Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
34e Jaargang.
Vrijdag 27 Augustus 1920.
No 85
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Htfi ItJiwirkirsD.D. R. J. v. i. VEER, J. 0. HELENA, F. I t EIDE, B. MEIJER, H. P. M. 6. OE MALLE n F. f. J. «OLF.
AbülWtmtlltsprUsper kwartaal b$ vooruitbetalinf 90 cent.
Afzonderlijke nummers 7 cent.
Aiftrtiltlaprtyl t 15 cent per regelbü jaarabonnement ran
minstens 500 regels belangrijke redactie.
PERSVEREEN1G1NG 2BEUWSCHB KERKBODE.
AAres Yfti de Administratie
Firma UTTOOIJ A QLTHOFF, Hiidelbirg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlfk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkere
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
VREEST NIET.
„De vrees", zegt de Apostel Johannes,
„heeft pijn". En wie weet dit niet bij on
dervinding Gelijk een wond des lichaams
soms snerpende pijn veroorzaakt, zoo kan
vrees menig werf de ziel zóó beknellen, dat
ze van pijn ineenkrimpt. Stondt ge wel
eeDS met ingehouden adem aan het krank-
bed van echtgenoot of kind, en voer u
toen geen pijn door 't hart, daar gij vreesdet
dat de dood zijn prooi zou grijpen Werdt
ge nimmer door vreeze des doods bestreden,
als hij als een gewapend man op u scheen
toe te treden? Deed angst der hel u wel
niet eens allen troost missen? Werdt ge
niet wel eens aangevallen door bange
vrees voor de toekomst? Ach, van wat
zijden al niet, zijn we voor dezen bestrij
der toegankelijk
Te verwonderen is 't dan ook niet, dat
we een genaderijk God zijn kinderen, in
onderscheiden omstandigheden, zoo menig
maal een vrees niethooren toeroepen.
Hjj riep het Abraham, Mozes, Jozua, David
en al zijn profeten en door dezen zijn volk
toe en meermalen heeft ook de Heiland
tot bemoediging van zyn volgelingen ge
sproken „vrees niet".
Gelijk elders, zoo heeft Hij ook in ons
woord bepaaldelijk de kleine schare zijner
discipelen op het oog. Zijn woord geldt
hier niet de groote menigte, die Hem he
den volgde en toejuichte, maar straks Hem
verliet en geërgerd werddie het eene
oogenblik zich over zijn aangename woor
den verwonderde, maar weldra oordeelde
„deze rede is hard, wie kan ze hooren 1"
Zoomin, als tijdens zijn omwandeling op
aarde, was ooit de schare zijner oprechte
volgelingen groot. Nooit waren zij vele
wijzen, vele machtigen, vele edelen naar
het vleesch, maar meest het dwaze, het
zwakke, het onedele en verachte dezer we
reld. Hun getal was ten allen tijde, en is
ook nü nog klein. Jezus ware, geestelijke
gemeente, de gemeente dergenen, die van
harte in Hem gelooven, op Hem betrou
wen, en Hem aanhangen, is een kleine
kudde. Tot deze kudde zegt Jezusvreest
niet, maar bestond of bestaat er voor haar
dan reden tot vreeze O neen 1 Reden tot
vrees was en is er voor haar niet. Inte
gendeel, alle reden om niet te vreezen
Desniettemin zou ze in vreeze kunnen val
len. In vreeze voor moeiten en gevaren,
waarin men als Jezus volgeling, kan ge
wikkeld wordenin vreeze voor de vijan
dige wereld, die de kleine kudde omringt,
wier overmacht haar schijnt te kunnen
verpletteren in vreeze dat het den boozen
vijand, met zijn onverhoedsche listige aan
vallen, nog gelukken zal het schaap aan
den Herder te ontrukken en als zijn prooi
te verslinden. In zulke vrees kan de kleine
kudde vallen door klein geloovigheid, door
haar Herder en zijn beloften uit het oog
te verliezen, door wakelooBheid.
Maar aan geen vrees geve de kleine
kudde des Heeren plaats. Zij mag niet al-
zoo vreezen. Om niet te vreezen heeft zij
alle reden.
Waarom heeft des Heeren gemeente
niet te vreezen
Om het haar te doen verstaan, wijst
Jezus haar op het welbehagen haars va
ders. „Het is", zegt Hij, „het welbehagen
uws vaders". En zoo is dus God de Vader
van hen, die in Zijnen Zoon gelooven, aan
Zijn woord zich houden, en Hem in liefde
en gehoorzaamheid volgen. De Heere ziet
deze schapen op aarde als zijn kinderen
aan. Hij heeft hen lief, met goddelijke
liefde. Wat vader zou niet waken over en
zorgen voor zijn kinderen en ze niet gaarne
geven wat ze behoeven Maar, wat mag
dan niet de kleine kudde van haar almach-
tigen en genaderijken hemelschen Vader
verwachten? Wat zou haar ontbreken en
in welke harer behoeften zou Zijn liefde
niet voorzien?
Wat is het welbehagen van dien Vader?
Zijn welbehagen is»aan de kudde Zijns
Zoons het k o n i n k r ij k te geven." Is deze
klein en arm en zwak in de wereld, zeis
niet te min tegenover deze wereld groot
en rijk en machtig. Worden hare leden
door de wereld miskend, ze zijn in eere bij
hun God en Vaderde wereld vervolgt hen,
maar ze zijn veilig door hun oversten
Leidsman, door de machten der wereld
worden ze bestreden, maar de overwinning
is hen beschoren.
Laat hen in het oog van de wereld, die
God niet kent als niets zijn geacht, hunner
is het Koninkrijk, 't welk eens over alle
aardsche machten zegevieren zal,het konink
rijk deï^ hemelen met al zijn heilsgoederen.
Ze zijn burgers en burgeressen des hemels.
In de schitterende stad huns hemelschen
Vaders, het geestelijke Jeruzalem is hun
onvergankelijk erfdeel.
Hun het koninkrijk te geven, dat is huos
Vaders welbehagen. Dit is Zijn eeuwig
voornemen, Zijn onwankelbaar besluit, Zijn
wii, Zijn lust. Het moge hen soms toeschij
nen, alsof zij de toekomstige heerlijkheid
des koninkrijks niet zullen beerven, Gods
raad zal bestaan en Hij zal Zijn welbehagen
doen. Geen vijandige macht zal verijdelen,
wat Hem behaagt. Niets zal Zijn wil ver
hinderen om Zijn oogmerk te volvoeren.
De Koning kent Zijn onderdanen, de Vader
kent Zijn kinderen. Hij weet het wat maak
sel, hoe zondig, dwaalziek en zwak ze zijn
in zichzelven. Maar niet ook om iets, dat
in hen zijn zou, heeft Hij hen verkoren.
Het is enkel genade dat Zijn Vaderhand hen
redt, verzorgt en leidt. Wat Zijn welbe
hagen is hen te geven, dat ontgaat hen
zeker en in der eeuwigheid niet.
Zij zullen de eerkroon dragen.
Door Hem, door Hem alleen, om 't eeuwig
welbehagenUit dit welbehagen heeft Hij
hun Zijn eigen Zoon tot een herder gezonden
door wien Hij hen doet de rijkste belof
ten; in wien Hij hen geeft de schitte
rendste gave; door wien Hij hen bewijst
de trouwste z o r g e.
Wat zou de kleine kudde vreezen, wien
het des Vaders welbehagen is het konink
rijk te geven, daar Hij door Zijnen Zoon,
hun Herder, hen doet de rijkste belof
ten? Is er rijker belofte dan deze»ik
geef mijne schapen het eeuwige leven, en
zij zullen niet verloren gaan in der eeuwig
heid, en niemand zal ze uit Mijne hand
rukkenMijn Vader, die ze Mij gegeven
heeft, is meer dan allen, en niemand zal
ze rukken uit de band Mijns Vaders." Is
er heerlijker belofte dan»die in Mij ge
looft, zal leven, al ware hij ook gestorven
en een iegelijk, die leeft en in Mij gelooft,
zal niet sterven in der eeuwigheid." Ik,
zoo roept de eeuwig getrouwe God, door
Zijnen Zoon, hen toe »Ik zal u niet bege
ven en Ik zal u niet verlaten," maar in
allen nood, in eiken strijd, in alle gevaar
ben Ik met u om u te bewaken en te ster
ken. Zonder Mijnen wil, zal u niets weder
varen en al, wat Ik u beschik, dat zal lk
u doen medewerken ten goede. Een moeder
moge haren zuigeling kunnen vergeten, gij
zult van Mij niet vergeten worden. Nadat
Ik u den weg, dien gij gaan moet, door
mijnen raad zal geleid hebben, zal Ik u
in eeuwige heerlijkheid opnemen.
En zijn het zulke rjjke beloften die de
Heere zijn kinderen door hun Herder doet,
Hij heeft hen in dezen, Zijnen Zoon, zijn
schitterendste gave geschonken. Of wat
grooter gave dan Zijn eigen Zoon had hij
hun kunnen geven Is deze niet waarlijk
de goede Herder, die al zijn schapen, welke
de Vader Hem gaf, met de teederste en
trouwste liefde bemint, die ze allen steeds
gadeslaat en bewaakt, die de zogenden
zachtkens leidt en de lammeren in Zijn
armen draagt, ja die Zijn leven voor Zijn
kudde beeft gegeven om ze van den dood
te verlossen en ze het eeuwig leven te ver
werven? Zoo heeft dan Zijn kudde wel
reden om te roemen en te juichen »die
Zijn eigen Zoon om onzentwille niet ge
spaard heeft, hoe zou Hij ons met Hem
niet alle dingen schenken In Zijnen Zoon
heeft God den geloovigen geschonken, wat
hun noodig is voor tijd en eeuwigheid b8ide
en door dien Zoon bewijst Hij hen ook
de trouwste zorg.
»De Heere is mijn Herder, mij zal niets
[ontbreken,
Hij doet mij nederliggen in grazige weiden,
Hij voert mij zachtkens aan zeer stille
[wateren 1"
zoo mag zijn kudde zingen. Werpt al
uw bekommernissen op Mij, want Ik zorg
voor u terwijl Mijn oog over u waakt,
luistert Mijn oor naar uw gebed Ik heb u
lief met eeuwig onveranderlijke liefde, zoo
spreekt Hij tot Zijn schapen.
Wat zou ze dan vreezen, deze kleine
kudde.
Dat ze niet vreezewant het is haars
Vaders welbehagen haar het koninkrijk met
al zijn schatten te geven. Geen bange vrees
beklemme haar 't harte noch voor het
tegenwoordige, noch voor het toekomende,
noch voor het leven, noch voor den dood,
noch voor de wereld, noch voor den Satan.
Haar Herder en haar Vader zijn meer dan
deze allen.
Wat dunkt u, lezer I Bestaat er voor
's Heeren gemeente niet alle reden om niet
te vreezen, maar om te danken en zich in
den Heere te verblijden?
Tot de kudde van Christus te behooren
dat is 't zaligst voorrechtdaartoe niet te
behooren, daarentegen het treurigst lot.
Zijt ook gij van Zijn kleine kudde en dus
ook gij een kind van den hemelschen Vader,
en dus ook gij een erfgenaam des hemels
Dat zijt ge alleen, zoo ge in gemeenschap
met den Heere Jezus leeft, zoodat ge op
Hem u verlaat, aan Hem u toebetrouwt,
Hem liefüebt en door zijn Woord en Geest
u laat leiden. Maar is uw hart van Christus
afkeerig, zijt ge onverschillig ten aanzien
van Zijn Woord, Zijn kruis en kroon, zoo
zijt ge van Zijn kudde niet.
Behoort ge wel tot de groote menigte,
die zich naar Christus noemen laat, maar
niet tot de kleine kudde der waarlijk ge
loovigen, o dan hebt gij wel te vreezen, te
vreezen voor Gods rechtvaardig oordeel
en het lot uwer ziel.
Gij zijt geen kind van God, maar een
kind des toornsgeen schaap van den
goeden Herder, maar dwalende in de woes
tijn der wereld, zijt ge elk oogenblik in
gevaar door den vijand verslonden te wor
den gij zijt geen erfgenaan in het Ko
ninkrijk des lichts, maar een gebondene
in de ketenen van den vorst der duister
nis. Och, dat ge uw toestand van geschei
denheid van God recht zaagt, deze uont-
ruste en uitdreef tot gebed om genade en
tot de klacht: „wie zal mij verlossen. Ja
ware dat uw zielskreet, ik zou u wijzen
op den goeden Herder, die zijn stem ver
heffend, door de woestijn dezer wereld
gaat, die ook u zoekt en tot zich roept.
Och, dat ge door Hem begeerdet gevonden
en behouden te worden. Zoo ge uw stemme
hooren liet, gij waart niet ver meer van
het koninkrijk Gods. Maar zoo ge in uw
ongeloof volharden blijft, zoo zult ge een
maal de verschrikkingen Gods rondom u
gelegerd zien.
Maar zoo ge van harte gaarne tot da
kleine kudde begeert te behooren, zoo heb
goeden moed, immers uw hart is niet van
zichzelf, maar door des Heeren Geest tot
deze begeerte bawogen. Vrees nu nietB daü
dit, dat u de goederen van het onbeweeg
lijke koninkrijk nog ontgaan zouden. Houd
Christus voor oogen, houd u aan Zijn Woord
en bid dat Hij u drage naar den stal Zijner
schapen en Hij zal te zijner tijd u door
Zijn Geest, Zijn: svrees niet!" in uw hart
doen hooren.
Zijt ge van zijn kudde, vrees niet. Waar
gij vreezen zoudt, gedenk daar, hoe groote
reden er voor u bestaat om niet te vreezen.
Vrees alleen dit dat ge uw Herder en
Vader beleedigen zoudt, door te doen wat
met den wil en de eere Gods in strydis.
Waak en bid om te wandelen waardiglijk
dat Koninkrijk, waarin gij een burger of
burgeresse weezen moogt. Houd uw hei
lige roeping voor oogen en verblijd u in de
belofte des Heeren, dat geen macht ter
wereld u aan Zijn hand ontrukken zal.
F. W. J. Wolf.
Zeeuvsclie Kerkbode.
UITGAYI TAN DE
Vreest niet, gij klein kuddeken
Want het is uws Vaders welbehagen,
ulieden het Koninkrijk te geven.
Lukas 12 32.