Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
35e Jaargang.
Vrijdag 25 Februari 192 L
No. 8
UIT HET WOÖR1).
RedacteurenDs. L. BOTJMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg,
futi liimrkirtD.D. I. J. I. L IEEI, J. B. 1IELEKI, F. I v. i EIDE, I. IEIJER, H. F. I. fi. BE WMLLE n F. J. VDIF.
PBBSVBRBBN1G1NQ ZEBUWSGHB KBRKBODB.
Firma LITTOOIJ A OLTHOFF, ■illelhirr.
ADONIA EN DAVID.
Slot.
1. Adonia's dood.
Adonia greep de hoornen van het altaar
en zoo ontkwam hij. Hij beriep zich, door
zijn vlucht tot het altaar, op genade en
de koning schonk hem op die bede leven
en vrijheid, jlndien hij een vroom man
zal zijn«, zoo sprak Salomo, »er zal van
zijn haar niet op de aarde vallen maar
indien in hem kwaad bevonden zal worden,
zoo zal hij sterven®. Met die woorden zond
koning Salomo hem heen en deed bij
Adonia afgaan van 't altaar en Adonia kwam
en boog zich neer voor den koning Salomo
en Salomo zeide tot hem »Ga henen naar
uw huis®.
Zoo ontkwam Adonia. Hij ontkwam aan
groot gevaar, aan doodsgevaar, door
's Koniogs gunst. Hij bad niets dan den
dood voor oogen gehad, toen zijn plan mis-
lukt was. Vlak voor oogen, want dieplood
was zeer nabij geweest, hij scheen on
mogelijk te ontvluchten, zelfs niet aan het
altaar, want ofschoon dat van genade sprak,
de Heere sprak toch in Zijn Woord van
menschen, die zelfs van voor Zijn altaar
moesten worden weggerukt, om den dood
te ondergaan. Adonia was dus in doods
gevaar geweest. Maar nu was hy gered
uit zeer grooten nood, uit nood en dood
was bij gered, bij was ontkomen als een
vogel uit den strik des vogelvangers, maar
hij was niet bekeerd. Zijn toestand
was veranderd. In zijn voordeel. Maar zijn
gezindheid was dezelfde gebleven. Hij
zelf was niet veranderd. Hij bleef dezelfde,
die hij was. De vijand van den Gezalfde
Gods. En straks, als bij de kans schoon
ziet, doet bij weer zijn aanloop op den
Koninklijken troon.
De grootste weldaden en de wonderlijkste
uitreddingen bewerken op zich zelve al
evenmin bekeering, als het baDgste gevaar
of de strengste slagen, 't Ia nog grooter
weldaad dan de weldaad zelf, als de ont
vangen weldaad het middel wordt om den
zondaar tot bekeering te brengen en met
den dichter van Psalm 116 den beker der
verlossingen in de hand doet nemen en
ons brengt tot gelofte van dankzeggiog en
ons doet roemen Gij hebt in 't doodslijkst
tijdgewricht, Mijn ziel gered, Mijn tranen
willen drogen, Mijn voet geschraagd, Dies
zal ik voor Gods oogen Steeds wandelen
in 'tvroolijk levenslicht. Maar 'tis een
kwaad, erger dan alle kwaad, dat de mensch
ooit ondervond, als men de roede Gods
niet hoort, noch ook Gods goedertieren
heden en verlossing aanmerkt tot bekeeriDg.
Zoo was bet met Adonia.
De toevlucht tot het altaar der ver
zoening moet gepaard gaan met waarachtig
geloof en waarachtige bekeering of het
baat ons niet.
Het altaar is niet en kan niet zijn een
soort van toovermiddel, dat ons helpen
moet, als anders niets meer helpen kan.
De genade-instellingen Gods vragen geloof
en bekeering en zonder geloof en bekeering
worden ze ons onnut en worden ze mis
bruikt en ontheiligd. Vluchten naar het
altaar was op zich zelf niet genoeg, even
min als het nu genoeg is een kruis te slaan
of te gaan naar de kerk.
En loopen voor zijn leven is ook niet
voldoende, dat doet ieder, en kan ook
samengaan met het droefste ongeloof en
met hardigheid des harten. Wie ij vert voor
zijn leven in tijd van gevaar en nood, be
keert zich daarom nog niet met waren
harte tot God. Bij Adonia was er ook niet
de rechte ommekeer. Het duurde niet lang
na zijn uitredding of hij zette zijn revo
lutionair bedrijf weer voort. Doch dan ook
ten koste van zijn leven.
De revolutie van Adonia liep uit op zijn
dood.
En hier is de opmerking op zijn plaats
Alle revolutie brengt den dood.
De revolutie belooft den heilstaat. En
in onzen tgd bileven we het bedenkelijke
voorrecht, dat die heilstaat is gekomen,
hier en daar. In Rusland is hij er al. En
in Duitschland ook. In dat laatste land is
bij alleen nog niet zoo doorgevoerd als in
'teerste. Maar dat volgt wel. En velen
hopen al, dat ook in Nederland spoedig
zulk eeu heilstaat komt. Dan moet de
koningin natuurlijk weg. En dan moet de
godsdienst ook weg. Althans de oude. En
een nieuwe moet er dan voor in de plaats
komen. De eeredienst n.l. van den mensch.
En dan komt ook, zoo men meent, met
een sprongvariatie, een nieuw, veredeld
menfchengeslacht een hoogere type van
mensch, en van die met de revolutie te
verwachten evolutie van den mensch
zijn dan nu reeds proefexemplaren te be
wonderen in de voormannen van het com
munisme. De revolutie belooft den
heilstaat, maar ze brengt den dood.
De revolutie bracht Adonia den dood.
Hij viel als slachtoffer van zijn eigen zondig
drijven. Iedere revolutie kost bloed. En
groote revoluties kosten veel bloed. Door
de waakzaamheid van Davids knechten en
door de wijsheid van Salomo werd aan
Israël een bloedbad gespaard, doordat de
revolutie bedwongen werd. Want revo
lutietijd is een tijd van bloedstorting.
Zeker, toen de Bastille, de Fransche staats
gevangenis, in 1789 bestormd werd en
daarmee het sein gegeven was van de
groote Fransche revolutie, pochte men op
het vreedzaam verloop van die machtige
omwenteling. Ea in 1917 toen de Czaar
verdreven werd van den troon, was daar
in Petrograd en in heel Rusland weer een
b 1 o e m e nrevolutie en in 1918 kwam er
nog zoo een. Maar vraagt niet, wat stroo
men van bloed telkens na zoo'n zooge
naamde bloemenrevolutie vloeiden. Robe
spierre, Danton en Marat, Lenin, Trotzki
enz. zijn mannen des bloeds. De revolutie
speelt met het leven van den mensch. Een
mensch meer of minder telt niet mee. Er
zijn menschen genoeg. God de Heere echter
telt wel de menschenlevens. En Hij ver
geet de bloedstortingen niet. En ze komen
alle in 't gericht. Alle. En daarom zullen
in dat gericht ook staan als mannen des
bloeds, zij allen die in beginsel gestaan
hebben tegenover den grooten koning, die
meer dan Salomo is, tegenover de heer
schappij van Koning Jezus. En vooral zij,
die in den strijd tegen Hem de aanvoering
hebben gehad en die het ongeloof hebben
gepredikt. Want ongeloof en zonde zijn
revolutie. Ze zijn het begin ervan. En het
begin leidt vanzelve tot het einde. En dat
einde is da dood. Immers de bezoldiging
der zonde is de dood. Revolutionaire
menschen zijn gevaarlijke menschen en
revolutionaire beginselen zijn gevaarlijke
beginselen. De revolutie brengt den dood.
De reformatie brengt leven. Leven, dat den
dood trotseert.
Een heel ander sterven dan van Adonia
is dat van David, zijn vader, geweest. We
lezen in ons hoofdstuk ook van Davids
dood.
Als nu Davids dagen nabij waren, dat
hij sterven zou, zoo gebood hg zijn zoon
Salomo, zeggendeDik ga henen in den
weg der gansche aarde. Zoo wees sterk
en wees een man."
David ging den weg, dien allen gaan.
't Gold ook van koning David, dat hij
sterven moest. Hier op aarde volgt ieder
dagelijks zijn eigen weg. De een gaat naar
huis, de ander gaat op reis, de een gaat
ter rust en de ander gaat waken, de een
gaat vooruit, en de ander vliegt achteruit,
de een gaat omhoog, de ander omlaag, de
een gaat naar zijn werk, naar de fabriek,
naar het veld, naar de markt, de ander
keert terug van zijn arbeid. De wegen der
menschen loopen dagelijks zeer uiteen. dEq
ik weet, o Heere," zegt de profeet Jeremia,
ïdat bij den mensch zijn weg niet is, 't
is niet bij een man, die wandelt, dat bij
zyn gaDg richte". Al die verschillende
wegen, die allen en een iegelijken mensch
dagelijks aangewezen worden, liggen ook
vast in 's Heeren raad. De Heere be
stiert dagelijks eens ieders weg. En aller
weg is dan onderscheiden. In één op
zicht evenwel gaan we allen ééne richting
uit. Op ééa weg komen allen samen,
't Is de weg van den dood. De weg der
gansche aarde. De mensch gaat naar zijn
eeuwig huis. En we vliegen daarhenen.
David ging den weg der gansche aarde.
Die weg is een weibetreden weg. Geen
drukker weg. Allen zijn daar. Al die
millioenen. En daar wandelen ook de
grooten der aarde. David was een groote,
een zeer groote in Israël. Nochtans moest
hij sterven. En dat moeten ook de grooten
van het hedendaagsche Israël in ons land.
Want grooten schonk ook ons de Heere.
Valt hier ook vergelijking weg met koning
David toch hebben we ze, van die mannen,
die als koningen ons voorgaan in den strijd
voor de eere Gods. We hebben ze, maar
't moet gezegd, velen hebben we niet meer.
Al hielden we hun werken, hen zelf heb
ben we niet meer. Ook de grooten, ja
de allergrootsten gaan den weg der gan
sche aarde. Hoe smartelijk het ons valt,
ze te moeten missen. Ook Bavinck blijft
niet. De grooten gaan, de kleinen gaan,
allen gaan op dien weg. 't Is de weg der
gansche aarde. Zalig zijn de dooden, die
in den Heere sterven.
Zóó stierf David. Zalig wie, als David,
in den Heere sterft. Van zijn sterfbed
worden ons veel heerlijke dingen gemeld.
Tot het laatste toe streed hg den goeden
strijd. Hij had zijn leven lang gestreden.
Hij was een strijdbaar held geweest. En
zijn strijd ging tegen de zonde. Op zgn
sterfbed streed hij nog. Dienzelfden strijd.
Hij was bedacht op wegneming van de
bloedschuld, die nog rustte op zgn huis.
Hij was in zijn sterven werkzaam met
zijn zonde, evenals hij 't in zijn leven was
geweest. En hij kon niet sterven, als de
bloedschuld niet was afgewenteld van z^jn
hoofd. En hij bezwoer zijn zoon Salomo
de wacht des Heeren waar te nemen, hg
legde hem aan 't hart de geboden en
de beloften Gods. Tot den laatsten snik
hebben we te strijden, als David, tégen
de zonde. Tot we niet meer kunnen. En
dan moeten onze kinderen het doen. De
kroning komt eerst na den strijd. Maar
een sterven, als van David is 't begin
der kroning.
David is gestorven met een psalm op de
lippen. Want zie wat zijn laatste woorden
zijn geweest (2 Sam. 23): aDavid, de zoon
van Isai zegt, en de man, die hoog is op
gericht, de gezalfde van Jakobs God en
lieflijk in psalmen Israels zegt: De Geest
des Heeren heeft door mij gesproken, en
zijn rede is op mijn tong geweest®. En
als hij stervend psalmen zong, gelgkh^'t
in zijn leven bad gedaan dan zong hij van
zijn Borg, van den Heerscher in de vreeze
Gods, die zijn zou als het licht des mor
gens. David sprak stervende van den Chris
tus Gods. David is gestorven ia 't geloof.
Mijn ziel sterve den dood van dien oprechte
en mijn uiterste zij gelijk het zijne.
KERKELIJK LETMI.
Zorg ea angst.
Zeenwsche Kerkbode.
AboiBtmtBtsprQsper kwartaal hg vooruitbetaling 90 oent.
Afzonderlijke nummers 7 eent.
Al vertel tleprQl15 cent per regelbp jaarabonnement ran
minstens 500 regels belangrfke redactie.
UITGAY1 TAM DE
Aires tbb Administratie
Berichten, Opgaren Pre likbeurten en Advertentiën tot
aiterlfk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkere
LITTOOIJ ft OLTHOFF, Middelburg.
1 Koningen 2.
2. Davids dood.
F. J. YAN DEN ENDE.
Als we het leven gadeslaan zonder «r nauw
keurig op te letten, krijgen we den indruk, dat
het genoegeljjk voorbijgaat Overal ontmoet
men menschen met een opgeruimd gelaat en
vluggen tred, terwijl men opgewekte gesprekken
kan beluisteren. Doch staat men er bij stil,
krijgt men er een dieperen blik in, gaat men
er over nadenken, heeft men den moed om eene
met aandacht te letten op den last, welken
menigeen draagt en het leed, dat veler deel is,
dan komt men tot een andere gedachte, want
dan komt het nit, dat er veel zorg en onrast
is. Hier is er een, die lijdt aan een krankte,
welke in weerwil van de aangewende mid
delen niet wijken wil en de vraag kwelt het
hart, wat zal de toekomst brengen. De naast-
bestaanden trachten moed in te spreken en
wijzen op voorbeelden, welke bet laten zien,
dat ook anderen weieens op zulk eeu wijze
geleden hebben en geheel hersteld werden, ook
al is bet, dat zij zelf weinig geloof hechten
aan de vertroosting, welke z\j aan den kranke
tracbte te geven. Ook over hun eigen leven valt
de schadaw van de bange zorg.
Daar is een ander, die worstelt om maat
schappelijk te blijven, wat hg is, maar hg merkt,
dat de inkomsten verminderen, terwijl de uit
gaven meerder worden, en hg vraagt zichzelf
af, of er nog betere dagen zullen komen. Hg
hoopt het, maar het is meermalen gebenrd, dat
de verwachtingen niet uitkwamen, en het ge
volg is, dat de energie van zgn wil verzwakt.
Hoe lang zal hg nog kunnen oproeien tegen
den stroom.