Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
UIT HET WOORD.
34e Jaargang
Vrijdag 28 Mei 1920.
No. 22
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vasts Mmrkirs: O.D. B. J. v. d. VEEI, J. D. WIELE16A, F. I V. d. EIDE, B. MEIJER, H. P. M. 6. DE WALLE ib F. W. J. IOLF.
Abonnementsprijs: per kwartaal bp vooruitbetaling 90 cent.
Afzonderlijke nummers 7 cent.
Advertentieprijs15 cent per regelbp jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrpke reductie.
UITÖAYI VAN DE
PBRSVBRBENIG1NG ZEBUWSCHB KERKBODE.
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Hiddelbvrg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertenttön tot
uiterlpk V rjjdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
„TOT DE WET EN TOT HET
GETUIGENIS I"
„Voor elk, die in het duister dwaalt,
verstrekt deez' zon een helder licht, dat
hem in schaauw des doods bestraalt, op
'tvredepad zijn voeten richt". Zoo zongen
we wel eens en we zoügen het van den
Opgang uit de hoogte in de volheid des
tijds, in navolging van 't lied van Zacharias.
We zongen het van Hem, in Wien het
licht van Gods aanschijn zich levenwekkend
en reddend verheft over een wereld van
zonde en van dood. We zongen het van
Christus, Die het licht der wereld is.
Onder de oude Godsnamen was Zacharias
niet de eenige, die ervan sprak. Zij allen,
zoovelen er zijn, hebben op Hem gedoeld
en naar Hem gewezen. Heel de Schiift is
een aanwijzing van dat licht, dat schijnt
in de -duisternis. JEn daarom wordt de
Schrift zelf ook een licht genoemd,
een lamp, „mijn pad ten licht, om 't duister
op te klaren". Uit Gods getuigenis valt
het licht van Gods Zoon op hetgeen van
nature donker is. En boort dat licht der
Schrift zich toegang door het venster der
ziel tot den nacht van 't bart, dan komt
daar binnen de morgen, dan wordt het
daar dag. Want de Schrift is de bundel
stralen, die van de zon der genade komt.
Zoo onmisbaar Gods zegenend aanschijn
is voor een mensch, zal hij leven, zoo
noodig is voor ons Jezus, de Zon der ge
rechtigheid Gods en zoo allernoodzakelijkst
is het ook, de lichtstralen van die Zon op
te vangen en binnen te laten uit de Schrift,
want alleen door de Schrift komt dat licht
tot ons. En daarom roept de profeet Jesaja
ook uit„Tot de wet en tot het getuigenis".
„En anders geen dageraad te wachten".
Zoo onaanzienlijk en gering het beekje
Siloah was, dat tusschen den Sion en den
Moria tot Jeruzalem zijn oorsprong bad,
zoo nietig als dat was in vergelijking met
de machtige rivieren Eufraat en Tigris,
zoo weinig had in de oogen van Jesaja's
tijd en landgenooten de hulpe Gods te
beteekenen, vergeleken met den krachtigen
steun van den grooten koning van Assyrië.
Des Heeren toorn en gramschap vrees
den ze niet en uitkomst bij Hem zochten
ze niet. Maar ze beefden als een espenblad,
als ze aan de legers dachten van Pekah,
den zoon van Remalia en van Rezin, den
koning van Syrië. En ze kregen hoop, als
er kans was op een verbond met Tiglath
Pilneser. Iq hun verlangen en duchten, in
hun hopen en vreezen kwam de Heere
niet in tel, maar de mensch alleen, het
schepsel, dat, wat voor oogen was en wat
groot was voor de wereld. Dat was meer
waard. Dat zou helpen en hen er brengen.
Zoo was hun rekening. En zoo is de rekening
nog van zoovelen. 's Heeren recht en
roeping, 's Heeren gunst en macht tellen
niet mee. Men verwacht het liever van
bergen en heuvelen. Doch die verwachting
zal falen. Zijn raad zal bestaan. EnJessja
maakt hier dien raad bekendWat de
zachtkens vloeiende wateren van Siloah
veracht, zal ondergaan in de geweldige
wateren, die men te hulp riep. En gewisse
behoudenis zal er zijn alleen voor 't volk,
dat kiest de welgebaande wegen, dat al
zijn hulp en heil alleen van Hem verwacht,
het volk, dat luistert naar de roepstem
„Tot de wet en het getuigenis 1"
»Neem u een rol, een groote rol", zoo
luidde Gods bevel aan Jesaj*. Op een
boekrol, die indruk maakte en in het oog
liep door zijn groote afmetingen, moest
Jesöja »met eens menschen griffie", d.w.z.
in het gewone, voor ieder leesbare schrift
en in de gewone volkstaal, die iedereen
verstond, het volgende schrijven »M a h e r
schalal chaz ba z", hetgeen betee-
kent: Haastende tot den roof, is hij spoe
dig tot den buit". Eu onder twee ver
trouwbare getuigen, den welbekenden
priester Uria (2 Kon. 1610) en Zacharia,
voldeed Jess ja aan die opdracht. Wat
moeten de inwoners van Jeruzalem wel
gedacht hebben van die geheimzinnige
handeling en die raadselachtige woorden!
Men heeft ze mogelijk niet begrepen. Mis
schien heeft echter de kwade consciëntie
wel meer doen begrijpen dan men zich-
zelven wilde bekennen. Velen zullen er ook
mee gespot hebben. Maar ieder heeft al
thans kunnen verstaan en gevoelen,
toen de profeet die woorden neerschreef:
»'t Is de Heere, Die de toekomst schrijft.
Hij alleen". En wij mogen het ook wel
recht gevoelen. Men wane niet, dat het
zonder den Heere ook wel gaan zal. Neen,
de Heere schrijft de toekomst en Hij al
leen bepaalt, hoe het loopen zal. De on-
bekeerlijke zondaars mogen meenen als
Juda en Jeruzalem, als Achaz en Pekah
den gang der dingen te kunnen regelen,
de Heere doet het. En wat zal dan de
toekomst brengen aan wie Hem bleef ver
werpen Maar zien we nu verderToen
Jesaja's vrouw, de profetesse daarna een
zoon baarde, werd naar 's Heeren wil dat
kind genaamd juist zooals op de rol ge
schreven was Maher schalal chaz baz.
Toen werd dat woord als vleesch. Toen
kwam dat woord in levenden lijve onder
Israël te staan als een waarschuwend ge
tuigenis. Eu tegelijk onderwees de Heere
verderdat die twee gevreesde mensche-
lijke grootheden, die meer gevreesd wer
den dan den Heere, Pekah en Rezin, naar
's Heeren besluit zouden weggeblazen wor
den en al hun macht en rijkdom wegge
voerd zouden zijn naar Assyrië, eer dat
zoontje van Jesaja nog »vader" of amoeder"
roepen kon. Laat af van den mensch, wiens
adem in zij a neusgaten is. Waarin is hij
te achten en waarin is hij te vreezen
De Heere schrijft de toekomst. Hij
alleen. Daarom»Tot de wet en tot het
getuigenis 1" Anders geen dageraad.
Juda en Jeruzalem in Jesaja's dagen
zagen den verkeerden kant uit. En dat doen
zij allen, die hun heil niet van den Heere
en Zijue genade, maar van elders ver
wachten. En voor die allen komt het o n-
heil opzetten dikwijls juist van dien
kant, vanwaar men de uitkomst tegemoet
zag. Zoo was 't nu ook met het volk te
Jeruzalem, dat de hulp en de trouw van
den Bondsgod niet telde, dat de wateren
van S loab, die zachtkens gaan, versmaadde
en genezing zocht bij de groote wateren
van den Eufraat, bij Assyrië. Die mach-
j tige wateren van menschelijke kracht
schenen aanvankelijk wel waarlijk baatte
brengen. Want Juda's vijanden, Pekah en
Rezin, werden erdoor verzwolgen. Doch
dat succes was er slechts in het begin.
Zoo schijnt de wereld vaak in het eerst
een goede belooning te zullen schenken
aan haar dienaars, 't Lijkt eerst wel, of
de wereldling de beste keuze deed. Maar
dra wordt het anders, 't Werd ook anders
voor Juda en Jeruzalem. Die zelfde wate
ren, waarbij men heul zocht en eerst ook
vond, die sterke, geweldige, veel belovende
wateren komen niet tot rust, als ze de
vijanden, Israël en Syrië, hebben overrom
peld, maar b 1 ij v e n dan stroomen en
zwellen en stijgen al hooger en hooger en
vloeien voort en dichter aan en komen
niet alleen over Pekah, maar snellen ver
der, ze ijlen bedreigend aan ook op de
verachters van Siloah's wateren daar in
Juda, die ze als redders opriepen. En ze
doortrekken ook Juda zelf en al naderen
nader komt de vloed als een zondvloed,
die niet te stuiten is en alles wordt ver
slonden door de machtige stroomen en
Juda, ook Juda zelf gaat onder, in de wa
teren van Assyrië, meer en meer, tot er
geen pleksken meer is, totdat ze tot den
hals reiken, tot de uitstrekkingen van As-
syrië's vleugelen vervullen de lengte en de
breedte van uw land, o Immanuel.
Uw land, o Immanuel? Moet dan ook
dat volk omkomen, dat zag op Hem, Die
te Sion woont? Hoor, hoe de profeet het
als in angst vraagt en het doet uitkomen
als iets, dat ongelooflijk is, in dat »uw
land, o Immanuel 1" 't I?, of hij in den
grooten nood, in het oordeel dat alles
dreigt weg te spoelen toch nog altijd een
houvast heeft in de trouwe Gods. Daaraan
klemt hij zich vast als aaa een pleitgrond,
aan een vasten bodem, die toch niet weg
slaan kan, ook niet bij den hoogsten vloed.
Uw land, o Immanuel. In dat „o
Immanuel" grijpt hij aan al de beloften
saam en al de stelligheid en onwrikbaar
heid, die ze bezitten, en al den steun en
den troost, dien ze bieden naar de inner
lijke bewegingen der barmhartigheid onzes
Gods. Eq hij doet dat zoo min tevergeefs,
als wij tevergeefs een beroep zullen doen
op Zijn ontferming, wanneer we pleitend
Hem aanroepen in den naamImmanuel.
Zal Uw volk, Uw land dan ook wegdrijven
in het oordeel, o Immanuel Neen, lezen
we in vers 9 en 10, al ware het, dat heel
de wereld zich verbonden had tot onder
gang van 's Heeren volk, zoo zeker als
God is met ons, zegt Jesaja, zoo zeker als
er een Immanuel beloofd is, zoo zeker is
hun behoudenis. Zie daar het getuigenis
Gods, gelijk Jesaja het brengt, 't Komt
hierop neerOnmogelijk is 't oordeel te
ontvlieden voor de verlaters des Heeren,
maar onmogelijk kan omkomen, wie op
den Heere ziet in geloof. Want God is
met ons, en is een Immanuel, een held
der hulpe besteld. Zijn vijanden zullen
vergaan. Maar Hij zal hun tot een toe
vlucht zijn in nood en dood, die hoe het
ook moog tegenloopen, gestadig op Zijn
goedheid hopen. O, Salem, roem den Heer
der Heeren, wil uwen God, o Sion, eeren.
En dat eerste 't getuigenis Gods, zoo
als Jesaja het blootlegt, dat laatste, het
eeren van Sions Gods is de w e t, hier
gesteld.
Men bindt bijeen, wat niet uiteenvallen
mag. Beschreven getuigenissen van groote
waarde dienen behouden te worden en
daarom moeten ze worden saamgebonden.
Losse bladen gaan ras verloren. Maar wat
zoo oneindige waarde heeft als Gods heilig
Woord mag zeker niet verloren gaan.
Daarom zegt de Heere tot Jesaja: Bind
het getuigenis toe. Met andere woorden
dat onschatbare Woord moet worden be
waard. „En verzegel het onder mijne leer
lingen". Zij, die iets verzegelen, kennen
het en waardeeren het als een kostbaar
goed. Zoo achten Gods kinderen Zijn Woord.
Tenminste, als het wel met hen is. Dan
hebben zij dat lief en willen het niet af
staan voor hun leven. Daarom wordt het
verzegelen van 't getuigenis aan hen toe
vertrouwd.
„Onder mijne leerlingen" staat er. Zulk
werk kunnen de vijanden van 't Woord
niet doen. Die willen liever het zegel
wegnemen en de schriften uiteenrafelen.
En ze doen het ook. Ons werk is het
getuigenis te bewaren, te bevestigen, het
te houden voor gewis en waar, dat de
dingen, die daarin voorzegd zijn, geschieden.
We hebben het te binden en te verzegelen
d.w.z. te behandelen als een testament,
maar dan als een testament, dat van kracht
is in Christus' dood en opstanding. Ja,
zoo is 't, 'tis te behandelen als een tes
tament, het testament der genade. „Daarom
zal ik", zegt Jesaja, „den Heere verbeiden
en zal ik Hem verwachten". Bedoelde h(j
daar misschien, dat het wachten nu maar
was op den dood des testamentmakers?
Laten wij dit weten: Wat buiten het
testament valt, zal niet erven, maar alleen
zij zullen erfgenaam zijn, die Zijn verbond
en woorden als hun schatten gadeslaan.
Daartoe wordt ieder geroepenTot de
wet en het getuigenis 1"
Tot de wet en het getuigenis 1 Is dan
het zoogenaamd historisch geloof genoeg?
Dus het geloof, dat de Schrift wel eer
biedigt als waarheid, maar overigens laat
liggen Zulk geloof ziet in 't getuigenis
niet een onwaardeerbaar testament. Zulk
geloof is eigenlijk historisch ongeloof. En
neen, dat zal gewis niet baten. Dat vond
men ook bij Achaz wel. Maar Jesaja roept
op tot geloof. Als men tot de Schriften
gaat, zooals men er toegaan moet om 't
leven te hebben, dan gaat men tot den
Heere, Die in de Schriften Zich open
baart als den God der genade en dan geeft
men zich ook aan Hem over voor leven
en voor sterven in den Christus en dan
wil men ook blijven wandelen voor Zijn
aangezicht bij het licht van Zijn Woord.
Jesaja zegt: „Tot de wet en tot het ge
tuigenis". Dat is„Tot den Heere en Zijn
vreeze 1 't Geldt thans nog 1
Dan alleen dageraad Anders geen 1
F. J. van den EnDE.
Zeenvsche Kerkbode.
„Zoo ze niet spreken naar dit woord,
het zal zijn, dat ze geen dageraad zullen
hebben".
Jes. 8 20.