Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
34q .Jaargang.
Vrijdag 2 Juli 1920.
No, 27
UIT HST WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Mi Mmrkiri: 0.0. R. J. i i. VEES, J. 0. «lELEIOA, F. I v. i EIBE, 0. MEIJER, H. P. M. G. OE WALLE ii F. I. J. VOLF.
PBRSVBRBBN1G1NG ZBBUWSCflB KERKBODE.
centenaarslast zich voelt gedrukt en onop
houdelijk dien last zoekt af te schudden
Is daar niet een arglistig hart dat heden
jubelt: «Hosanna, den Zone Davids,» en
dat morgen of overmorgen fluistert
«Kruisig Hem»
Moeilijk is dus de weg van den Christen.
En ja, nu mag hij wel roemen: in deze
allen zijn wij meer dan overwinnaars. Nu
is hij wel reeds hier zalig, zalig in hope,
zelfs als hem in het strijdperk het zweet
van het aangezicht gudst en de vurige
pijlen des vijands hem branden in het
vleesch. O, als het kleine kuddeke maar
dicht achter den Herder mag aangaan,
dan kent het geen vreeze, dan is het ge
rust niet alleen iu de groene, malsche
weide en bij de zeer stille wateren, maar
ook als de weg gaat over het kale gebergte
en door de dorre wildernis. Als het oog
des geloofs maar op Jezus mag zien, dan
reizen Gods kinderen met blijdschap hun
weg. Dan roemen ze in de verdrukking.
Dan zingen ze psalmen in den nacht. Dan
kussen ze de roede. Dan zeggen ze met
dien ouden vromehet beste van mijn
huisraad is het kruis.
Maar daar staat Gods volk niet altijd.
Dikwerf siddert de geloovige, als hij ziet
op de machtige vijanden. Menigmaal vreest
hij nog een der dagen te zullen omkomen
onder Sauls hand. Soms bekruipt hem de
angst, of het kleine kuddeke, dat achter
den goeden Herder aangaat, wel ooit den
hemel zal binnen gaanof het volkske
Israëls, dat veracht is bij de wereld, wel
ooit Jeruzalems straten zal betreden.
En ziet nu, temidden van die benauwing
komt tot hem de brief uit den hemel met
het goddelijk schrift»Vrees nietwees
niet versaagdlaat uw hart niet beven."
Zalig, wie dit schrift des Konings recht
lezen mag. Hij ziet van alle bezwaren af
om den blik alleen op God te richten. Zijn
dolle oog krijgt weer glans en met den
glimlach der heilige gerustheid om de lip
pen, hoort ge hem het blijde geloofslied
zingen wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
en wat zijt ge onrustig in mij. Hoop op
God, op den getrouwen God, die zijn
kinderen uit liefde slaat en tot hun bestwil
kastijdt, die in donkere wegen hen vaak
leidt, maar die eenmaal het kruis hun van
den schouder neemt en den beker der be
proeving in een beker der dankzegging
omzet. Meijer.
Herinneringen aan Leeuwarden.
envscne Kerkbode.
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 90 cent.
Afzonderlijke nummers 7 cent.
Adverteatieprff? 15 cent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke redactie.
UITGAVE VAN DE
Adres vab de AdmtBistrntia
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
EEN BRIEF UIT DEN HEMEL.
Vreest niet, gij klein kuddeke
Want het is uws Vaders welbe
hagen ulieden het koninkrijk te
geven. Lukas 12 32.
I.
Wanneer gij in een vreemd land of op
een vreemde plaats V8r van uw geliefde
betrekkingen gescheiden zijt, hoe goed
doet het u dan, dat gij nog uit de verte met
hen spreken kunt en hoe stemt ge dan
met den wijzen Spreukendichter in «een
goede tijding uit een ver land is als koud
water op een vermoeide ziel.» In zulk een
vreemd land nu leeft hier op aard de kerk
des He&reu. Op zulk een plaats, waar het
niet thuis is, verkeert in deze wereld het
volk van God. De geloovigen zijn hier
slechts gasten en vreemdelingen. Ze hebben
hier geen blijvende stad. Hun burgerschap
ligt boven. Eu nu gaat het hun gelijk het
u vaak gaat in het natuurlijk leven. Zij
hoeren gaarne wat van huis. Zij zien
menigmaal verlangend uit naar een brief
uit den hemel. Nu, in het bovengenoemde
woord uit Lukas' evangelie ontvangen zij
zulk een brief, vol met woorden van troost
en bemoediging voor het vaak neerge
bogen hart.
Gelijk elke brief, dien wij verzenden,
den naam draagt van den persoon, voor
wien het schrijven bestemd is, zoo is ook
de brief uit den hemel, in het woord onzer
overdenking vervat, van een duidelijk
adres voorzien. Hij is gericht aan het
«klein kuddeke.» Klein kuddeke ziedaar
het adres met Gods eigen vinger geschre
ven. En deze korte benaming klinkt niet
vreemd in de ooren van den kenner der
Heilige Schrift. Hij toch weet, dat de ge
loovigen meermalen als schapen van den
goeden Herder worden voortgesteld, zoo-
dat deze brief bestemd is voor degenen,
die met een waarachtig hart aaoÉChristus
zich tot zaligheid mochten overgeven. Tot
de schapen van Jezus' kudde komt deze
goede tijding uit een vergelegen land. Aan
de kinderen Sions is dit vertroostend en
bemoedigend schrijven gericht. Zij mogen
behooren tot het kleice kuddeke, voor het
welk herder Jezus zijn leven heeft gesteld.
Eenmsal zwierven ze buiten de schaaps
kooi van Christus rond. in drieste weder-
spannigheid verzetten ze zich tegen den
Opperherder der kudde. Ze dienden de
wereld en waren slaven van den vorst der
duisternis. Maar Gods Geest heeft hen aan
z chzelven ontdekt, toen voelden ze hun
diepe ellende. Toen riepen ze uitwij zijn
kinderen der verzekerdheid, lieden des
doods. En uit het benauwde hart rees de
bede»God, wees mij, zondaar, genadig".
En de Heere hoorde hunne stem. Hij zag
op hen in ontferming terneder. Hij trok
hen met koorden van goedertierenheid. Hij
bracht hen toe tot het volk, dat onder
Jezus' herdersstaf vrede en zaligheid vindt.
Zoo mogen zij een plaats hebben onder
het kleine kuddeke, dat in de bijzondere
liefde van den eenigen Herder der zielen
mag deelen. Zoo mogen zij zijn schapen
van des Heeren weide. Neen, dat waren
ze nooit geworden, zoo de goede Herder
niet naar hen had omgezien in hun ellende.
Zij zouden niet naar den Herder gevraagd
hebben, indien Hij niet eerst hen had ge
zocht. Zij zouden de schaapskooi van
Christus niet zijn binnengegaan, indien Hij
zeil niet met vaste hand hen daarin had ge
leid. Overgelaten aan zichzelf zouden ze
voort gedwaald zijn tot in de valleien des
eeuwigen doods. Dat ze een plaats mogen
hebben onder de kudde, waarover het trouwe
oog des Heilands waakt bij dag en bij nacht,
zij danken het alleen aan de innerlijke
ontferming van den Zaligmaker, dia tot
den prijs van zijn bloed hen uit de macht
van den helschen wolf verloste om hen
te leiden in de grazige weide des heils.
Ziet, deze zijn de gelukkigen, aan wie
dit schrijven gericht is. Klein kuddeke
dat is het adres van dezen brief uit den
hemel. Klein kuddeke dat is de bena
ming, waaronder het volk des Heeren hier
aangesproken wordt. Een benaming voor
zeker, waarin schatten van zaligheid liggen
opgesloten voor het oprechte hart, maar
toch ook anderzijds een benaming, die
waarlijk geen hooge gedachte van Sions
weerkracht doet koesteren, die onomwon
den getuigt, dat het ware Israël zwak van
moed en klein van kracht is. Scherp belijad
doet deze aanspraak ons voor den geest
rijzen het beeld van klagelijke hulpbe
hoevendheid, van meewarige geringheid,
van jammerlijk onvermogen. Aan zichzelf
overgelaten, is dit klein kuddeke geen
enkel oogenblik opgewassen tegen het grij
pend roofgedierte, dat van alle zijden brult.
Waarlijk, als we het adres van dezen brief
goed lezen, dan moeten we het toestemmen
en erkennen met ons gansche hart, dat
het geen hooge gestalte is, die de Heere
hier aan zijn volk toekent, dat het vol
strekt geen eervolle benaming is, waarmede
de hemelsche Vader zijn kinderen noemt,
klein kuddeke van weerlooze, stompzio
nige, dwaalzieke schapen kan het min
der? Is er geringer adres dankbaar?
Neen, de Heere doet bij zijn volk geen
valsche gedachte van gewaande grootheid
rijzen. Hij handelt getrouw met de Zijnen.
Hij onder schuift onze hope voordetoekomst
geen wankelenden troostgrond. O, als wij
een adres zullen schrijven, peinzen we ons
soms moe om toch maar den rechten titel
te vinden. En hoe onwaar gaat dit soms
toe. Hoe kiezen we soms een benaming,
die aan de werkelijkheid niet beantwoordt.
Hoe plaatsen we den naaste soms op een
voetstuk, dat veel ta hoog voor hem is.
Maar God is waarachtig. Hij is geen mensch,
dat Hij liegen zou. Als Hij op zijn hemelsche
brieven een adres schrijft, dan is het een
adres naar waarheid. Dan geeft hij ons
den naam, die ons toekomt. Dan gaat het
geschrift des Konings uit tot het wormpke
Jakobs, tot het volkske Israëls, tot het klein
kuddeke. Niet eens een kudde, eön kud
deke slechts. Ja, geen kuddeke zelfs, een
klein kuddeke maar. O zoo klein. O zoo
zwak. O zoo hulpeloos. Een klein kuddeke,
dat vertrapt en vertreden zou worden, zoo
de goede Herder niet over hetzelve waakt.
Een klein kuddeke, dat zelfs in de schaaps
kooi niet tegen den loerenden wolf beveiligd
zou zijn, indien de getrouwe Leidsman het
niet beschermde en redde, keer op keer.
O, hoe wijst de Heere met deze benaming
zijn volk geheel van zichzelf af. Hoe ont
neemt Hij het allen waan van eigen voor
treffelijkheid. Hoe zet Hij het op de rechte
plaats. Hoe roept Hij het toeGij, o scha
pen Mijner weide, zijt zwak en weeiloos in
uzelvon. En hoort nu, tot dit zwakke volk,
dat elk oogenblik dreigt onder te gaan in
den strijd, komt het bemoedigend woord
»Vreest niet." En deze opwekking is niet
overbodig. Immers, bij de kinderen des
Heeren verheft zich menigmaal de vreeze
in het hart. Niet altijd gaat de reis langs
effen, gebaande wegen. Niet immer be
straalt vroolijke zonneschijn het pad. De
weg des Christens leidt menigmaal door
diepten en donkerheden. Wie uit Egypte
verlost werd, moet de woestiju in. De
woestijn, ja, met God. Maar toch een
woestijn.
Hoe dikwijls rollen de golven des lijdens
op hen aan. Zeker, daar is verschil in
levensleed. De een draagt een kruis van
vlierhout zoo licht. De ander gaat gebogen
onder een kruis van eikenhout, zoo zwaar.
Een derde wordt schier verpletterd onder
een ijzeren kruis. Maar hos ook, toen God
de kruisen uitdeelde, heeft hij geen enkel
christen overgeslagen. Wie eenmaal door
de blinkende poort zal ingaan in de stad,
die komt er Diet anders dan door vuur,
gelouterd als goud.
En dan de tijden van beproeving. Wie
komt er vrij van? Wie, die tot Jezus'
kudde mag behooren, heeft er niet mee te
doen Zeker, als de beproeving met ge
nade gemengd is, kan ze een rijken zegen
aanbrengen en een verkwikkenden dauw
van vrede achterlaten. Maar toch is de
beproeving, als ze tegenwoordig is, geen
zaak van vreugde, maar van droefenis, want
ach 1 hoe kan bet arme hart er door ge
schud en geslingerd worden en hoe roept
soms de ziel uit het diepst van haren nood
wee mij, ik verga."
En dan de vijanden, die het klein kuddeke
op den weg naar den hemel bedreigen.
Of is daar niet Satan, die rondgaat als een
brieschende leeuw, zoekende, wien hij zal
kunnen verslinden die zich verandert in
een engel des lichts om u te gemakkelijker
te kunnen misleiden die nu eens u ia-
fluistert, dat ge al een heel eind gevorderd
zijt op den weg des levens en oen volgend
maal u toeroeptvoor u geen vergeving
in der eeuwigheid. R:cht ook niet de we
reld haar scherpe pijlen op de gunstge-
nooten des Heeren, die booze, verdorven
wereld, die machtiger is dan de heirlegers
der koningendie de zwakke zijde kent
van ieders hartdie eiken avond aan uw
sponde staat, eiken morgen met nieuwe
vijandschap zich tegen u omgordtdie u
overal achtervolgt en met vleiende stem
zoekt te verlokken tot het kwaad? En is
niet het eigen vleesch een verrader binnen
de vestingeen listige Delila, die op aller
lei wijze u poogt over te leveren in des
Filistijns hand? Is daar niet een oude
mensch, die door het geloof als door een
Zomersche dagen. Als de warmte drukkend
wordt, dan komt er een ons weer sbui, vergezeld
van een frisschen regen, en het stof is ver
dwenen en de lucht verkoeld. Het is een lust
om te zien, hoe vruchtbaar de velden zijn en
heel de plantenwereld draagt een kleed, dat
haar aantrekkelijk maakt. Des morgens vroeg
verrijst het licht en het daalt des avonds laat.
De nachten zelfs bleven halder, nu de maan
haar schijnsel geeft. Wat is zulk een zomer
aangenaam en verkwikkend. W|j zouden hem
willen vasthouden, maar dit gaat nu eenmaal
niet. De langste dag is reeds voorbij en spoe
dig zullen we het merken, dat de dagen korten.
Er ligt iets weemoedigs in. Gelijk in den win
ter na den kortsten dag nieuwe verwachtingen
gewekt worden, zoo heeft het denkbeeld, dat
we den herfst tegemoet gaan, iets, dat over