Rapport inzake Ds. Netelenbos.
Losse gedachten.
Kerk- en Ikhotlnfrawi.
De ingebruikneming van het nieuwe Kerkorgel
in de Geref. Kerk te Vlissingen.
komt als in dien geldvoorraad niet door het
R\jk voorzien wordt, maar die uit eigen beursen
moet komen, 't Moet ons dan ook niet ver
wonderen als onze Hoogeschool in Amsterdam
in deze dure tijden met tekorten heeft te tobben.
Want waarlfjk, het is geen kleinigheid in het
onderhoud van vier faculteiten te voorzien Wat
in 1880 aaDgedurfd werd was een geloofsdaad,
een die hoog noodzakelijk was, omdat de benoe
ming van professoren aan de Rijksuniversiteiten
destijds in handen was van een vrijzinnige
overheid die stelselmatig alle positieve Chris
tusbelijders uitsloot. Van eene geloovige beoefe
ning der wetenschap kwam destijds niets terecht.
En vooral de geloovige wetenschap is in onze
dagen een onontbeerlijk wapen in den geeste
lijken strijd, omdat het volk in zijn breede
kringen voorzien wordt van wapenen uit het on-
geloovig tuighuis der Rijksuniversiteiten. Tegen
over de principieele ongeloovige wetenschap
moet gesteld worden eene wetenschap, die uitgaat
van de eeuwige beginselen van Gods heilig
Woord. Die gedachte heeft de stichters van de
Vrije Universiteit aangegrepen en gebracht tot
hare kloeke daad. De verstreken 40jaren hebben
ons geleerd, dat zij niet mis gezien hebben.
Rijke vruchten heeft het onderwijs in de onder
scheidene faculteiten voor ons land en volk
afgeworpen. Haar gereformeerd karakter heeft
die Universiteit door perioden van moeielijke
worsteling heen, Gode zij dank! weten te
bewaren.
De dissertaties hebben de aandacht getrokken
van mannen ook buiten onze Geref. kringen,
en menigmaal werd er een woord van lof aan
toegebracht ten opzichte van het wetenschap
pelijk gehalte, ook al bestreed men de grond
beginselen waarvan die studievruchten uitgiDgeü.
De professoren, wier aantal van 5 tot 15 klom,
hebben op menig terrein aan ons volksleven
goede leiding gegeven. Van de Theol. School is
menige katheder bezet geworden door discipelen
der Vrije Universiteit. Op elk gebied is er kracht
uitgegaan van deze Stichting door de voor
gangers onder ons volk, die haar opleiding
genoten. De Vrjje Universiteit heeft in die 40
jaren metterdaad een stevigen dam opgeworpen
tegen den stroom des ODgeloofs, die er op weten
schappelijk gebied dreigde de erve der vaderen
te overweldigen. Meer dan andere Hoogescholen
heeft onze Universiteit bewezen, dat zij er was
niet alleen voor de wetenschap, maar ook voor
het levenvoor het volksleven in al zijn gele
dingen. Ods gereformeerd volk met name heeft
door middel van deze Stichting groeten en
rijken zegen genoten.
Van ongeloovige zijde heeft die Universiteit
in die jaren veel smaad moeten verduren van
niet Geref. zijde heeft ze veel tegenwerking
ondervonden maar desondanks heeft zij door
goed en kwaad gerucht heen haar pad vervolgd
en zich nu temidden van onze Nederlandsche
natie eene positie der eere verworven.
We zeggen dit niet om op onszelven te roe
men, maar om ons volk te overtuigen van het
hooge belang, dat het bij eene Gereformeerde
Universiteit heeft, opdat het haar voortdurend
zal blijven gedenken in haar gebeden en offe
randen. Laat ons gedurig tot onzen getrouwen
God en Vader bidden, dat Hjj professoren en
studenten schenke licht en kennis, vastigheid
des geloofs en bezieling voor hun heerlijke
roeping.
Onze Universiteit wacht ook nog op uitbouw.
Een nieuw gebouw zou voor haar geen weelde
zijn. Aanvulling van de rei der professoren is
alleszins gewenscht. Het aantal faculteiten moet
volledig worden. Eenparig moet ons Geref. volk
onder dien arbeid de schouders zetten. Mede
werking van anderen is in dezen arbeid niet
te wachten. Als het gaat om de beginselen,
komen wü ook op dit terrein geheel alleen te
staan.
Maar dat zal ons geenszins ontmoedigen, wel
verwakkeren om voort te varen de banier der
waarheid op wetenschappelijk gebied omhoog
te houden. Eer we veertig jaar verder zijn
moeten in alle deelen van ons land en van onze
overzeesche bezittingen van elke faculteit, ook
van de medische en natuurkundige, discipelen
te vinden zijn, die ons volk in de rechte banen
leiden.
Worde daarom de steun, die onze Gerefor
meerde Hoogeschool zoo dringend noodig heeft,
zedelijk zooveel als finantieel, haar steeds meer
in trouwe liefde verleend.
Want uit ons hart is gegrepen de oproep van
onzen Da Costa
.Brengt aan dien Koning op uw knieën
o Koningin uw heerlijkheid
Zij voor Zijn voetbank, o genieën,
Uw schatting needrig neergeleid
Gij wetenschappen en gij kunsten
Gij krachten, machten, gaven, gunsten
Door d'adem Gods in ons verwekt!
Weg met den dienst der heiligschennis
Gij hoort den Goël toe, Wiens kennis
Eerlang het aardrijk overdekt!'
Kebkhof.
Uit de Standaardvan 15 October j.l.
nemen wij het volgende over, waarin het
dogmatische gedeelte ons gebodsn wordt van
het Rapport der Commissie inzake de kwestie
Netelenbos, uitgebracht op de Generale Synode
te Leeuwarden door Dr. K. Dijk te 's Graven-
hage. Hieruit kan men duidelijk opmaken,
waarin de afwijkingen van Schrift en Belijdenis
bestonden.
Nu het officieel rapport terzake de door de
Synodale Commissie gevoerde schriftelijke en
mondelinge besprekingen met Ds. Netelenbos
in druk gereed is, zijn wij in staat meer uit
voerig in onze kolommen van deze zaak mel
ding te maken.
De Commissie verklaart in haar lijvig rapport
van 28 pagina's druk, dat na de schriftelijke
antwoorden van Ds. Netelenbos en zijn eerste
verklaringen bij een mondelinge bespreking er
bij haar hoop was, dat Ds. N. tot andere ge
dachten was gekomen, doch in den loop der
verdere discussies werden telkens uitspraken
door andere uitlatingen weersproken waarbij
een onduidelijkheid van voorstelling aan het
licht trad, die het moeilijk maakts, volle over
eenstemming met de H. S. en onze Belijdenis
te constateeren. Daarom bevredigden deze uit
spraken de Commissie niet in die mate als zij
wel wenschte.
lo. In de eerste plaats bleek haar dat br. N.
in art. 5 Ned. Gel. Belijdenis achter de woor
den „dewijl ze ook het bewijs van dien bij
zichzelven hebben" de aanvulling denktn.l.
alleen voor hen, die gelooven, welke aanvulling
in strijd is met de slotwoorden „gemerkt de
blinden zeiven tasten kunnen, dat de dingen
die daarin voorzegd zijn, geschieden," waarin
de Belijdenis wil uitdrukken, dat de onge-
loovigen, die de H. S. loochenen, de schuld
niet kunnen werpen op de Schrift of op God,
maar zelf verantwoordelijk zijn.
2o. Ten tweede kwam in de bespreking
duidelijk uit, dat br. N. den vorm der Schrift
en de inkleediüg wel beschouwt als door God
gewild, en staande onder Zijn providentieels
leiding, maar niet rekent tot het geïaspireerde,
zoodat deze vorm feilbaar is.
3o. In de derde plaats moest, in verband
met het vorige punt, uw Commissie consta
teeren, dat br. N, wat aangaat de historie van
Genesis 2 en 3 een dergelijke scheiding maakt
tusscben inhoud en vorm, tussehen gedachte
en inkleeding, dat hij de laatste als „mythisch"
beschouwt. Hij erkent wel dat God den mensch
recht geschapen en hem op een ongerepte aarde
gesteld heeft en tevens dat de mensch door de
verleiding van Satan is gevallen, doch het
Paradijs en de twee boomen, de slang, haar
spreken en vervloeking is voor hem geen
historische werkelijkheid, doch Oostersche in
kleeding. Eveneens oordeelt N. in de geschie
denis Bileam dat het spreken der ezelin
Oostersche inkleeding is, terwjjl hg ook het
aangaande Jona verhaalde wonder niet als
historische werkelijkheid opvat-
4o. Als criterium voor de Schriftbeschou
wing noemt br. N. zjjn gevoelen aangaande
de Oostersche Ges chiedbeschrij ving, terwijl
anderzijds zijn maatstaf is, dat God de taal
alleen aai den mensch heeft gegeven. Wel
erkent hij, dat God in het afgetrokken machtig
is om het dier te doen spreken, maar Hij heeft
gewild dat alleen de mensch zou spreken, opa
welke reden voor hem het genoemde verhaal in
Gen. 3 en Num. 22:28 geen werkelijkheid zijn
kan.
5o In de vijfde plaats bleek uw Commissie
(naar aanleiding van de bewering dat het tweede
gedeelte van de profetie van Jesaja niet van
Jesaja is), dat br. N. wel erkent, dat God de
profeten zóó kan doen inleven in de toekomst,
dat zij deze beschrijven als rjeds geschied,
doch ontkent dat zulks metterdaad plaats grijpt
en in de Heilige Schrifc voorkomt.
6o. Aan br. N. werd naar aanleiding van
zjjn scheiding-maken tussehen vorm en inhoud
in de H. S. gevraagd: „Als gij beweert: „de
gedachte is goddelijk geïnspireerd, maar de
vorm en woorden niet, die zijn menschelijk,
hoe kan ik dan door die menscheljjke woorden
tot de goddelijke gedachte komen, want alle
waarborg zou mjj dan ontbreken Hiermede
bedoel ik niet, dat elk woord uit het verband
gerukt goddelijk geïnspireerd isik bedoel
alleen, dat in gedachte, die ik uitspreek de
vorm en inhoud niet meer te scheiden zijü,
want dat ik niet anders de gedachte toonen
kan dan in den vorm van de woorden. I3 het
voorbeeld van Christus, die in Matth. 22 32
en 4245 aan de woorden gezag toekent, voor
u geen beslissende autoriteit? Op die vragen
is br. N. het antwoord schuldig gebleven.
7o. Ten zevende kon uw Commissie hem
niet bewegen de in vraag 14 gewraakte zin
snede (uit een artikel van de „Zeeuwsche Leeuw''
van 1 Juli 1920) te herroepen, en bleef hij
derhalve volhouden, dat: „we als protestanten
niet in Jezus' kruisdood, opstanding en hemel
vaart gelooven, omdat de Bijbel ons dit ver
haalt, maar omdat we met Christus gekruisigd,
gestorven, opgewekt en in den hemel gezet zijn".
80. Vervolgens sprak br. N. inzake het
vraagpunt van de beoordeeling van de zuiver
heid der geloofsuitingen duidelijk uit, dat
iemand heiden kan zijn met het hoofd, maar
Christen met het hart, en dus het kindschap
Gods gepaard kan gaan met een verstandelijke
loochening van Zijn openbaring.
9o. En eindelijk bleek bij het laatste ant
woord, dat br. N. 1 Cor. 15 28„opdat God
zij, alles in allen", aldus verklaart, dat de
apostel daarin de eeuwigheid der straf Gods
ontkent. Wel geeft br. N. toe, dat de eeuwige
straf en het bestaan der hel in de H S. geleerd
wordt, doch op grond van zijn opvatting van
genoemden tekst, neemt hij tevens aan, en deze
uitspraak is voor hem de duidelijkste, dat de
H. S. het tegenovergestelde beweert, zoodat
hfj met een non liquet moet eindigen. Volgens
hem leert Gods Woord ons dus twee geheel
tegenstrijdige dingen, en hg weet tussehen die
beide niet te kiezen.
Uit al deze uitlatingen van br. N- is het der
Commissie, en zij verklaart dit met groote
droefheid, duidelijk geworden, dat zgn gevoelens
in strgd zgn met de Nederl. Geloofsbelijdenis,
en wel
lo. met hetgeen art. 5 der Belijdenis zegt
„En wg gelooven zonder eenige twijfeling, al
wat daarin begrepen is", daar door hem
sommige gedeelten der Schrift niet aanvaard
worden, gelet op zgn opvatting van Gen. 2 en 3
2o. met hetgeen tevoren in art. 5 wordt
uitgesproken„ons geloof daarnaar te reguleeren,
daarop te gronden en daarmede te bevestigen",
waar hg zgn geloof niet grondt op de Heilige
Schrift, doch op zgn ervaring;
3o. met hetgeen in art. 7 wordt gezegd
„Daarom verwerpen wij van ganscher harte al
wat met dezen onfeilbaren regel niet overeen
komt, gelgk ons de Apostelen geleerd hebben,
zeggende Beproeft de geesten, of zij uit Goi
zgn (1 Joh. 41). Insgelijksindien iemand
tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ont
vangt hem niet in huis" (2 Joh. 10), daar
hg dengene, die een andere, met de H.S. strij
dende leer predikt, nochtans voor een Christen
houdt
4o. met de gansche opvatting der Belijdenis
over de Heilige Schrift, omdat br. in zgn uit
spraak, dat de H.S. in den vorm feilbaar is,
een tegenstelling maakt, welke de belijdenis
niet kent
5o. met hetgeen in art. 37 der Belijdenis
en Zondag 4 van den Catechismus omtrent de
eeuwige straf wordt geleerd, omdat hg aan
neemt, dat in de H.S. naast de erkenning der
straf deze eeuwigheid der straf wordt geloochend.
Hierbij zg opgemerkt dat br. N. op de vraag,
waarom hg in dit punt geen gravamen tegen
de Belijdenis had ingediend, antwoordde, dat
men niet om alle dingen gravamina kan indienen.
Doch niet alleen gaan de gevoelens van br.
N. in tegen hetgeen onze Kerken uitdrukkelijk
in onze Belijdenis hebben uitgesproken, maar
zg zgn naar het oordeel van uwe Commissie
duidelgk in strijd met hetgeen Gods Woord
ons leert.
lo. Wat betreft de Schriftopvatting van br.
N. en zijn ontkenning, dat de vorm en inkleeding
der H. S- ook geïnspireerd en dus onfeilbaar
is, oordeelt uwe Commissie dat deze gevoelens
ingaan tegen hetgeen de H S. zegt in 2 Tim.
316 ,Alle Schrift is van God ingegeven"
in Matth. 5 18 „zal er niet een jota, noch een
tittel van de wet voorbijgaan", zie Lukas 17
in Joh. 10:35: „Indien de Wet die Goden ge
naamd heeft, tot welken het woord Gods ge
schied is, en de Schrift kan niet gebroken
worden", en het zooeven r«eds genoemde beroep
van Christus op het O. T. in Matth. 2232
en 4245.
2o. Wat betreft zgn opvatting v*n Gen. 3
is duidelgk dat deze ingaat tegen 2 Cor. 11:3,
waar de apostel zegt: „Doch ik vreeze, dat
niet eenigszins, gelijk de slang Eva door hare
arglistigheid bedrogen heeft etc".
3o. Wat bstreft zgn verklaring van het
spreken van Bileam's ezelin, verwijst uw Com
missie naar 2 Petr. 216, waar we uitdrukke
lijk lezen: „want hetjukdragendestomme dier,
sprekende met menschenstem, heeft des profeten
dwaasheid verhinderd".
4o. Wat zijn ontkenning van het wonder in
de historie van Jona betreft, ziet uw Commissie
strijd met Metth. 12 :40: „Want gelijk Jonas
drie dagen en drie nachten was in den buik
van den walvisch etc".
5o. Wat zgn verklaring betreft, dat iemand
heiden kan zgn met het hoofd en Christen met
het hart, oordeelt de Commissie dat dit ge
voelen lijnrecht ingaat tegen 1 Joh. 222
4:2, 3;
60. Wat zijn opvatting van 1 Cor. 15:28
betreft, waaruit noodzakelijk voortvloeit dat
God twee tegenstrijdige dingen zou hebben ge
openbaard, U uw Comm. van mesning, dat br.
N. op dit punt in strijd is met de waarachtig
heid Gods, Rom. 4:3, en met hetgeen de
apostel Paulus uitdrukkelijk in 2 Cor.120
leert.
Uit alles wat tot dusverre genoemd is, zal
duidelijk zijn, waarom uw Commissie zoo pas
opmerkte, dat de uitspraken, die de verwachting
wekten dat br. N. met de Belijdenis instemt,
grootendeels haar waarde verloren door hetgeen
later door dezen broeder is verklaard. Het is
uw comm. een reden van groote droefheid te
moeten verklaren, dat br. N. meeningen voor
staat, die de autoriteit van het Woord Gods
aantasten, waardoor de zekerheid des geloofs
ten eenenmale ondermijnd wordt en de vastig
heid der hope teloor gaat. Zgn gevoelens acht
zij ten zeerste schadelijk voor het leven der
gemeente des Heeren, en zg is eenparig van
oordeel dat deze br. als dienaar des Woords
niet kan gehandhaafd blijven Hoe gaarne zij
hem had willen behouden voor onze Kerken,
en hoezeer het haar leed doet, zgn afzetting te
moeten wettigeü, kan zij om de eere des Heeren
niet anders omdat zg de autoriteit der Heilige
Schrift boven alles stelt, en aan dat Woord
Gods op geen enkele wijze afbreuk mag gedaan
worden.
UIT DE PEB1.
1. Het Woord Gods is de maaltijd der wijs
heid, waarbij ieder Boek een bijzonder gerecht is.
2. Beter is een oorlog, die ons met God ver-
eenigt, dan een vred die ons van God scheidt.
3. De eendracht der goddeloozen is het ver
derf der vromen.
4. Een vriendschap, die kan ophouden, is
nooit ware vriendschap geweest.
5- De beleedigde liefde moet ook kunnen
toornen.
6. Gerechtigheid zonder godzaligheid en gods
vrucht is niets dan wreedheid, zooals godsdienst
zonder gerechtigheid niets dan geveinsdheid is.
7 De gerechtigheid is de vrede des volks, de
bëschuttiog van het land, veroorzaakt een ge
matigde lucht, een stille zee, een vruchtbare
aarde en is de vreugde der menschen en de
troost der armen.
8. In het stof van den vergeten Bijbel zou
men het woord „verdoemenis" kunnen schrijven.
9. Op de eerste bladzijde van een Bgbel
„Dit Boek zal u van de zonde afhouden of de
zonde zal u van dit Boek afhouden."
10. Beter is het door God geslagen dan door
den duivel gekust te worden.
11. De vrouw in het huwelijk zg een Debora
in geloofsmoed, een Ruth in ootmoed, een
Hanna in godsvrucht en een Eunice in kinder
liefde en opvoeding.
12. De tegenspoed is de krachtmeter van het
geestelijk leven.
13 Het tgdlgk goed, dat dikmaals doet den
mensch bekoren, wordt met moeite vergaard,
met zorg bewaard en met rouw verloren. (Op
een gouden bord gegraveerd).
14. Zorg dat uw gemeente niet u prgst om
uw woord maar [dat zg God prgze om Zijn
woord. (Aan de dienaren des Woords).
15. God laat soms de dieven wegnemen en
de motten verteereü, wat den nooddruftige
onrechtvaardig en onbarmhartig wordt ont
houden.
DRIETAL
te ArnhemH. Brouwer te Heemstede
J. C. Brussaard te Bloemendaal
G. R Kugper te Haarlem.
BEROEPEN
te Driewegen-Borseleds. H. Brouwer te
Westerbork
te Beilen D. Steenhuis te Loppersum
te Huizum D. B. Hagenbeek te Vlaardingen
te Purmerend R. Haitsma te Gaast
te Molenaarsgraaf, Oostburg en Jutrgpcand.
H. Moolhuizen te Rotterdam
te ZegwaartS. O. Los tijdelgk te 's Graven-
hage
te AndelM. A. van Pernis te Schoonrewoerd.
AANGENOMEN
naar Tienhoven A Boekenoogen te Apeldoorn
nanr Kootwijk: E. J. v. Voorst te Numansdorp.
BEDANKT
voor Bunschoten H. de Brugn te Nieuwendjjk
voor VroomshoopR. Haitsma te Gaast
voor Wolvega: J. v. d. Meulen te Schoonoord
voor ArnhemR. E. v. Arkel te Soest
voor LexmondE J. v. Voorst te Numansdorp
voor Oudega J M. de Jong te Duurswoude
voor Blokzijl E. C. v. d. Laan te Lollum
voor Hardenberg Tj. Petersen te Anjum.
Eene aangename ure doorleefde Dinsdag
avond de gemeente alhier, toen het nieuwe
pijporgel, geleverd door de firma A. S. J. Dek
ker te Goes, in gebruik werd genomeD.
Het oude orgel begeleidde nog eenmaal en
nu voor het laatst het gemeenschappelijk zin
gen van Psalm 81 1 waarna ds. J. Brinkman
dit samenzijn met gebed opende. De gemeente
zong hierna met begeleiding van het nieuwe
orgel Psalm 33 1 en 6.
Naar aanleiding van Psalm 33 1—3 sprak
de pastor-loei de feestrede uit. Z Eerw. maakte
eene vergelijking met het kerkgezang in ons
land en in het buitenland, welke vergelijking
voor ons land niet bepaald schitterend mag
genoemd. In vele onzer dorps- en stadsgemeen
ten is het kerkgezang van dien aard dat recht
matige kritiek op haar plaats is. Dit mag zoo
niet onder ors zgn. Ook in het lied en met
het speeltuig hebben wg Gode eer en lof te
brengen en met alle kracht naar dit ideaal te
streven.
In onze gemeente liet het kerkgezang even
eens veel te wenschen over en hoe weinig ernst
is er in de laatste jaren mede gemaakt hierin
verandering te brengen.
Thans zgn wij echter door de goede hand
Gods in bezit gekomen van een schoon kunst
stuk, een monumentaal orgel.
Vervolgens wees Z.Eerw. op de belangrijke
plaats, die muziek en zang in den eeredienst
moet innemen en dat ze de onderlinge stich
ting ongetwijfeld bevorderen.
Die belangrijke plaats, welke zg innemen,
blgkt uit geheel de Heilige Schrift. De eere
dienst van het oude Israël is hiervan het
sprekendst bewijs.
De Christelijke kerk heeft reeds vroeg het
orgel in gebruik genomen. Het was een ge
schenk van het Oosten aan het Westen.
Ook onze Gereformeerde vadaren waren van
het gebruik van het orgel niet afkeerig, doch
zg hebben altijd gewezen op zgn dienend en
helpend karakter.
Na gewezen te hebben op den grooten in
vloed van het gewijde lied op den mensch, wekte
hg de gemeente op tot dank aan God, nu zg
in het bezit is gekomen van een orgel, schoon
van vorm en toon.
Z.Eerw. wijdde daarna plechtig dit schoone
instrument, ook voor de komende geslachten,
aan den dienst van den Drieëenigen God.
Ds. Brinkman las daarna voor de verklaring
van den Heer Tollig, toonkunstenaar te Rotter
dam dat het orgelgeleverd door de firma Dekker
ie Goes, zoowel wat stemming, intonatie enz. be
treft aan al de gestelde eischen voldoet en den
everancier tot eer strekt.
Nadat de gemeente Psalm 150 2 had ge
zongen, verkreeg de heer Tollig gelegenheid
een 4-tal nummers ten gehoore te geven.
Wij waren nu in de gelegenheid niet alleen
de vaardige hand van den bekwamen Rotter-
damschen organist te bewonderen maar ook het
geluid der verschillende registers van het orgel
en wg moeten constateeren dat de Vlissingsche
gemeente in het bezit is gekomen van een
schoon instrument.
Na dit spel had de overdracht van het orgel
plaats bij monde van den Voorzitter der orgel
commissie den heer Th. Kamermans Sr. In
passende bewoordingen, hierbij wijzende op de
geschiedenis van de oude instrumenten in de
beide kerkgebouwen, bracht hij dank aan den
kerkeraad, aan ds. Brinkmen, die het de com
missie gemakkelijk maakten, haar taak tot een
goed einde te brengen. Leverancier en perso
neel werden natuurlijk niet vergeten. De or
ganisten van der Graaf en Kamermans Jr.
werd een lang leven toegewenscht om de ge
meente door dit instrument te dienen.
Ds. Brinkman beklom toen nogmaals den
kansel en dankte namens den kerkeraad de
orgelcommissie voor haar werk, de firma Dek-