Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
34e Jaargang.
Vrijdag 17 September 1920.
No. 88
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vasti liiivirkirs: D.D. R. J. v. i. IEEI, J. 0. HEUSS*, F. J, v. d. EIRE. B. MEIJER, H. P. H. G. DE WALLE 11 F. I. J. I0LF.
PERSVBRBEN1GING ZEBUWSCHB KERKBODE.
DE HOOGSTE BEGEERTE.
De psalmdichter spreekt hier van één
enkele begeerte.
Haast zouden we hem voor een bizonder
soort menscb houden, want 't is een alge
meen verschijnsel, dat de menschen niet
één, maar velerlei dingen begeeren.
Bovendien gaat de begeerte van verre
weg de meeste menschen uitsluitend naar
stoffelijke dingen uit.
Sommige ouders zijn er zelfs altoos op
bedacht hun kinderen vooroogente houden,
dat zij zich een goede positie in 't maat
schappelijk leven moeten zien te vero
veren, terwijl zij verzuimen hen te wijzen
op dat ééne noodige, dat zalig maakt voor
tijd en eeuwigheid.
Onze tijdgeest brengt ook mee, dat men
vele zaken altoos in de eerste plaats be
schouwt van den stoffelijken kant. Met
geestelijke nadeelen wordt schier
niet gerekend.
Zelfs in de kringen der belijders worden
menigmaal de stoffelijke voor- en nadeelen
veel te veel op den voorgrond geschoven.
Gods Woord leert ons iets anders, n.l.
aan te merken de dingen, die men niet
zietomdat de dingen, die men ziet, slechts
tijdelijk zijn, terwijl de dingen, die men
niet ziet, eeuwig zijn. En dat rekenen
met de onzichtbare dingen moet niet slechts
een lippentaal bij ons wezeD, maar moet
ook uitkomen in onze levenspraktijk. Onze
wandel mag er niet vierkant mee in strijd
wezen.
Allerlei begeerte naar stoffelijke dingen
moet dan ook wijken voor de veel hoogere
geestelijke begeerte naar de genieting der
gemeenschap Gods. Daarom moet 't ons
in de eerste plaats te doen zijn.
o Zoovele christenen jagen vandaag
naar het eene, morgen naar het andere
bezit, overmorgen naar weer iets anders,
en laten gedurig het vorige los, omdat zij
meenen in het nieuwe iets beters te zullen
bezitten. Dat zijn de gelukzoekers die
hun heil verwachten uit de aarde, uit de
dingen die van beneden zijn. Hun levens
doel richt zich gedurig op een andere zaak.
Daar zit geen vastheid in. 't Is een heen
en weer zwalken zonder ooit 't ideaal te
bereiken. Teleurstelling op teleurstelling
treft zulke menschen. Altoos meenen zij
dat anderen het beter hebben in dit leven.
De nijd is hun eene verrotting der been
deren. De voortdurend opgewekte j aloesie
knaagt aan hun leven en verteert hun
genoegen.
Er is maar één levensdoel, dat bij het
najagen ervan, waarlijk rust en vrede en
blijdschap aan den mensch bereidt. Har
monie zal er zijn in ons leven, als wij
daarop al onze gedachten richten. Dat
is de ééne begeerte, waarvan in boven-
staanden tekst gewag gemaakt wordt; de
begeerte naar levensgemeenschap met den
volzaligen God. Geen menschenhart toch
kan rust vinden tenzij het ruste in God
den Heere.
Davids leven was vol onrust en woe
lingen. Hij werd door Saul gejaagd als
een veldhoen op de bergen, als een wild
in onherbergzame oorden. Doch al stond
hij tegenover nog zoovele belagers, bij
werd er niet door beangstigd, maar sterkte
zich in den Heere, Zijnen God, en ver
trouwde op diens onwankelbare beloften.
Al bruischte rondom de zee van vijand
schap, hij stond temidden dier kokende
golven als een rots, veilig temidden van
onstuimige baren, gedragen door de al
macht en genade Zijns Gods.
David begeerde niet dat het rustige
leven in Zijns Vaders buis voor hem weer
mocht terugkeeren, al ware zulk eene be
geerte voor ons zeer verstaanbaar. Zelfs
in zijn benarde positie ging zijn hart maar
naar één ding boven alle andere
dingen uit, en dat was voor hem de ééne
parel van uitnemende waarde, waarvoor
hij al 't andere desnoods wilde prijsgeven
»Eén ding" zegt hij, »heb ik van den
Heere begeerd, dat zal ik zoekendat ik
al de dagen mijns levens mocht wonen in
het Huis des Heeren, om de liefelijkheid
des Heeren te aanschouwen en te onder
zoeken in Zijnen Tempel".
Hoe moeten we dat woord verklaren?
Zóó, dat de voornaamste begeerte der
godvruchtigen is, dat zij snakkend en
smachtend verlangen naar de genieting
der gemeenschap des levenden Gods.
Als die begeerte onvervuld blijft, dan
heeft de ziel geen leven. Als die begeerte
vervuld wordt, dan geniet het hart de
hoogste zaligheid.
Gelijk een moegejaagd hert schreeuwt
naar de waterstroomen, zoo schreeuwt het
smachtend menschenhart naar de gemeen
schap met God.
Ieder godvruchtige kent iets van die
begeerte, van dat verlangen, van dat
smachten. Buiten Gods gemeenschap is
er voor ons geen leven, geen ademen.
Wij kunnen niet rusten, voordat wij in
levende aanraking gekomen zijn met den
God onzes heils. Die zaak is voor ons
onontbeerlijk. Alle andere dingen kunnen
we desnoods ontberen, en willen we ook
wel derven, maar Gods gemeenschap niet.
't Is ons te doen om Hem, om Zijn vol-
zalig Wezen, om den zaligen omgang met
Zijn Persoon. Hem te kennen, Hem te
bezitten, Hem toe te behooren, Hem aan
te kleven, Hem te dienen, dat is ons
hoogste, ons innigste, ons eenige zielsver
langen.
En alle andere begeerten moeten aan
die ééne begeerte ondergeschikt blijven.
Eigen welzijnwie zou 't niet
verlangen
Maar ook de begeerte naar dat eigen
welzijn moet van dien aard zijn, dat ze
herleid kan worden tot de ééne begeerte
Gods gemeenschap te genieten. We zouden
buiten God om nooit eigen welzijn kunnen
genieten.
De gemeenschap Gods dat zij de spil,
waarom heel ons leven zich beweegtde
as, waarom al onze begeerten draaien.
Zoo de Heere onze God niet is het eenige
hoofddoel van onze begeerten, dan zijn
onze begeerten niet van de rechte soort,
dan zijn ze k w a d e begeerten, die uit
de bron van zelfzucht ontsproten.
Het ware begeeren is niet tijdelijk,
maar actief. David zegt„Dat zal ik
z o e k e n". Het was bij hem niet maar
een ziekelijk verlangen, zooals soms bij
lijdelijke vromen wel gevonden wordt,
maar een gezonde begeerte, die werk
zaam werd om in den weg der van God
verordineerde middelen Zijne gemeenschap
te kunnen smaken.
De tabernakeldienst met zijn schaduw
achtige ceremonieq was onder de Oude
bedeeling het middel om God te ont
moeten en Zijn gunst te smaken.
De bedieniDg van Woord en Sacrament
is voor ons onder de Nieuwe bedeeling
het van God verordineerde middel om
Zijn gemeenschap te oefenen.
David smaakte het hoogste levensgenot
als hij in den Tabernakel mocht verkeeren,
waar alles hem toesprak van Gods goeder
tierenheid en gunst. David ging niet naar
het Huis Gods zooals sommige menschen
in onze dagen ter kerk gaan om er
zichzelven te laten zien, maar om er den
Heere te ontmoeten, te aanschouwen, om
Gods gunst te proeven bij altaar en offer
en reukwerk.
Hij smaakte er de nabijheid Zijns Gods
en daardoor werd zijn ziel verkwikt en
gesterkt.
Die Tempel des Ouden Verbonds wijst
ons heen naar Christus Jezus. Door
Christus genieten wij de gemeenschap
Gods. In de saam vergadering der geloo-
vigen, waar Christus woont en werkt met
Zijn Geest en genade, wordt dan ook op
bizondere wijze die gemeenschap Gods
genoten. In het Huis des gebeds leeren
we God al beter kennen in al Zijne deug
den, dichter bij Hem leven, worden wij
nader tot Hem geleid en verzadigd uit de
fonteinen Zijns heils. Laat't dan ook onze
voornaamste begeerte zijn ten allen tijde
in de gemeenschap der heiligen te mogen
toeven, om daar door de middelen der
genade te worden geleid in de gemeen
schap onzes Gods, en te ervaren dat Hij,
onze trouwe Verbonds-God, goed en goe
dertieren is over al Zijn volk. Die be
geerte doe ons op den Sabbath opgaan
naar de saamvergadering der gemeente,
met den psalm in 't hart
»Hoe liefelijk zijn Uwe woningen, o
Heere der heirscharen. Mijne ziele is
begeerig en bezwijkt ook van verlangen
naar de voorhoven des Heerenmijn hart
en mijn vleesch roepen uit tot den levenden
God".
Uit Leeuwarden.
Zeenvscïe Kerkbode.
Abonnementsprijs: per kwartaal bp vooruitbetaling 90 cent.
Afzonderlijke nummers 7 cent.
Advertentieprijst 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UIT&AYK VAK DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOKJ OLTHQFF, Mtddelbnrg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterl(k Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFP, Middelburg.
Eén ding heb ik van den Heere be
geerd, dat zal ik zoekenDat ik alle de
dagen mijns levens mocht wonen in het
Ilnis des Heeren, om de liefelijkheid des
ïïeeren te aanschouwen en te onderzoeken
in Zijnen Tempel.
Psalm 27 4.
Kerkhof.
KEBK1MJE LEVKN.
Het ie me bijna niet geoorloofd veel te zeggen
over de belangstelling, welke de Friezen toonen
in de openbare zittingen van de Generale
Synode, want allicht zou men zeggenzoo zijn
nu eenmaal de Frif zen, die steeds een bijzondere
voorliefde toonen voor hun land en volk. Het
laatste wil ik niet ontkennen, maar er bijvoegen,
dat bet naar 't me voorkomt ook geen schande
is. Het maant me echter tot voorzichtigheid
en daarom verklaar ik alleen, dat voortdurend
velen de zittingen bijwonen. Ook de zusters
zijn er steeds, en van de predikanten zijn er
niet weinigen. Dit maakt het verblijf in
Leeuwarden mede aantrekkelijk, wijl mem
zoovele oude vrienden en kennissen ontmoet.
Het is voor ieder duidelijk, dat deze Synode
een gewichtige beteekenis heeft, wijl er be
sluiten genomen worden, welke voor de toe
komst van veel belang zijn. Over de aanvul
ling van de belijdenis is reeds de beslissing
gevallen. Er wordt een commissie aangewezen,
welke deze zaak voorbereiden zal. Wijs is het
geweest om dien arbeid te beperken en niet
te bandelen over alle stukken, welke genoemd
waren. Yoorloopig zullen in aanmerking
komen de ingeving des Geestes in betrekking
van de H. Schrift. Wie eenigermate op de
hoogte is met deze kwestie, welke vooral aan
de ethischen te danken ia, begrijpt, dat dit
werk van hoogst moeilijken en teederen aard
is. De kerk is geroepen tot duidelijk belijden
en het is wel tijd dat over deze materie het
zuivere licht opgaat. Het is voor menigeen
niet duidelijk, wat de H. Schrift zelve over
deze bijzondere leiding zegt, welke de Apostelen
en profeten van den H. Geest ontvangen hebben
in onderscheiding van elke andere voorlichting,
welke aan de geloovigen te beurt valt. Het
kan niet anders, dan dat onkunde op dit punt
een vruchtbare moeder van dwaling wordt en
ons weerloos maakt tegen over allerlei gevoe
lens, welke thans verkondigd worden. Eerst
als voor ons eigen bewustzijn helder is, wat
God zelf ons in Zijn woord zegt, zijn we mannen
en vrouwen van vaste overtuiging en zien we,
welk een groote weldaad ons in de Schrift
geschonken is. Langzamerhand is duidelijk
gewordeD, hoe groot de noodzakelijkheid is,
dat de Geref. kerken zich hierover verder uit
spreken.
Eveneens is het van hoog belang, dat de
kerken een bepaalde uitspraak doen over de
zoogenaamde pluriformiteit der kerk, een vieemd
woord, dat aanleiding geeft tot allerlei mis
verstand. Wanneer we eens aanduiden moesten,
wat er zoo al onder verstaan wordt, dan zouden
we heel wat ruimte noodig hebben. De meesten
echter hebben bier over nooit doorgedacht en
achten het dientengevolge niet zoo bezwaarlijk
om zich hiervoor uit te spreken. Zij hebben
het oog op de historische kerken en zeggen
dan, dat de tegenstelling van de ware en de
valsche kerk uit onze belijdenis geheel ver
ouderd is. Voor hen is het zeker een teleur
stelling dat de Synode allereerst heeft uitge
sproken, dat de bestaande belijdenis gehandhaafd
wordt. Over het gravamen tegen de artikelen
27-29 van onze confessie is op dit oogenblik
nog niet een beslissing gevallen, maar wel staat
onder ons algemeen vast, dat de belijdenis
alleen uiting kan geven van wat we gelooven op
grond van het woord Gods. Daaruit vloeit voort,
dat we voor opkomende vragen een antwoord
hebben te zoeken niet uit wat we in het ver
leden of heden waarnemen, maar enkel in de
H. Schrift, welke de eenige toetsteen is, waaraan
we elke meening en voorstelling meten. Nu is
het wel waar, dat het vraagstuk over de plu
riformiteit der kerken door de ontwikkeling
van de kerk in den loop der tijden aan 't licht
is getreden, maar om den regel te vinden,
waarnaar we dit verschijnsel hebben te beoor-
deelen, moeten we ons wenden tot de Profeten
en Apostelen. Daardoor wordt de taak beperkt,
maar ook des te moeilijker en er zal nog menig
woord gewisseld worden, vóór deze aanvulling
met gemeen accoord vastgesteld kan worden.
Niet minder gewichtig is het derde punt de
verhouding van de Overheid tot de kerk en
omgekeerd. Op dit oogenblik is er in ons land
een behoorlijk goede verstandhouding tnsschen
beide. De Overheid laat elke kerk volkomen
vrij om zich in te richten zooals zij wilzij
laat zich niet in met hare eigen aangelegen
heden, maar juist daardoor komen er allerlei
vragen naar voren, welke onder de oogen gezien
moeten worden. Om slechts uit den laatsten
tijd één voorbeeld te noemende regeering be
noemt veldpredikers voor het leger en de vloot.
Onder deze mannen is er ook een gereformeerde,
en nu is hij natnurlijk daardoor een ambtenaar
van den staat. Doch wat is zijn kerkelijke
positie? Hij legt zijn ambt neer in de kerk,
waarin hij tot dusver arbeidde en gaat van
woonplaats veranderen. Hij kan wel in 't belang
van de militairen arbeider, maar de plaatselijke
kerk, waar de soldaten zijn, heeft zeker de
roeping om deze jonge mannen ambtelijk te
bearbeiden.