrengen met Hem. O, die dag van heil en loon Dag van jubel, dag van glorie 1 Als de in God ontslapen doön, Zullen opstaan in victorie 1 't Eeuwig licht is opgegaan Onze Heer is opgestaan 1 SJSSBULIJK LfiTBÏ. Sabbafhswerk. IbOMIHUBtoprflgper kwartaal b; vooruitbetaling 9 0 cent. Afzonderljjke nummers 7 eent. AAvirtlltliprtll15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. A Arts t» Ai Admiuistratii Firma LITTOOIJ OLTHOFF, HiAAilkarg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot u i t e r 1 k Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Want indien wij gelooven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzóó zal ook God degenen, die ont slapen zijn in Jezus, (weder)brengen met Hem. 1 Thessel. 4: 14. F. Staal Pz. lil. Ontrouw in het ter kerkgaan komt gelijk we zagen) voort uit eigenwilligheid van de kerkleden. Hun moet met ernst aangezegd, dat de Heere ten opzichte van het vierde gebod ook vraagt gehoorzaamheid. Uw geestelijk leven behoeft ook geregeld voeding. En die ontvangt uwe ziele zoowel door de bediening van Gods Woord en de Sacra menten, als door de saamvergadering der ge- loovigen zelve en door 't gemeenschappelijk gebed. Wanneer de vreeze Gods in uw hart woont, dan luistert ge ook naar dat gebod: Gedenkt den Sabbathdag, dat gij dien heiligt want ongehoorzaamheid is dan tot oneere van uwen God, maar strekt evenzeer tot schade voor uw zieleleven. Er zijn van die kerkleden, die meenen in zelfgenoegzaamheid op eigen manier hun Zon dag te kunnen doorbrengen. Twee dingen ver geten ze: le dat zij Gods dag tot hun dag maken en daardoor den Heere van iets berooven, en 2e dat een magerheid van geestelijk leven over hen komt, een geestelijke ondervoeding, waardoor zij in den kwaden dag ook niet bestand zullen blijken te zijn om in goeden strijd te volharden en de overhand te behouden. In onzen tijd zijn er ook vele kerkleden, die niet de rechte liefde tot den eeredienst gevoelen, die de saamkomsten der gemeente niet bizonder waardeeren, maar die toch meenen dat zij, door allerlei werkzaamheden in 't publieke leven opkomende voor de ordinantiën Gods, zich voortreffelijke christenen betoonen. Doch laat ons aanstonds daarbij opmerken, dat goede christenen niet alleen naar sommige maar naar alle geboden Gods wandeleD dus ook naar het vierde geboden dan is het meeleven met de gemeente van Christus en het mee opgaan naar het Huis des gebeds een zielsbehoefte. Vaak krijgen bij zulke kerkleden in onzen tijd de Dienaren des Woords de schuld, waarom zij niet ter kerk komen. Hun prediking is te ouderwetscb, of te langdradig, of te saai, of te weinig op de hoogte van dezen tijd, beantwoordt niet aan hun behoeften en verlangens, 't Is evenwel opmerkelijk, dat dergelijke aanmer kingen niet slechts ten opzichte van enkele predikanten, maar zoo ongeveer ten opzichte van alle predikanten gemaakt worden. Daarin ligt zeer zeker voor alle Dienaren des Woords in onze dagen een prikkel om zich te benaar stigen, dat zij veel werk maken van hun studie en van hun kanselarbeid, opdat zij ter dage voorbereid op den Sabbath het Woord bedienen. En we kunnen toch haast niet aannemen, dat onze predikanten Zondag op Zondag tweemaal de gemeente voorgaan zonder te rekenen met de onderscheidene en bizondere behoeften van de kerkleden in den tegenwoordigen tijd. Bovendien als het Woord Gods zuiver wordt bediend, heeft het altoos wat te zeggen tot de gemeente en tot elk harer leden. En wanneer een lid der kerk met ernst kan verklaren, dat de bediening des Woords hem in een of ander opzicht niet bevredigt, ligt het dan niet op z$n weg hierover met zijn leeraar eens onder vier oogen broederlijk te spreken, en hem zijn ziels behoefte bekend te maken? Maar dien goeden weg bewandelt men niet. Liever becritiseert men openlijk den predikant en laat 's Zondags zijn plaats in de kerk ledig. Dan vervalt men tot ongehoorzaamheid aan het gebod Gods,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1921 | | pagina 1