Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 35e Jaargang. Vrijdag 11 Maart 1921. No. 10 UIT HET WQOKD, RedacteurenDs. L. BOÏÏMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vuti Irimrkiri: D.D. R. J. I. i. VEER, J. 0. VIELERfiA, F. I v. i. EIDE, I. IEIJER, H. P. M. 6. DE «ALLE 11 F. J. WLF. lboa»tm«ntsprüsper kwartaal b$ Tooruitbefcalinf 90 cent. PBRSVBRBBNIG1NQ ZEBUWSCHB KERKBODE. Pinna LITTOOIJ A OLTHOFF, Middelbare. PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Het Bestaar deelt langs dezen weg mede, dat op de 18 dezer te honden Al gemeen e Vergadering een vrQkomend aandeel kan geplaatst worden. Gegadigden gelleven zich niterlQk 16 dezer aan te melden bQ den Secretaris. Namens het Bestnnr, Ds. R. J. v. d. VEEN, Voorzitter. P. OOSTERBAAN, Secretaris. EEN JUBELEND VOLK EN EEN WEENENDE JEZUS. *Van een jubelend volk leest ge hier. Van een volk, dat geestdriftig den Heere Jezus huldigde als KoniDg, als Hij op weg was van Bethanië naar Jeruzalem. Die geestdrift was gewekt door de machtige teekenen, die Jezus gedaan had; niet het minst door de opwekking van Lazarus uit den dood. Haar oorsproDg vond ze in de grootsche verwachtingen, waartoe die teekenen schenen recht te geven. En in die geestdrift legden ze hun kleederen op het dier, waarop Jezus reed spreidden ze hun kleederen voor Hem op den wegnamen ze takken van de palm- boomen en, met die palmtakken wuivende, zongen ze Jezus toegezegend is de Koning, die daar komt in den Naam des Heeren. Nog niet uitwendig schitterend was al- zoo deze huldebetooging. Geen koninklijken indruk nog maakte Jezus als Hij reed op een ezel, niet schitterend was de stoet, die Jezus omriDgde, ook al was ze vrij groot. Ze bestond voor verreweg het grooter deel uit heel eenvoudige menschen. Zoo weinig maakte deze optocht uiter lijk indruk, dat de Romeinen, wier kazerne ze voorbij trok. niet het minste bezwaar maakten ze te laten doorgaan. Maar ontbrak de uiterlijke praal, naar haar wezen was die eerbetooning wel grootsch. Op dien tocht werd Jezus alzoo begroet en geëerd als de groote KoniDg, vdien God aan Davids huis en aan zijn volk Israël beloofd had. Geen hooger eere kon dan die schare Jezus aandoen en met geen hooger hulde Hem huldigen. En die hulde werd door Jezus aanvaard. Hij nam eigenlijk zelf tot die hulde het initiatief, als Hij zelf de maatregelen nam, die noodig waren om nu niet te voet te gaan maar op een rijdier. Jezus lokte zelf die huldebetoogiüg uit. En wanneer die dan ook komt, dan wijst Hij die niet af. Dan zegt Jezus niet tot de schare »dat gaat te ver zóó hooge eere moet gij Mij niet geven", maar dan aanvaardt Hg die eere. Ja dan verdedigt Hij zelfs het doen van die geestdriftige schare tegenover de Fariz* ëo. De steenen zoo zegt Hij dan zouden haast gaan roepen, wanneer de schare zou zwijgen. Die Koningshulde aanvaardt Hij. Hij wil als Koning geeerd zijn, omdat Hij metterdaad de van God gezonden beloofde groote Koning is. En daaruit, dat de Heere Jezus ook als Koning wil erkend zijn, i* te verklaren dat ge hier Hem vindt weenende. Een schril contrast vormt dat weenen van Jezus met het geestdriftig jubelen der menigte. Het is alsof ze niet bij elkaar behooren, die weenende Jezus en die jube lende schare. Toch hooren ze bij elkander. Wat de als Koning begroete Jezus weenen doet is, dat Hij straks die zelfde Konings hulde in Jeruzalem niet ontvangen zal. Jeruzalem moest dien jubel der schare overnemen. Het ^Hosanna, gezegend zij de Koning", moest straks opstijgen uit al Jeruzalems straten en aangeheven wor den door het geheele volk. Wel niet uiterlijk indrukwekkend was de stoet, waarin Jezus optrok, 't Was te begrijpen, dat de Romeinen daar niet veel aandacht aan schonken. Om de beteekenis van die intocht te verstaan was noodig het licht der profetie. Die profetie ver kondigde aan Jeruzalemvrees niet gij dochter Sions, zie uw Koning komt, zit tende op het veulen eener ezelin (Zach. 9 9). Maar dat licht der profetie had Jeruzalem. Dat licht had het opdat het zou verstaan de beteekenis van die intocht en heel Jeruzalem en het heele volk geest driftig Jezus als Koning zou erkennen. Maar Jeruzalem zal dat niet doen; zal het aHosanna" niet overnemen. Het »Hosanna" zal plaats maken voor het »kruis Hem, kruis Hem". En zoo zal Jeruzalem over zich brengen de groote ellende, gevolg van die groote schuld van het verwerpen van zijn Koning. Die ellende ziet Jezus, als Hij op het punt waar de weg weer afdaalt naar be neden Jeruzalem ziet en Zijn blik op haar rusten blijft. Nu is er die ellende nog niet. Nu ligt Jeruzalem daar nog vredig. Nu klinken er nog de blijde feestliederen uit op, want Jeruzalem gaat feest vieren. Maar profetisch ziet Jezus de ellende, die komen zal, dat de vijanden het zullen omringen en benauwen, dat er geen steen zal op den anderen gelaten worden, dat de vreugde van nu zal plaats maken voor angst en smart en de blijde feestliederen zullen plaats maken voor kreten van angst en vertwijfeling. En dat zien van de stad, doet Hem over haar weenen. Wat ligt er zoo in die geestdriftige hulde der schare en in dat weenen van Jezus een opwekking tot de erkenning van Jezus' koningschap en een waarschuwing tegen de miskenning daarvan. Wat ligt hier zoo een waarschuwing tegen het niet-onderzoeken der Schriften, waaruit alleen Jezus' koning-verschijning te kennen is en tegen het niet-opmerken der teekenen, die in het licht der Schrif ten wijzen op Jezus' koning-zijn. En dat niet-opmerken van die teekenen is er. Die teekenen zijn er. Nog is er het Hosannageroep voor den Heere Jezus Christus. Die roep is er in de gemeente des Heeren, die met een le vend geloof bij het licht der profetie bezit de kennis van den Koning der heerlijkheid. Nog is er de zegen, die genoten wordt waar Jezus' koning-zijn erkenning vindt. En nog is er het teeken in de ellende, die daar is, waar Jezus niet als Koning wordt erkend. Kiezen de menschen niet het Evangelie, maar de Revolutie, dan komt de ellendeellende als van Jeruzalem ellende van verwoeste steden, van ver hongering en wanhoop. Maar de teekenen worden niet opge merkt, want daar is ook de onwetendheid ten aanzien van de Schriften, van het profetisch woord. Dat woord is er, maar wordt niet ge lezen. Alles wordt gelezen, tot het vuilste en gemeenste toe, maar de Heilige Schrift niet. Allerlei licht wordt gezocht, tot zelfs het dwaallicht van allerlei filosofie, maar niet het profetisch licht. De Schrift ligt bij velen als een onbekend boek en daar is geen bezien der teekenen in het licht der Schrift. En daarom is er ook geen zien van de verschijning van den grooten Koning, onzen Heere Jezus Christus. Op te merken is die verschijning, maar als bij den intocht in Jeruzalem, zonder uitwendige heerlijkheid, een spotlach opwekkend bij den Romein. Nog is ze zichtbaar die verschijning, maar voor wie ze beziet in het licht der profetie. Maar zoo is er ook die ontzaggelijke schuld. En waar die schuld niet in berouw wordt erkend, daar zal komen die ontzet tende ellende, waarvan de beginselen nu al gezien worden. Nog vredig ligt menig land en menige stad. Zooals Jeruzalem toen Jezus er op neer blikte. Men viert nog feest en men is blijdemen is nog onbezorgd. Maar als er niet komt waarachtige bekeering, dan zal gewisselijk die blijdschap worden weg- geroofd en komen een onzegbare ellende, als die Jezus over Jeruzalem in snikken deed uitbreken. En bij het indenken van die ellende maken we Jezus' bede tot de onzeoch dat ze nog bekenden in dezen hunnen dag, wat tot hun vrede dient. Maar zoo ligt hier ook in een ernstige vermaning tot een geestdriftig huldigen van den Heere Jezus als Koning, door al- leD, die Hem kennen. Dat de geloovige reden heeft tot een geestdriftig jubelen ter eere van Jezus den Koning, wie zou het kunnen of willen ontkennen Is die Koning niet des chris tens troost en vrede en overwinning En zoo er ooit reden was tot dat geest driftig huldigen van Koning Jezus dan nu, want hoe donkerder het wordt, hoe meer ook uitkomt het licht. En donker is het en nog donkerder wordt het rondom ons. Donker ia het in de wereld en vol is ze van ellende, omdat Gods Woord verlaten is. Maar in dat donker schijnt voor wie nog een oog heeft om te zien te helderder het licht des Evangelies. Als er dan ooit gejubeld is om Jezus en tot zijn eere, dan moet het nu zijn. En die geestdrift voor Koning Jezus moet er dan ook en niet het minst zgn voor Jezus' eere ook op het terrein van het staatkundig leven. Op dat terrein zijn nu als te tasten de zegeningen van het erkennen van Jezus' koningschap. Daar zgn te aanschouwen de schrikkelijke gevolgen van ongeloof en revolutie. Daar moet dan niet het laatst bij alle geloovigen zij neen blijdschap over het licht van Jezus' eer en een opkomen voor zijn koningschap. Maar groot is die geestdrift niet. Groot is de lauwheid. Groot is het sussen van zichzelf: »och we hebben het nog rustig en vredig. Het gevaar en de ellende is nog ver af". En in zijn goedheid en trouw geeft God nu temidden van die schuldige lauwheid nog mannen, die op de bazuin blazen die, levende bij het licht der Schrift, let ten op de teekenen der tijden en nu op wekken dat we met geestdrift zullen roe pen voor de eere van onzen bemelschen Koning. En om die geestdrift te wekken, vragen ze dan een offer. Niet allereerst om het geld, maar om de geestdrift, om te doen verstaan, dat het gaat om een groote zaak, dat het gaat om ons en onze kinderen om het bestaan van de kerk en om het waarachtig welzijn van land en volk. Maar als we dat nu niet begrijpen wil len in schuldige onwetendheid, dan denken we en zeggen we idaar doen we niets voor" en »daar doen we niet aan mee". En dan houden we ons geld, maar wat nog veel erger iswe houden ook onze lauwheid en we staan niet op om mee op te heffen den jubel, die inde gemeente nooit verstommen mag, en van uit de gemeente moet gehoordHosanna, gezegend is Hij, die komt in den Naam des Heeren. Als we dat dan in de kerk nog mee zingen, laat ons dan ook verstaan, waartoe ons dat roept in deze dagen. Zij er dan bij ons een hooren naar den oproep tot geestdrift en het brengen van een offer. Dan zijn we wat geld kwijt, maar dan raken we ook wat van onze lauwheid kwijt. En hoe grooter het offer, hoe rijker die heerlyke vrucht. Dan wordt grooter onze geestdrift voor onzen verheerlijkten Koning. Dan behoeft Jezus over ons niet te weenen, maar zal die geestdrift aangenaam zijn Hem, die als Koning wil erkend, opdat Hij als Koning zegenen zou. M__MM^aa«MHMBjwSiattsaaaafiia Afzonderlijke nummers 7 cent. IdTerttltieprtJl i 15 cent per refelbg jaarabonnement yan minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE TAS DE Aires ?u de Administratie Berichten, Opgaven Pre iikbeurten en Advertentlën tot a i t r 1 f k Vrfdagmorgen te zenden aan de Drukker* LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburf. En als Hij nu genaakte aan den af gang des Olijf bergs, begon al de menigte der discipelen zich te verblijden en God te loven met groote stem, vanwege alle de krachtige daden, die zij gezien hadden. Zeggendegezegend is de Koning, die daar komt in den naam des Heeren Vrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen En sommigen der Earizeërs uit de scharen zeiden tot hemMeester, be straf uwe discipelen. En Hij antwoordende, zeidetothen: Ik zeg ulieden, dat zoo dezen zwijgen, de steenen haast roepen zullen. En als Hij nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar. ZeggendeOch of gij bekendet ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uw vrede dientMaar nu is het ver borgen voor uw oogen. Lucas 19 37—42. Heij.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1921 | | pagina 1