Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
34e Jaargang.
Vrijdag 29 October 1920.
No. 44
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Visti lidmrkirs0.0. R. J. v. i VEER, J. 0. HELENA, F. J. v. I ElOE, B. MEIJER, H. P. I. 6. DE MALLE ii F. I. J. I0LF.
PBRSVBRBEN16ING ZEEUWSCHE KERKBODE.
OP DEZEN.
Israël in zija geheel was den Heere een
uitverkoren volk. Als een eenling stond
het eertijds onder de andere volken. De
heidenen wandelden in hun eigene wegen,
vervreemd van het leven Gods door de
onwetendheid die in hen was. Zij waren
zonder Christus en daarom ook zonder
hoop en zonder God in de wereld. Maar
bij Israël zong men: Hij maakt Jakob
zijne woorden bekend, Israël zijne inzet
tingen en rechtenalzoo heeft Hij aan
geen volk gedaan en zijne rechten, die
kennen zij niet; Haleluja!
Bij dit ééne uitverkoren Israël moet ge
scherp onderscheiden het Israël naar het
vleesch en het Israël naar den geest. Het
vleeschelijk Israël drong bij den dienst des
Heeren niet door tot het wezen der zaak,
maar bleef hangen aan den vorm. Dat
was tevreden over zichzelven want het
had geen oog voor eigen zonde, en veel
minder nog voor de heiligheid des Heeren.
Ia plaats van Gode een gebroken geest en
een verslagen hart ten offer te brengen,
bracht het Hem in hoogmoed en zelfge
noegzaamheid het offer van uitwendigen
dienst en gehoorzaamheid, of erger nog,
het leefde in zonde en afkeerigheid, gelijk
de andere volken. Het geestelijke Israël
daarentegen vreesde den Heere in waar
heid en oprechtheid. Da ceremoniën en
plechtigheden der wet waren hun heilig
en liefelijk, omdat de Heere die zelf voor
hen had iogezet, en bij de bediening daar
van zagen zij dieper, bleven in den vorm
niet hangen, maar aanschouwde met ge-
loovig hart het heil dat God voor hen be
reidde en verblijden zich in den Heere en
zijne gerechtigheid.
Tegen het vleeschelijk Israël heeft God
aldoor getoornd door de stem zijner hei
lige profeten. Ook Jesaja grijpt die on-
godvruchtigen en zelfgenoegzamen aan met
de macht van zijn koninklijk woord.
Dachten zij den Heere te behagen als zij
trouw naar den tempel gingen, om dan
verder alle Gods geboden achter hunnen
rug te werpen en in alle goddeloosheid te
leven o, Hoe ontheiligen zij op deze wijze
den Naam des Heeren, en hoe bedriegen
en misleiden zij daarbij z;ch zeiven Neen,
zegt God tot hen, Ik heb u niet gekend
maar op dezen zal Ik zien, op den arme
en verlatene van geest, en die voor mijn
woord beeft.
Zóó teekent God u zijn eigen, ware volk.
Zijn volk, zooals het was in vroegere da
gen en zooals het steeds zijn en blijven
zal. De zoo geteekenden vormen niet een
aparte, afzonderlijke groep onder zijn volk,
maar zoo zijn zij allen, van hunnen kleinste
af tot hunnen grootste toe. Wel hebben
zij hunne verschillende tijden, waarin zij
de genoemde kenmerken op onderschei
dene wijzen openbaren. Maar afgedacht
hiervan blijven toch deze kenmerken aan
allen gemeen. Zoovelen als er van den
Heere geleerd en van zijn geest gegrepen
zijn, zoovelen zijn zij ook arm en versla
gen van geest, en beven zij voor des
Heeren woord. En dit te meer, naarmate
zij toenemen in zelfkennis en de verbor
genheden van Gods heilig wezen hun ge
openbaard worden.
Arm zijn ze. Nu niet bepaald in natuur
lijk opzicht of in tijdelijke goederen, hoe
wel dit dikwijls voorkomt, want het woord
blijft nog altijd geldenGij ziet uwe roe
ping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt
naar het vleesch, niet vele machtigen, niet
vele edelen. Maar arm in geestelijken zin
armen van geest zijn ze. Zij gevoelen voor
God niets te bezitten waardoor zij zou
den kunnen bestaan of aangenaam zijn
voor Hem. Zij zijn wel rijk aan zonde en
schuld, maar gerechtigheid vinden zij in
zich zeiven niet. De dwaasheid is hun in
het hart gebonden, maar den weg des
Heeren kunnen zij zonder licht van boven
niet uitvinden. Zij ontdekken niet de minste
heiligheid in hun hart en leven om in ge
meenschap met den Heilige te kunnen
verkeeren, maar zij kennen zich ellendig
en diep verdorven. Zij zijn ook ontbloot
van kracht om zich zei ven te verlossen en
te bewaren, want zij zijn in letterlijken
zin omgekomen met zich zei ven. Zij zeg
gen het den zanger na, woord voor woord
'k Ben ellendig, diep in nood, gansch van
heil en hulp ontbloot. En daarom is het
hun gebed met den tollenaar: »o God,
wees my zondaar genadig Ea hun ziel
leeft eerst op als het woord der genade
aan hun hart geheiligd wordto, Alle gij
dorstigen, komt tot de wateren, en gij die
geen geld hebt, komt, koopt en eet; ja
komt, koopt zonder geld en zonder prijs,
wijn en melk.
Zij zijn arm en verslagen van geest.
Het eerste brengt het laatste mee. Hoe
groot kan die verslagenheid zijn als de
zondaar voor 't eerst met zichzelven wordt
bekend gemaakt, als hij zich kennen leert
in zijn onmacht en vloekwaardigheid. En
hoe keert die verslagenheid telkens terug
wanneer Gods kind aan zijn zonden en
aan zijn zondigen aard ontdekt wordt, als
bij ziet wie bij is en wie hij blijft voor
den hoogen en heiligen God. Schaamte
kleurt dan de waDgen rood, diepe droef
heid vervult het hart en ons innerlijk
wezen is als verbrijzeld voor God. De geest
eens mans zal zijne krankheid ondersteu
nen, zegt Salomo; maar, vraagthij, eenen
verslagenen geest, wie zal dien opheffen?
Wij weten dat niemand dat kan doen dan
God alleen. En God ziet op den arme en
verslagene van Geest.
En op wie voor zijn woord beeft. Wat
God zegt, is voor wie Hem vreest heilig.
Hij beeft er voor. Niet in wettischen zin,
want dat woord spreekt juist van genade
en verzoening, het is het woord dat hem
vrede boodschapt door het kruis van Gol
gotha, waar goedertierenheid en waarheid
elkander ontmoet, de gerechtigheid en de
vrede elkander gekust hebben. Maar hij
beeft voor des Heeren woord omdat zijn
ziel voor dat woord met hoogachting, met
heiligen eerbeid, met diep ontzag vervuld
is. Het woord van God gaat hem boven
alles op aarde. Daaraan wenscht hij zich
volkomen en geheel te onderwerpen. Dat
woord begeert hij tot regel en richtsnoer
te hebben om er nimmer, ook niet in 't
geringste van af te wijken. Aan dat woord
wil hij door genade zich houden, zoowel
waar het beveelt als waar het belooft,
daaraan wil bij voor eeuwig zijn harte
hechten. In den oproep der profeten
Tot de wet en tot de getuigenis 1 heeft hij
beluisterd de majesteit van den Heere,
zijnen God, voor het woord zijns Gods
beeft hij.
Welnu, het is op den arme en ver
slagene van geest, en op hem die voor
zijn woord beeft, dat God zien wil. Welk
een heerlijke en troostvolle uitspraak
Want Gods zien, wat is het hier anders
dan een zien in genade en gunst? Wij
kunnen hier niet bij, het gaat ons verstand
te boven. Maar de Heere zegt het, dat Hij
een God van zaligheid is voor al wat
ellendig is in zich zeivendat arme, ver
slagene zondaren die voor zijn woord be
ven, de voorwerpen van zijn gunst en
liefde zijn, over wie Hij in Christus de
vleugelen uitbreidt zijner ontferming El
ders betuigt Hij bij dezen zelfden profeet
Ik woon in de hoogte en in het heilige,
en bij dien die van een verbrijzelden en
nederigen geest is, opdat Ik levend make
den geest der nederigen en opdat Ik
levend make het hart der verbrijzelden.
Wel moogt ge U daarom ernstig onder
zoeken, of ge kennis hebt aan wat de
Heere van zijn volk getuigt. Met uitwen
digen godsdienst komt ge er niet, al moogt
ge U zelf daarin behagen. God zoekt
waarheid in het binnenste. Voor menigeen
zal de eeuwigheid ontgoocheling en teleur
stelling brengen, en meer dan dat. Bid
daarom God, dat Hij u geve dat uw werk
in der waarheid is. Rijken worden ledig
weggezonden, maar hongerigen met goe
deren vervuld. En is in der waarheid U
die groote genade goschonken, dat ge arm
u voor God kennen moogt, dat gij geen
vreemdeling zijt aan een verslagen geest,
dat ge heilig b9ven moogt voor Gods
woord, verwonder u dan niet alleen over
het heil, dat u bereid is, maar dank er
dan ook uwen God voor, die in genade op
u neerzag en tot in eeuwigheid u in gunst
aanschouwen wil.
De kerkelijke gedeeldheid.
Abonnementsprijs: per kwartaal by vooraitbetalinf 90 cent.
Afzonderlijke nummers 7 cent.
AdfirtftltUprQl t 15 cent per regelby jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrfke reductie.
UITGAYI TAN DE
Adrci Tti de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgayen Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterl|k Vr|daf morgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Maar op dezen zal Ik zien, op den
arme en verslagene van geest, en die
voor mijn woord beeft. Jesaja 66 2.
Van der Veen.
KEBKEL1JS LKVEI.
Op de Generale Synode kwamen ook voor
stellen voor, welke bedoelen eenheid te zoeken
met kerken, welke met ons de drie Formulieren
van Eenigheid erkennen als accoord van ker
kelijke gemeenschap. Allen waren er van over
tuigd, dat het roeping is de eenheid te bevor
deren. De Gereformeerde kerken behoeven
het niet uit te spreken, omdat zij sedert 1892
herhaaldelijk pogingen aangewend hebben om
met de Gereformeerde gemeenten en met de
Christelijke Gereformeerde kerk daarover te
onderhandelen. Hieruit blijkt genoegzaam, dat
we onzerzijds overtuigd zijn, dat het eeneisch
is van Gods Woord. Ik geloof niet, dat daar
over in onze kringen twijfel bestaat.
Dit is ook niet mogelijk voor wie belijdt,
dat de kerk is de vergadering van alle ware
geloovigen. Uit dit standpunt vloeit voort,
dat hy streven zal om alle geloovigen in een
geïnstitueerde kerk te vergaderen op één be
paalde plaats en tevens zal hij er naar staan
om al dergelijke kerken in één verband te
vereenigen.
De historie leert bovendien, dat het mogelijk
Is, want tot 1816 bestonden er geen verschil
lende soorten van gereformeerde kerken. Eerst
na 1816 is dit verschijnsel gezien, want al
spoedig na de Afscheiding in 1834 gingen de
kerkeü, die teruggekeerd waren tot de leer,
den dienst en de tucht der vaderen uiteen.
Wij kunnen het wel verklaren dat de eene
kerk zich van de andere verwijderde,
maar daarover willen we het thans niet hebben.
Het is voor ons doel op het oogenblik vol
doende om het feit vast te stellen. Het blijkt
echter, dat men in zulk een toestand niet kon
berusten, want in 1869 werd op de Synode
van Middelburg besloten tot vereeniging van
de afgescheidenen met de kruiskerken, een
heele onderneming en menigeen hield zijn hart
vast, vragende, zal het wel gaan, en die beide
groepen van kerken stonden van dien tyd af
ekend als de Christelijke Gereformeerde kerk
en alle vrees werd beschaamd. Na eenigejaren
was alle verschil weg en groote moeilijkheden
zijn er nimmer gerezen. Hier in Middelburg
werkten ds. Keulemans en ds. Littooy samen,
al is het waar, dat het niet tot ineensmelting
kwam van de beide gemeenten. Het tegen
woordig jongere geslacht weet niet meer, wat
zulke gemeenten vroeger gescheiden hield. Zij
begrijpen er niets van.
Dezelfde ervaring hebben de beide groepen
van kerken opgedaan, welke vereenigd werden
in 1892, ofschoon het enkele jaren van te voren
scheen, dat het onmogelijk was om tot over
eenstemming te komen. Het is waar, dat het
daarna weieens gekraakt heeft, maar van liever
lede verdwenen de verschillen en er is thans
bijna niets meer van te merken. Op kerkelijke
vergaderingen is er een samenwerking, welke
waardeering verdient. Op de vereenigde zittiDg
in 1892 wees de bekende voorzitter ds. Gispen
van Amsterdam er op, dat wanneer een breuk
in edel metaal goed geheeld wordt, niemand later
meer zeggen kan, op welke plek de breuk een
maal geweest was en hij hoopte, dat het met
de vereeniging der kerken ook zoo gaan mocht.
Dit is nog maar acht-en-dertig jaar geleden en
wij kunnen naar ik meen nu wel zeggen, dat
het geheel naar diens wensch gaat, al erkennen
we volmondig, dat we er nog niet zyn. Maar
als niet alles bedriegt, dan zullen de kerken
daar komen.
Het is derhalve uit de practijk overvloedig
duidelijk dat we door aan de vereeniging van
gereformeerde kerken te werken, geen luchtka-
steelen bouwen.
Tot dusver echter heeft de roepstem by de
door mg zooeven genoemde kerken geen gehoor
gevonden en daarom was het de vraag, zullen
we het nog eens beproeven. Kwaad tan het niet,
want we moeten op elkander toezien tot op
scherping der liefde en der goede werken, en
men kan hier denken aan een oud en beproefd
spreekwoord, dat de droppel den steen uitholt.
Het is daarom een goede gedachte geweest om
aan deze kerken kennis te geven, dat er bij ons
het voornemen bestaat om over een drietal
punten onzer belijdenis een nadere verklaring
te geven en haar uittenoodigen om ook aan
dezen arbeid deel tenemen. Wij zijn kerkelijk
wel niet ééo, maar we hebben dezelfde confessie,
welke gemeenschappelijk bezit is en welke we
niet verdoelen kunnen. Al wilden we het, we
kunnen toch niet van elkander af. De belijdenis
heeft nu eenmaal een band aan al deze kerken
aangelegd, welke wij niet verbreken kunnen.
Zoodoende zullen deze kerken toch weer
deze zaak onder de oogen moeten zien en we
hopen, dat zij niet maar klakkeloos zeggen
zullen, dat zy niets met ons gemeen hebben.
We vertrouwen zelfs, dat zy zich ernstig reken
schap geven zullen en de toegestoken hand
niet zonder meer zullen afwyzen. Er zullen
bezwaren genoeg zyn, maar bezwaren zyn er
nu eenmaal om ze te overwinnen, en wat het
zwaarst is moet ook het zwaarste wegen.
Met blijdschap zouden we den dag begroeten,
waarop de kerkelijke verdeeldheid verdween,
te meer, omdat we elkander inderdaad noodig
hebben vooral met het oog op de zeer ernstige
tyden, welke we beleven. Is het niet droef,
dat in dagen, waarin byna alles zich vereenigt
om het de kerken bang te maken, zy zelve
om ondergeschikte zaken het gedeelde leven
blyven voortzetten. Wie het indenkt, zegt
neen, dat mag niet zoo langer.
Bouma.