Weekblad voor de Gier eformeer de Kerken in Zeeland. 34e Jaargang. Vrijdag 15 October 1920. No 42 Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Yuti lidiwirkirsD.O. 9. I i. 1 VEEI, J. D. WELEI6A, F. J i. i. E10E, B. HEIJER, H. P. H. 6. OE MLLE ce F. J. WOLF. PBRSVBRBBNIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. UIT HET WOORD KKRKKULLMTK LUITEN. Een nabetrachting. Getuigenis. Zeenvscne Kerkbode. Abonnementsprijs per kwartaal bp vooruitbetaling 90 cent. Afzonderlek© Eummers 7 cent. Ad vertel tl eprQl 15 cent per regelb$ jaarabonnement van minstens 500 regels belangrfke redactie. UITGA YI YAH DE Adres vu de Administratie Firma LITTOOU OLTHOFF. Nlddelbar* Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vr jdajmoryen te zenden aan de Drukkers LITTOOTJ OLTHOFF, Middelburg EEN VREEMDE VRAAG. Meester, bekommert liet U niet, dat wij vergaan Mark. 4 38. Op de zee van Galilca kon het soms geducht spoken. In een diep vlak gelegen, en bijna overal van hooge oevers, heuvelen en klein gebergte omgeven, gebeurde het niet zelden, dat op het alleronverwachts heftige winden over die zee kwamen woe den, des te gevaarlijker omdat ze juist ah valwinden optraden. Voeg daarbij het kleine oppervlak van die zee, of dat meer, waardoor de golfslag kort was, en ge ver staat het, dat stormen op dat water aller gevaarlijkst waren. Menige visscherskiel, met stil en mooi weer uitgevaren, werd door zulke stormen overvallen, en keerde nimmer weder. Zoo zijn de wateren: zij geven rijken buit, maar nu en dan vragen zij schatten, die tegen geen goud kunnen worden opgewogen. Ook nu was de Gahleesche zee in groote beroering. Tegen het vallen van den avond had Jezus zijnen discipelen geboden in het schip te gaan, en van Kapernaüm uit over te varen naar de andere zijde, naar het land der Gardarenen. En ziet, nadat eenigen tijd de vaart voorspoedig gegaan was, daar kwam plotseling een groote storm van wind. De discipelen hadden het vaker zien waaien, maar nooit zooals nu. Het duurde maar een oogenblik, of de baren sloegen al over het schip, zoodat het vol water werd en dreigde te zinken. Schrik en angst sloeg dien dapperen mannen om het hart, want het zag er volkomen naar uit dat zij nu omkomen en hun graf in de golven vinden zouden. Was Jezus dan niet aan boord Zeker, maar Hij sliep. Hij was in het achter schip, slapende op een oorkussen. Ver moeid van de zware dagtaak, had Hij zich tot slapen nedergelegd, met volmaakt ver trouwen op de veilige hoede zijns Vaders. Galilea's zee was in onrust en beroering, maar in zijn hart was het volkomen stil. De discipelen echter vonden het vreemd, dat Jezus nu sliep. Vreemder nog, dat Hij slapen bleef, nu het schip slingerde alswf er geen stuurman aan 't roer zat, nu het trilde en in zijn voegen en naden kraakte, nu het elk oogenblik scheen, dat het zich wilde begraven in de kokende golven. Menigen blik badden zij reeds op den slapenden Jezus geworpen. NuhaddeeeD, dan een ander tot zijn makker gezegd maak Hem wakker, maar niemand had het nog gedurfd. Maar de nood trad gebiedend op. Zij wekten Hem op lezen we eri zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan? Vreemde vraag, waarmede zij Jezus ruw en oneerbiedig wakker maken. Een vraag, waarin de angst zich vertolkt, want zij spreken al van vergaan. Een vraag, waarin ze huns ondanks uitspreken hun geloof in Jezus macht, want als Hij maar wilde o, dan was nog niet alles verloren. Maar een vraag ook, waarin hun klein geloof, hun wantrouwen openbaar wordtimmers Hij, die hen behouden kan, schijnt zich van hun hangen nood niets aan te trekken. Ach, wat heeft Jezus moeten lijden van der menschen klein- en ongeloof. Maar Jezus zal ook nu toonen, wie Hij is, wat Hij vermag door zijn almogende kracht, en wie Hij zijn wil door zijn on begrensde, eeuwig trouwe liefde. En Hij, opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zeeZwijg, wees stilen de wind ging liggen, en er werd groote stilte. O, wie is onze Jezus? Wie mag in den hemel tegen den Heere geschat worden Wie is den Heere gelijk, onder de kin deren der sterken Op zijo machtwoord legde de wind zich neder, de golven staak ten hun woesten krijgsdans, het water werd stil, zóó, dat er geen deining in na werkte. Met verwondering niet slechts, maar met verbaasdheid aanschouwden de discipelen het. Wij lezen daarom ook niet, dat zij den Heere dankten voor hunne redding, dat zij aan zijne voeten neder- knielden, of Hem aanbaden. Neen, zij vreesden met groote vreeze, en zeiden tot elkander, zeker wel op gedempten toon Wie is toch deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijo? Eenerüjds stond Jezus in deze oogen- blikken oneindig ver van hen af. Met een zekere schuwheid, met vreeze, die iets anders nog was dan eerbied, zagen zij naar Hem op zij waren verlegen, zij voelden zich zoo klein, zoo onrein en schuldigzij waren geheel onder den indruk van Zijne Majesteit. Maar anderzijds, mogen wij ge- looven, kwam Jezus door deze openbaring zijner heerlijkheid hun ook naderbij. Zij hadden zijne grootheid en macht aan schouwd, maar beide in dienst van zijne liefde tot hen. Om hunnentwille had Hij dit wonder verricht, opdat zij weten zou den, niet alleen dat de Vader Hem met mogendheid bekleed had, maar bovenal dat zijn hart voor hen klopte, dat zijn liefdezorg hen bewaakte. Zij hadden Hem op bijna verwijtenden toon gevraagd: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan? En Hij had door daden geant woord Wat zijt gij zoo vreesachtig? Hoe hebt gij geen geloof? Vree9t niet, want Ik heb u liefgehad, en uwe namen zijn in mijne handpalmen gegraveerd 1 Helaas 1 de in zoo hooge mate onbeta melijke vraag der discipelen wordt niet zelden herhaald. Ons leven is als een vaart op de onbetrouwbare wateren, en dikwijls wordt ons scheepje daarbij van storm beloopen. Wie bidden geleerd heeft, gsat in den nood dan tot Jezus. Maar niet al tijd is er terstond verhooring of uitred ding. En als de nood dan hooger en hoo- ger klimt, en op herhaald gebed ons geen hulp of bijstand gewordt, o, dan roept de ziel wel eens met de discipelen Meester bekommert het U niet, dat wy vergaan? En toch doen wij met zulk vragen Jezus onrecht aan, en onteeren wij daarmee ons zelf. Zou het Jezus niet aangaan dat wij in nood verkeeren Zou Hij het onver schillig kunnen aanzien dat wij zouden vergaan? Had hij de discipelen dan soms ook op zee gebracht om hen te laten om komen Of was het niet veelmeer om hen aan de andere zijde te brengen? Onge twijfeld, en veilig kunnen wij zeggen dat op den weg, waarop Hij de zijnen leidt, zij nooit zullen omkomen. Ach, wij zijn dikwijls ongeduldig, vreesachtig, wantrou wig, ongeloovig, maar Hij is nooit ontrouw. Zijn macht is grenzeloos, zijn liefde even aart die, en door beide behoudt en zegent Hij de zijnen. Al schijnt het soms dat Hij zich om u niet bekommert, en dat Hij geen acht slaat op de gevaren, die u be dreigen, hier bedriegt de schijn want zijn Apostel verzekert het u, dat Hij altoos leeft om voor da zijnen te bidden. Oefenen wij ons daarom, om in alle levensomstandigheden ons vertrouwen op den Heere te stellen. Het kan wel eens stormen, en onze hulk kan wel eens zoo geslingerd worden, dat het schijnt dat wij vergaan zullen, maar als wij in den weg zijn, waarin Hij ons zelf gebracht heeft, zullen wij toch niet omkomen. Daarvoor waarborgen ons zijn macht en liefdezorg. En als de Heere met ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Geen ijdele zorg doe u daarom van 't heilspoor dwaler. Krenk nooit uws Hollands hart, door Hem van liefdeloos heid te verdenken. En komt in hangen nood op het gebed niet aanstonds redding, houd u er dan van verzekerd, dat zijn willende liefde door wijsheid bestuurd wordt, en dat Hij zeker op den bestemden tijd zijn hulpe ter verlossing toonen zal. Zalig, wie z:ca geheel op Hem verlaten mag. Hem zijn alle dingen, ook de wind en de zee gehoorzaam. Wat zijt gij dan vreesachtig? Van der Veen. In de ruime en gezellige leeraarskamer van de Christelijke Kweekschool alhier, voor dit doel welwillend afgestaan, werd Woensdag avond een bijeenkomst gehouden van het be stuur der beide Geref. Scholen Gravenstraat en Heerengracht met de onderwijzers en onder wijzeressen dier beide inrichtingen. De heeren Bijdorp en Hage, hoofden der scholen, waren naar het Congres te Utrecht geweest en boden een verslag aan van wat zij gez en en gehoord hadden, waaruit nog duidelijker bleek dan uit wat de Pers ons reeds meedeelde, van welk een groot gewicht deze samenkomst was ge weest. Zij moesten zich gelijk van zelf spreekt beperken tot enkele referaten, welke daar ge houden zijn, maar zij deden het zoo, dat wij den indruk kregen er wordt ijverig gearbeid om onze scholen in paedagogisch opzicht voor uit te brengen. Het was een genot om te luis teren en de bespreking welke volgde deed zien, dat zjjdie zich hier aan 't onderwijs wijdden, met lust bezield zijn om ocze scholen meer te doen beantwoorden aan de bestemmiDg, waar toe zij in deze tijd geroepen zijn. Dit is inderdaad een verblijdend verschijnsel, want nu de schoolstrijd ons in een nieuw en ruimer tijdperk gebracht heeft, zal er hard gewerkt moeten worden om ook thans onze scholen met eere haar plaats te doen innemen. Verschillende gevaren bedreigen onze scholen en we mogen daarvoor odzo oogen niet sluiten. De geldelijke verruiming mag ons niet do n verslappen en onderscheiden vragen dringen zich op, welke binnen een niet al te langen tijd een antwoord verlangen en onze onderwijzers, welke van goeden wil zijn, hebben voorlichting noodig, opdat zij de school meer tot bloei kunnen brenger. Naar ik vernam waren er slechts weinigen uit Zeeland tegenwoordig op het Cengres. Dit is jammer. Doch napleiten baat niet. Als nu maar ernstig gelezen wordt, wat de onder scheiden referenten ten beste gegeven hebben, dan kan men in elk geval winste er mee doeD. Elke onderwijzer en onderwijzeres dient er nota van te nemen en ook alle andereD, die het goede voor onze scholen willen zoeken. De rijke weldaden, welke God aan 't Chris telijk onderwijs geeft, verplichten tot nieuwen ijver en tot vuriger liefde. We mogen niet rasten in het verkregene, maar we moeten in 's Heeren kracht beproeven om het ideaal, 't welk we ons voorgesteld habbeD, meer te be naderen. Ofschoon de weg daarheen niet ge makkelijk is, toch mag ons dit niet afschrikken, te meer niet, omdat onze ervaring heeft geleerd» dat God nog meer geelt dan we hebben durven te verwachten. Borat a Van de Generale Synode giDg een Getuigenis uit, geadresseerd aan de Kerkeraden, met het verzoek dit van de kansels in de saamkomsten der gemeente te laten voorlezen. Zij, die het hoorden, zullen het nog wel eens aandachtig willen overlezen. En die niet ter kerke wareD, begeeren zeker ook van inhoud kennis te nemen. We nemen daarom dit kloeke stuk op. Aan de Kerkeraden van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders! De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, op 24 Augustus 1920 en volgende dagen te Leeuwarden vergaderd, heeft zich geroepen geacht, zich met een woord van getuigenis en tevens van broederlijke waar schuwing en opwekking te wenden tot U als opzieners der gemeente. Het valt toch niet te ontkennen, of ook de Gereformeerde Kerken staan heden ten dage in bijzondere mate bloot aan eene menigte gevaren» die zoowel de zuiverheid harer belijdenis als de reinheid van haren wandel ernstig bedreigen. De Syaode rekent zich gelukkig te mogen weteD, dat gelijk ook uit de bij haar inge komen voorstellen duidelijk bleek er in de Kerken leeft eene werkzame begeerte om tegen deze gevaren in de kracht des Heeren te waken en te strijden. Maar ze acht zich toch door deze wetenschap niet ontslagen van de roeping om ook van hare zijde al datgene te doen, wat in haar vermogen is om dezen ijver aan te vuren en ook voor de toekomst levendig te houden. Verdubbeling van waakzaamheid is zeker dringend noodig. Aan alle zijden toch is waar te nemen eene verdwazing en verwildering der geesten. Dit vervult ons met vrees en deernis niet alleen voor hen, die buiten zijü, maar ook voor diegenen uit ons eigen middeD, vooral ook onder het opkomendgeslacht, die voor dezen ongoddelijken en verderteljjkeu tijdgeest dreigen te bezwijken. Er zijn er, die worden medegevoerd door de leeringen van het ongeloof, dat het Woord des Hee en driestweg verwerpt, en allerlei menschelijke wijsheid, die dwaasheid is bij God, daarvoor in de plaats stelt. De droeve ervaripg, dat in de rijen der bestrijders van Gods Woord soms worden aangetroffen kinderen des ver- bonds, in den kring onzer Gereformeerde Kerken opgegroeid, mag wel tot ernst en waakzaamheid stemmen. Nog verleidelijker voor velen zijn blijkbaar die richtingen van onzen tyd, die ©enerzijds wel het besliste en consequente ongeloof niet aanvaarden, maar anderzijds weigeren, hunne kracht alleen te zoeken in de onvoorwaardelijke erkenning van het Woord des Heeren en de daarin ons ontslotene kennisse Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Immers stelt men daarnaast of daarboven een ander gezag in geestelijke dingeD, dat wezenlijk berust in den mensch, zoo niet in zjjne rede, dan in zijn gevoel of in zjjne geestelijke ervaring. In ver band hiermede verkondigt men dan leeringen, die in meer dan één opzicht zijne eene ver- meEgiEg van de dwaasheid des kruises met de wijsheid der wereld, waarbij ook de grond waarheden van ons Christelijk geloof worden verzwakt of prijsgegeven en soms onder een schijn van vroomheid en een zeer Christelgken naam aanvaard wordt de leiding van den geest, die uit deze wereld is. (Het principiëele onder scheid tusschen de algemeene en de bijzondere, alleen zaligmakende openbaring Gods wordt weggedoezeld de belijdenis aangaande Jezus Christus als den eeniggeborenen Zone Gods en

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1920 | | pagina 1