Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 35e Jaargang. Vrijdag 18 Februari 1921 No 7 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaiti RiJmrktrs0.0. I. I v. i IEEI, J. 0. «IELEIKI, F. J. I. i. EIOE, B. IEIJER, H. P. I. 6. DE «ALLE n F. i. J. VOLF. Zeeuwsche AboniemeatsprtJsper kwartaal bü vooruitbetaling 90 cant. Afzonderlijke nummers 7 cent. AévertiltieprtJl t 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke redactie. UIT0AVI TA* DE PBRSVBRBBNIGIMG ZEEUWSCHB KERKBODE. Adru Til dt Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, liidalbirg. Berichten, Opgaven Pre likbeurten en Advertentiën tot niterlfk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukker* LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. ADONIA, DE ZOON VAN HAGG1TH. III. „Doch Adonia vreesde voor Salomo, en hij stond op en ging henen en vatte de hoornen des altaars". 1 Koningkn 1 50. Adonia meende recht te hebben op den troon. Davids oudste zoon, Amnon, was gedood, jaren reeds geleden. De tweede zoon was Cbileab geweest, in 1 Chronieken 3 Daniël genoemd. Om de een of andere reden (welken weet ik nietmisschien wel door vroegtijdigen dood) kwam hij reeds in Absaloms dagen als mededinger naar den troon blijkbaar niet in aanmerking. En de derde, n.l. Absalom, was gevallen in het oproer tegen zijn vader. En nu was dan Adonia de oudste en lag deze aan de beurt. Hij was nu de kroonprins. Hij was gerechtigd, tenminste naar de regels van het revolutionaire recht, dat met de keuze Gods in Israël niet rekende en dat de kroonrechten van den Gezalfde des Hee- ren, van Salomo verachtte en verkrachtte en slechts te rade giüg met het eigenwil lig en denkbeeldig recht, dat de mensch zich zelve schept. Zoo te handelen is echt revolutionair. In dien geest toch handelt alle revolutie. Zoo deed de Fransche re volutie, en zoo deed de liberale revolutie der vorige eeuw, en zoo doet de tegen woordige revolutie ook, ze dweept met de rechten van den mensch, en heeft den mond vol van recht, maar doet on- dertusschen, wat ze kan om het recht te doen struikelen op de straten, want ze slaat eerst den grondslag weg, en den waarborg, waarbij alle recht en gerechtig heid en vryheid en zegen onder menschen en volken bestaanbaar is, de vreeze Gods, en de gebondenheid aan 's Heeren Woord en ordinantiën. Behalve dat vermeende recht en de ver achting van Gods beloften aangaande Salomo en de hoogheid des harten heeft ook de vrouwenliefde en vrouwelijke schoonheid een rol gespeeld in de revo lutionaire samenzwering van Adonia. Ten gevolge van Davids hulpbehoevendheid op zijn ouden dag was Abisag aan het hof gekomen. Een schoone jonge dochter. »En die jonge dochter was bovenmate schoon", zoo staat er. Alle landpalen Is- raëls waren doorzocht, en om de keur van 's lands docht'ren was het daarbij te doen geweest. En ziet, toen had men Abisag gevonden, Abisag van Sunem en zóó schoon schijnt deze geweest te zijn, dat (naar sommigen meenen) zij den koning Salomo, toen hij door den Geest Gods ge dreven het Hooglied zong, als de S u 1 a- mith zou hebben gediend ten beeld van de allerschoonste bruid van 's Hee ren Kerk, van de bruid van onzen Heere Jezus Christus. De naam van Abisags woonplaats Sunem, die vroeger en later ook Solam luidde, schijnt daarop wel te wijzen. Dan zou die maagd Abisag in de geschiedenis des heils dus een groote be- teekenis hebben verkregen. Hoe het zjjj, de Schrift wijst er met na druk op Abisag was schoon, zeer schoon. De mannen van gezag aan Davids hof, zijn raadslieden, kenden David wel en kenden ook zijn zwakheden en ze wisten wel, hoe ontvankelijk hij was voor vrouwelijken invloed. En zoo namen tot aan 't eind van Davids leven toe, de vrouwen een beduidende plaats in bij hem. Ze hadden dit altijd gedaan. Ja, we kunnen zeggen, ze hadden een al te voorname plaats in genomen. Wie weet het niet, dat de zonde tegen 't zevende gebod zijn levenszonde bij uitstek is geweest. Leest maar Psalm 51. En de zoDde van Lamech, de veel wijverij, werd aan het hof van koning David niet of ternauwernood als zonde aangemerkt. En straks onder zijn zoon Salomo zou het met de vrouwenbeweging nog wat verder gaan, zoover de zonde maar voortschrijden kon, in dm loop van één geslacht. Want het gaat immer voort, ook in de zondewereld. Daar is groei van 't kwaad, want het komt van kwaad tot altijd erger. In de lijn der geslachten zien we dat. De Schrift laat dat ook zien. Als het beginsel van een zonde de over hand krijgt in een gezin wordt de door werking van die zonde gezien bij het volgende geslacht en voldragen vrucht dier zonde bij het daaropvolgende, als God het kwaad niet in zijn genade nog stuit. Abisags schoonheid heeft, naar we recht hebben om uit het verband op te maken, het hoofd van Adonia, dat toch al in de war was, heelemaal op hol gebracht. De schoonheid en de vrouwenliefde hebben dus ook een stem in het kapittel gehad by Adonia's aanslag op Davids troon. En, hoewel het niet rechtstreeks volgt uit wat we hier in 1 Koningen 1 en 2 lezeü, is er toch aanleiding te dezer plaats de opmer king te maken, dat het zevende gebod en de revolutiegeest ook tegenwoordig wel wat met elkaar te maken hebben. Die geest ademt thans een onreinen adem, bij levert het grootste gevaar op voor kuisch- heid en reinheid, openlijk en schaamteloos spreekt hij zelfs zijn schandelijken toeleg uit: >Weg met het huwelijk en gezin", en *Op, voor vrije liefde". Men spreekt zijn zonden vrij uit als de menschen van de steden der vlakten. En onder die zon den zijn dan diDgen, schandelijk zelfs om te noemen. Adonia's aanslag is mislukt. Salomo is gezalfd geworden. Er waren nog mannen in Israël, die voor den Heere ijverden en trouwe wachters bleken op Sions muren. Nathan, de profeet, die, naar algemeen aangenomen wordt, Salomo's bijzondere leermeester en opvoeder is geweest. Ea Zadok, uit het geslacht van Eleazar, de hoogepriester, die bij den tabernakal te Gibeon diende. (Te Jeruzalem bij de ark was Abjathar.) En Benaja, de zoon van Jojada de derde onder Davids helden, de chef der lijfgarde van David. En voorts Simei, de zoon van Ela, die 1 Kon. 4 onder Davids helden wordt genoemd en Hei en de helden, n.l. de 600 man van de oude garde. Zoo waren er nog mannen wakker over 's Heeren Woord en belofie in Israël. Eu zóó gaf ze de Heere ook in ons land in het verleden. En zoo geeft ze de Heere nog. Noem ze maar bij name. Gij moet ze kennen. De helden der reformatie van vroeger en van nu. De wakkere mannen, die ons voorgaan in den strijd tegen de goden van deze eeuw. We weten niet, boe we ze waardeeren zullen. Laten we ons maar trouw scharen aan hun zij. Dan scharen wij ons aan de zij der overwin naars. Hoe 't ook ga. Want de Heere is immers onze Koning. Hij zal ons behouden. Adonia moest vluchten. En hij vluchtte tot het altaar. Hij stond op en ging henen en vatte de hoornen des altaars. De dood dreigde hem. Hij was ook des doods schuldig. Maar hij zocht zijn toevlucht aan een veilig toevluchtsoord, aan het heiligdom der verzoening, aan het altaar. Het altaar spreekt van heilige en heer lijke dingen tot schuldige menschen. Een altaar is een hoogte. In het altaar verheft zich de aarde tot God. De gevloekte aarde wordt onder de bediening van het altaar der verzoening door genade verhoogd en opgeheven uit haar diepen val. Maar bij het altaar behoort dar, zal het een waar altaar zijn, een offervuur, dat er op brandt. Me; het oog dasrop zegt Jezus (Mattheus 23), dat het altaar meer is dan de gave. 't Altaar met het oflervuur heiligt het offer. »Wat is meer: de gave of het altaar, dat de gave heiligtDe vervulling van het altaar is h e t kruis. Het kruis van onzen Heere Jezus Christus. Dat kruis spreekt van den vloek, om onzer zonden wille over ons gekomen. En ook over Jezus den borg gekomen. In het kruis heit zich de gevloekte aarde omhoog. Maar dat kruis werd tevens het vuur, voor het offer des Lams, waardoor het verteerd werd. Dat kruis is 't ware altaar, dat het vuur draagt van den toorn Gods tegen de zonde en van de liefde God?. Want dat kruis spreekt ook van groote liefde, van onein dige zondaarsliefde. Van den heuvel Golgotha, Uit des Heilands diepe wonden Vloeien stroomen van gena Voor scharlakenroode zonden. Van dat kruis sprak 't oude altaar onder Israël. Dat altaar was een toevlucht voor een schuldigen Adonia. 't Is ook nu nog een toevlucht, een goede toevlucht voor zondaars, die den dood verdiend hebben. Wei hem, die de hoornen van 't altaar, de sterkte van Jezu9' kruis aangrijpt. F. J. VAN DEN ENDE. HEBKDL1JK LKVB1I, Ia Memoriam. In de eerste zes weken van 't jaar zijn reeds drie dienstdoende predikanten overleden. Ds- Hopma was nog zeer jon*. Hij behoorde niet tot de sterken. Onderscheiden malen heeft bij zijn studiën moeten onderbreken, wijl de doc toren hem rust voorschreven. Hij had evenwel een vurige begeerte om predikant te worden en hoewei menigeen vreesde, dat hij zijn wensch niet verkrijgen zou, heeft hij toch deze begeerte vervuld gezien. Lang echter heeft hij niet mogen arbeiden, want hjj werd afgelost van zijn post. Wij gevoelen deernis met zijn jeug digevrouwen haar vier kinderenen hopen, dat de Ontfermer Israels haar moge gedenkeD. Ds. Onendag is ruim zestig jaar geworden, Toen ik nog heel joDg was, heb ik hem voor 't eerst ontmoet. Het was bij gelegenheid van een kerstfeestviering eener zondagschool op mgn geboorteplaats, waar hij met de kinderen zong en ze toesprak. Het viel ons op, hoe gemak kelijk hg met de kinderen omging en hoe keurig hg wist te vertellen. Hij is esn tijdlang onderwijzer geweest en later is hij naar Kampen gegaan om er te stndeeren voor predikant. Naar ik meen heeft hü eerst gestaan te Zevenbergen en vandaar is hij vertrokken naar Overgsel. Hij was een beminnelijk man en is gestorven te HarliDgen, waar hij ook geboren was. Onverwacht kwam het bericht, dat ds. Boeginga gestorven was, aan wien we vooral dit woord ter gedachtenis wijden, omdat hg eenige jaren te Arnemuiden gestaan en dien tengevolge in ODze Zeeuwsche kerken meer bekend was. Te Sneek was nu een veertig jaar geleden een bloeiende jongelingsvereeniging, welke nog stond op het oude standpunt. Het was derhalve niet vreemd, dat er onder de leden verschil van zienswijze was. De een stond dichter bg de Gereformeerde belijdenis dan de andere. In de vergaderingen werd soms warm gedis cussieerd en reeds toen liet Boeginga zich niet onbetuigd. Hg had liefde tot de waarheid en ijver om haar te verbreiden. Naar zgn begeerte kreeg hg een plaats in N.-Holland, waar hg zich geheel aan den arbeid der evangelisatie wijden kon. Door de voorlichting van de Heraut vooral gingen zijn oogen open voor het onge- reformeerde van het Hervormd kerkgenootschap en schaarde hg zich beslist aan de zgde van hen die daartegen den stgd hadden aange bonden. In de dagen der Doleantie heeft hg zich voorbereid om naar artikel VIII D. K. O. geexamineerd te worden en weldra verkreeg hü, wat hg zocht. Hij werd beroepbaar verklaard en de geloovigen te N.-Scharwoude, die evenalt hij gebroken hadden met de synodale organi satie begeerden hem als hun predikant. Nu nam hg den herderstaf op en van meetaf nam hg zgn plaats op een waardige wgze in. Vervolgens kwam hg naar Arnemuiden, waar hg de eerste predikant is geweest nadat de kerk aldaar zich bevrgd had van het syno dale juk. Destijds vergaderde de gemeente nog in een houten gebouw en er was nog geen christelijke school. Eenigermate kende ik de gemeente te Arnemuiden en ik verwonderde mg wel wat, toen ik ds. Boeginga enkele malen ontmoet had, dat deze twee samengekomen waren. Ds. Boeginga toch was een Fries, die op 't oog had om de gemeente te leiden in de waarheid en die in zgn prediking den Christus op den voorgrond plaatste* Bg dacht er niet aan om zich te schikken naar wat hg verkeerd achtte. Wars vaD alle mysticisme en methodisme bracht hg het Woord alleen en geheel. Met een helder verstand begaafd had hg zich beijverd om de waarheid in te denken en haar zonder eenig bijmengsel te brengen. Wgl hg zieh niet vergenoegde met wat aan de oppervlakte lag en z|jn geest wilde doordringen in de verbor- beden van het Koninkrijk der hemelen, lag bet voor de hand, dat hg weieens iets aanbood, wat niet geheel rgp was en zgn preeken een verstandelijk karakter vertoonden, toch was de richtiog, welke hij voorstond de juiste. Maar dit bracht ook mee, dat hg een moeilijken ar beid had te verr chten, want er was veel, dat zulk streven in den weg stond. Hg wasechter een stoere werker en de grondtoon van zgn prediking was zoo zaiver, dat men hem niet wantrouwen kon. Hij heeft dan ook inderdaad met rijken zegen misschien meer dan hij zelf heeft geweten te Arnemuiden gewerkt, en we hebben menigmaal in stilte zfn taaie volhar ding bewonderd. Aan zgn doorzetting en van enkelen, die hem meestal trouw ter zgde stonden is het te dan ken, dat er een nieuwe steenen kerk op een geschikte plaats is verrezen en dat er een christelijke school, welke inzonderheid daar zeer noodig was, gebouwd is. Hg gevoelde, dat ar veel gedaan moest worden voor het opkomend geslacht en daarom bevorderde hij alles, wat daartoe dienstig kon zgn. Op de Classicale vergaderingen was hü een kracht. Het was opmerkelijk dat een man met zoo gebrekkige opleiding zoo goed thnis was in het gereformeerde kerkrecht en het was aan genaam, hoe duidelijk hg zgn meeniDg kon zeggen. Altijd getuigde zgn woord, dat hü eerst dacht en dan sprak en hg heeft er veel toe bggedrageD, dat er bü verschil van gevoelen een goede samenwerking bleef. Hü was trouw aan de beginselen, welke hg beleed en hg dwaalde in zgn redeneering zelden af van 't punt, waarover het ging. In zg'n bestrijding van het een of ander geopperde gevoelen was

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1921 | | pagina 1