Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Vrijdag 26 November 1920/
No. 48
UIT MET WOOED.
Redacteuren Ds. L. BOIJMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg,
luit IsdivirkirtD.D. R. J. t VEER, J. D. «IELERGA, F. I i i ERDE, R. IEIJER, H. F. I. fi. DE «ALLE 11 F. I VOLF.
WANT DE MENSCH GAAT NAAR ZIJN
EEUWIG HUIS.
Prediker XII 5.
Het najaar brengt wind en regen, als
de voorboden van den winter. Tot dusver
echter bleven de stormen uit en van den
regen ondervonden we weinig last. De
lucht is doorgaans helder, do zon geeft
nog haar heerlijk licht en de velden zijn
droog. Er wordt eerder geklaagd over
gebrek aan water dan dat we ons bezwaard
gevoelen over morsige straten en slikkerige
wegen. Het leek in Augustus wel, dat
we vroeg in den herfst zouden zitten,
wan-t toen kwamen de wolken steeds weer
na den regen, en meestal was het winderig
en koud. Maar September bracht mooie
dagen met een aangename warmte eh
October bood zonnig weer zonder veel
regen. Nu zijn we reeds in de laatste»
helft van November en nog altijd blijft de
droogte aanhouden. Het i$ evenwel aan
alles te merken, dat het jaar haast voorbij
is. De oogst is van 't veld gehaald, en
de weiden zijn dor. Do böomen verforen
hun blad en geen merel fluit meer ia den
vroegen morgen of den laten avond. Dej
zon komt eiken morgen later en daailtj
eiken avond vroeger. Wij gaan de donkere
dagen tegemoet. De natuur heeft al haar
tooi afgelegd en bereid zich voor op haar
winterslaap.
Ofschoon we geen oorzaak tot klacht
hebben, toch stemt dit alles tot weemoed.
Hoe spoedig volgden zomer en lente el
kander op en met welk een vlucht gaan
de dagen voorbij. Het is een wedloop
der uren, welke ons verbijstert. Alles
herinnert ons aan' het vergankelijke hier
beneden en dit mag ons wel tot het be
wustzijn brengen, dat onze dagen geteld
zyn. Te meer moet dit het geval zijn,
nu we voortdurend de doodsklokken hooren
luiden en de rouwdragers zien rondgaan
in onze straten. Ouden van dagen vallen.
Soms worden we daarop langzaam voor
bereid. Wij merken, dat hun aardsch
huis van lieverlede afgebroken wordt en
we gewennen aan de gedachte, dat zij ons
weldra verlaten zullen. Sjms echter gaan
zij zeer onverwacht heen. We zagem hem
nog door onze straten wandelen en eens
klaps legt de dood zijn kille hand op het
hart en het staat stil. Maar ook jongen
met'den blos der gezondheid en met een
veerkrachtigen stap bezwijken voor de
harde slagen en laten hun plaats ledig.
Zoo werpt de dood voortdurend ziju
donkere schaduwen over de levenden en
brengt in grooteren of kleineren kring
droefheid en rouw. Hoe smartelijk is
vaak het verlies en hoevele bittere tranen
worden er in stilte gestort. Er ziju wonden,
welke wel heelen, maar die toch bij de
geringste aanraking pijn veroorzaken.
Wij vallen af als de bladeren en de
mensch gaat naar zijn eeuwig huis. De
aarde is slechts de weg, waarover we
gaan en we hebben hier geen blijvende
stad. Wordt dit nu ook verstaan We
weten het wel, want het dringt zich steeds
meer aan ons up. Er is niet één, die
het tegenspreken zal. Allen stemmen
het toe. Maar beheerscht die gedachte
ons, oefent zij invloed op ons uit, leven
we zoo, dat men als ook voor ons dit
oogenblik gekomen is, we bereid zijn
Ziedaar vragen, waarop ieder een antwoord
moet geven. Menigeen meent, dat, als
hij gehoor zou geven aan het ïgedenk te
sterven" bij dan geen leven meer hebben
zou en dat hij dan onmogelijk zijn plaats
op aarde behoorlijk zou kunnen innemen
en zija taak behartigen. Daaróm stelt hij
het uit in den waan, dat hij daarvoor
wel eens een betere gelegenheid zal krijgen.
Het zou hem thans maar ophouden op
zijn weg en hinderen bij zijn werk en
hem beletten zijn doel te bereiken. Doch
is dit wel juist. Leert de ervaring niet
het tegendeel. Hebben zij, die het ge
wicht van het sterven gevoelden, het
tijdelijke verwaarloosd Hebben mannen
als Paulus hun taak verwaarloosd en het
leven niet gewaardeerd? Niemand zal
het beweren. Neen, het is zoo, dat wie
rekening houdt met de korte spanne tijds,
welke ons hier gegund wordt, en weet,
dat hij verantwoording schuldig is, werkt,
zoolang het dag is, en de nacht kome,
waarin niemand werken kan. Hij zal eiken
dag levens beschouwen als een weldaad,
waarvoor bij dankbaar heeft te zijn en
elke gelegenheid aangrijpen om met de
bem toebetrouwde talenten te woekeren.
Geheel verkeerd is de voorstelling, alsof
ernstige voorbereiding voor den dood
schadelijk zou zijn voor het leven, integen
deel doet het ons het leven recht genieten.
Op die .wijze wordt uit ons hart verwij
derd, wat ons beklemt en ons neerdrukt.
De 'gezichtseinder wordt verruimd en we
durven over den dood en over 't graf
heen te zien. Het is benauwend, wanneer
we ons leven besluiten tusschen de grenzen,
weike de wieg en het graf ons stellen en
we den moed missen om ons vertrouwd
te maken met wat ons na het sterven
wacht.
De mensch gaat naar zijn eeuwig huis.'
Wij gaan. Stilstaan is onmogelijk. Elk
oogenblik naderen we dichter. Of we
tegen de beslissende ure huiveren of er
naar verlangen, het doet er niet toe. Elke
stap brengt ons nader en eer we het we
ten, zijn we aan 't eind. Er ligt iets be
angstigends in, dat we niet berekenen
kunnen, hoe lang de weg nog zal zijn.
Wie kan zich voorstellen, dat we nog
vóór het jaar teneinde is, er niet meer zijn
kunnen en toch zullen er nog velen opge
roepen worden, eer de laatste dag van dit
jaar aanbreekt. Wij zqn hier slechts tijde
lijk, we wonen hier slechts in een tent,
welke elk oogenblik kan worden opgerold.
De minste windvlaag is voldoende om haar
omver te werpen. Doch wij gaan naar ons
eeuwig buis, waarin we blijven zullen. Wat
beijvèrt'*elk zich om een behoorlijke, eene
hem passende woning te hebben, maar
hoe weinig wordt er vaak aan gedacht,
hoe het met ons gaan zal, als we de grens
van ons tijdelijk leven overschrijden zul
len en aankomen in de eeuwigheid. Het
is zulk een overgang, waarvan het zal af
hangen, of we een woning zullen hebben
in het huis van deu Vader, die in de
hemelen ia, of dat we zullen gaan naar
de plaats, waar weening en knarsing der
tanden is. Ontzettend zal het contrast zijn
tusschen hen, die opgenomen worden in
heerlijkheid en hen, die hooren zullen
gaat weg van Mij, gij werker der onge
rechtigheid, Ik heb u nooit gekend. Denk
het eens even in. Wat hebt ge te wach
ten, indien ge zooals ge nu zijt eens uit
dit leven werd weggenomen
Het baat li niet, indien ge al zegt, dat
ge uw best zult doen, om tegen dien tijd
gereed te zijn, want er zijn er, die wel
een huis trachten te bouwen, maar die
daarvoor geen stevigen grondslag zoeken.
Zij beijveren zich en zij vorderen naar 't
schijnt zeer goed. De muren rijzen, de
ramen worden er in gezet, het dak komt
er op en zij meenen inderdaad, dat zij ge
reed zijn. Maar het gure jaargetij komt,
de regen valt bij stroomen neer, de win
den stormen er tegen aan met kracht en
het huis valt omver en stort in. Zij hebben
wel gebouwd, maar het was op een zand
grond. Welk een bittere ontgoocheling zal
dit zijn. Zulk een bouw is wat men in de
dagelij ksche, spreektaal noemt gelijke aan
een revolutie-bouw. Zie dan toe, dat gij u
daarvoor niet inspant, want teleurstelling
is het einde. Bidenk, dat gij u zelf niet
helpen kunt en dat Jezus alleen voor u
een woning bereiden kan. Al onze werken
zijn een wegwerpelijk kleed en al onze
misdaden voeren ons weg als de wind.
Het is een treurig gezicht, als iemand,
wiens huis in puin ligt, poogt om uit de
overblijfselen zich een woning wil maken,
maar nog treuriger is het, als een mensch,
wiens leven verdorven en verwoest is door
de zonde, er op uit is om uit wat hem
rest nog een passend huis voor zich zelf
wil oprichten. Het zal hem nimmer ge
lukken. Dit moet ge helder inzien en diep
overtuigd zijn, dat al wat ge doen kunt,
een bedekking zal zijn, welke de eerste
hagelbui wegvaagt en doet verdrijven. Dit
zal er u toebrengen, om als een arme, een
beroofde te vluchten tot Hem, die eens
zeggen moestDe vossen hebben holen,
en de vogelen des hemels nesten, maar de
Zoon des menschen heeft niets, waarop
Hij zijn hoofd nederleggen kan, doch die
heengegaan is naar het huis van Zijn Va
der, om woningen voor zijn discipelen te
bereiden. Welk een voorrecht is dit. Hij
toch kan dit en Hij kan u ook de zeker
heid schenken dat Hij het voor u heeft
gedaan en die zekerheid geeft rust voor
uw hart en doet u het hoofd omhoog hef
fen in 't midden van een wegstervende
menschheid, wijl gij weet, dat als uw
aardsche huis dezes tabernakels verbroken
zal zijn, gij een huis zult hebben niet met
handen gemaakt, maar eeuwig in de he
melen. Die hoop kan al uw leed verzach
ten, want voor hen, die het heil in Jezus
wachten, zijn bergen vlak en zeeëa droog.
Het verschrikt u dan niet meer, dat ook
gij gaat naar uw eeuwig huis en het
voorbijsnellen uwer dagen verontrust u
niet langer. Integendeel, de verwachting,
dat gij eens met Hem zult zijn, dien gij
ofschoon gy Hem niet ziet, liefhebt en met
allen, die evenals gij zich aan Hem toe
vertrouwd hebbeu, zal u bemoedigen eu u
sterken. Weldra zijt gij thuis om Hem
eeuwig te danken.
Büuma.
Een onafwijsbare eisch.
Kerkbode.
Abonnementsprijs: per kwartaal bfj vooruitbetaling 90 cent.
Afzonderlijke nummers 7 cent.
idverteBtleprtJf t 15 cent per regelb$ jaarabonnement ran
minstens 500 regels belangrijke redactie.
UIY8AT1 YAH DE
PBRSVBREBNIG1NG ZBBUWSCHB KERKBODE.
Aim tu de Administratie
Pirma LITTOOIJ OLTHOFF, Hfddelkarg.
Berichten, Opgaven Predikbenrten en Advertentiéu tot
a i t e r 11 k Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukker*
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
KEBKELIJK LBTBN.
Van het comité voor Ned. Zendingsconferentiee
ging dit jaar weer evenals vorige jaren een
verzoek uit tot alle kerkeraden om den eersten
Advents-Zondag, 28 November, te willen be
stemmen voor een zoogenaamden Zendings-
Zondag, door in de prediking en in het gebed
bizonder den Zendingsarbeid te gedenken. Ook
vele Gereformeerde Kerken geven elk jaar aan
dit verzoek gehoor. En naar ik boor, dringt
ook in onze Kerken die gewoonte door. De
Classis Middelburg gaf aan haar Kerken in
ernstige overweging om juist op dien Zondag
collecte te houden voor het tekort in onze
Zendingskas. W e hopen dan ook dat door pre
diking en gebed de offervaardigheid der broeders
en zusters tot een hoog peil mogen worden
opgevoerd. Onze Zending vraagt meer geld dan
vroeger. Eigenlijk hadden we in de laatste S,
4 jaar langzaam aan onze bijdragen voor dién
arbeid moeten verhoogen, dan zonden we niet
gestaan hebben voor dat groote tekort vau
tienduizend gulden. Maar het is een verzuim,
dat gelukkig nog kan ingehaald en hersteld
worden. Ook blijkt uit de meedeelingen van
verschillende Zendende Kerken dat zich thans
overal hetzelfde verschijnsel voor doet* De Zen-
dingsuitgaven zijn in de laalste jaren erorin
gestegen, maar de inkomsten hebben daarmee
geen gelijken tred gehouden. Vooral ook bf
zendingsactie, die niet van kerken, maar van
particuliere vereenigingen uitgaat, wordt die
finantieele zorg zwaar drukkend. Ds Zendings-
hoogleeraar in Leiden, dr. H. M. van Nes, sehreef
dan ook onlangs, dat de Zending op ft oogen
blik staat in het teeken van het geld. Overal
wordt daaraan groote behoefte gevoeld, om den
arbeid naar eisch te kunnen voortzetten. Niet
onaardig schreef deze professor het volgende:
.Daar wordt ons verhaald van een ouden Neo-
platonicus, dat hij zich schaamde geboren te
zijn en een lichaam te hebben. Maar de man
was du eenmaal geboren en had een lichaam,
en dat lichaam had zijn eischen, die door over-
geestelijke redeneering zich geenszins tot zwijgen
lieten brengen. Meer dan ooit komt het in den
tegenwoordig en tijd uit, hoe nauw stoffelijk en
geestelijk met elkander verbonden zijn, en hoe
het geld niet ten onrechte nervits rerutn (de
zennw der dingen), ook der geestelijke dingen,
genoemd is. Op het gebied der zending heeft
men voortdurend te kampen met finantieele
moeilijkhedende oude gevers kunnen niet meer
steunen, zooals zij dat vroeger deden, en de
nieuwe rijken moeten nog leeren geven voor
een arbeid, die tot nog toe buiten hun gezichts
kring lag".
Nu past die schets wellicht op hervormde
kringen, omdat daar de zendingsarbeid nog niet
van de kerken zeiven uitgaat. Wjj in onze
Gereformeerde Kerkea zijn er nu al bijna eea
kwart eeuw in opgevoed om allen mee te ar
beiden in dit heerlijke werk. En w$ mogen
constateeren, dat dank z$ dat meeleven van heel
de gemeente, er jaar op jaar in ons land groote
vooruitgang te constateeren viel in belangstelling
en in offervaardigheid. Maar op één punt moet
thans bizonder de nadruk gelegd. En dat is:
gelijk alle uitgaven zoo zijn ook die voor de
zending minstens 100 percent gestegen. Welnu,
daarmee hebben de gemeenteleden tot op heden
nog niet gerekend. En daarmee znllen zjj in
het vervolg rekening moeten en gaarne willen
houden, want immers niemand onzer wenscht,
dat de zendingsarbeid beperkt zal worden, maar
wèl als 't eenigszins kan, dat die nog uitgebreid
worde. En nu moet men over die zending ook
niet overgeestelijk gaan redeneeren, dat baat
niet. Ze heeft ook haar stoffelijke eischen en
die kunnen we niet tot zwijgen brengen. Daaróm
behoeven we ons Ook over het-.tekort" niette
schamen, maar met eenparigen schouder zorgen
we, dat het vóór 1921 intreedt, geheel gedekt
is. En in het vervolg laten wij onze zending
geen broodsgebrek lijden, maar verdubbelen
voor haar onze giften. Anderen buiten onze
kringen moeten ook tot de orertaiging komen
alleen wanneer de zending van de kerken zelveu
uitgaat, bezit zjj innerlijke kracht genoeg out
stoffelijke luoeieljjkheden te overwinnen.
KsBKHOf-
I