Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
34e Jaargang.
Vrijdag 9 April 1920.
No. 15
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds G. F. KERKHOF t© Oost-Souburg.
Iisti ledewirkirsD.D. R. J. v. i. VEEI, J. Q. WIELE86I, F. J, v. i E1DE, B. MEIJER, H. P. H. 6. DE WALLE sa F. I. I WOLF.
UITÖAVS VAN DE
PERSVBREENiGING ZEEUWSCDE KERKBODE.
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelbar*.
JWEVBIST.
Een oude beschuldiging.
Zeenvsciie Kerkbode.
Abonnementsprijsper kwartaal bg vooruitbetaling 9 O cent.
Afzonderlijke nummers 7 cent.
AdYtrtêltitprtyl t 15 cent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
VAN DE TIJDEN EN GELEGENHEDEN.
„Dat gij niet haastelijk bewogen
wordt van verstand of verschrikt
alsof de dag van Christus aan
staande ware. Dat u niemand verleide
op eenigerlei wijzewant die komt
niet, tenzij dat eerst de afval gekomen
zij en
2 Thessalonicensen 2 2 en 3.
De gewone dagelijksche gang des levens
stelt ons telkens voor de vraag, hoe laat
het is. En het kan soms slechte gevolgen
hebben, als men het juiste antwoord niet
kent. Wie na het vertrek van den trein
aan het station komt, gaat niet meer mee
en wie bij ziekte de voorgeschreven ge
neesmiddelen niet inneemt op tijd, dien
baten ze niet. Maar hoe gevaarlijk het ook
is, niet te weten, welken tijd de torenklok
ken wijzen, veel gevaarlijker wordt het,
als men zich vergist aangaande den stand
van het uurwerk der groote tijden Gods.
En toch, dit allerbedenkelijkste geval treft
men bij zeer velen aan. Ze zijn met don
tijd in de war, maar dan niet met minu
ten of uren gerekend, neen in het groot.
Er zijn velen, die nog slapen als de zon
huns levens reeds hoog aan den hemel
staat en anderen, die den avond reeds zien
dalen en nog niet tot ontwaken zijn ge
komen. Ja, de groote massa, kan men zeg
gen, leeft des daags in den waan, of het
nog nacht is. Ze weten niet hoe laat het
is. Want ze weten niet, dat het heden de
tijd der genade is.
En zulk een onachtzaamheid heeft erge
gevolgen. Immers, wie dat heden niet be
nut, komt vast te laat en dat te laat zal
een eeuwig, onveranderlijk te laat zijn.
Wel hem, die tijdig op de roeping des
evangelies Christus aangrijpt door het ge
loof als den hem passenden en den hem
aangeboden Borg en die in Hem zijn God
weer vond wel hem, want het is nu de
rechte, daarvoor bestemde tijd. Dat leert
Gods Woord en alleen het Woord Gods
licht ons goed in omtrent de tijden Gods
en omtrent de kostbaarheid van den tijd,
die ons gegeven is.
Ondertusschen, ook do geloovigen
zijn nog wel eens in de war met de on
derscheiding der tijden Gods. Al leerden
ze door de genade Gods het jaar van 's
Heeren welbehagen onderkennen en al
kennen ze dus i n z o o v e r althans hun
tijd, als allernoodzakelijkst is voor ieder
mensch ze zien niettemin dikwijls voorbij
den onderscheiden aard en de bedoeling
van den tijd, waarin ze leven en daardoor
geraken ze geestelijk van streek tot schade
voor eigen leven en van 's Heeren zaak.
Hoe vele christenen vergeten b.v., dat we
thans onder het Nieuwe Testament le
ven en niet meer onder het Oude, hoe
velen willen wandelen door aanschouwen,
terwijl het de tijd is van gelooven, hoe
menigmaal spreekt men of het niet de tijd
der verdraagzaamheid Gods is, maar de
tijd van het oordeel en ja, dan worden
vele ongerijmde dingen aan den Heere
toegeschreven en dan raakt men het stuur
kwijt, evenals Asaf. (Ps. 73). Vooral, wan
neer er groote beroeringen zijn in eigen
leven of in het algemeen onder de men-
schen en onder de volkeren op aarde, dan
ligt de christen bloot voor het gevaar, de
noodige nuchterheid te verliezen in de
onderscheiding der tijden Gods.
Zoo ook waren de Thessalonicensen in
Paulus' dagen met den tijd in de war.
Men meende, dat de tijd van Christus'
wederkomst er al was. Men dachtbij
zóó zware vervolging van Christus' kudde
als te Thessalonica, zal nu Christus aan
stonds tusschen beide komen en doorZijn
komst ingrijpen. Te meer geloofde men
dat, omdat sommige personen blijkbaar
voorgaven: »We hebben een openbaring
gebad, dat het zoo is; of we hebben een
woord gehoord of een brief gelezen van
den apostel, waarin deze het zelf schrijft".
Zoo geraakte de gemeente in opwinding.
Doch ziet, nu komt de apostel manen
tot kalmte en nuchterheidWe bidden u,
broeders, we bezweren u bij de toekomst
van Christus en bij de hemelsche heer
lijkheid, die we eens zullen ontvangen,
dat ge u niet laat misloiden en dat ge u
door niemand en niets in de war laat
brengen, al beroept men zich op geest of
woord of zendbrief van Paulus. Hij eischt,
dat we nuchteren zullen zijn en
leert ons dan onderscheiden drieërlei
tijdenden tijd der lankmoedigheid Gods,
den tijd van de zonde en den afval, en
den tijd van het oordeel.
Eerst iets oyer den tijd van afval en
zonde.
De dag van Jezus' komst ten gerichte
kan niet aanbreken, zegt Paulus, of er
moet eerst wat anders gebeuren. Iets
schrikkelijks. Eerst moet er een tijd
komen, waarop de zonde onder de men-
schen in de grootste bandeloosheid voor
den dag treedt. Eerst moet de afval
komen. Vóór Jezus openbaar wordt, moet
eerst de verborgenheid der ongerechtigheid
openbaar worden.
De zonde wordt hier een verbor
genheid genoemd, een geheimenis,
dat onthuld moet worden. En zoo heet
de zonde, omdat de wereld der boosheid
op aarde nog voor een groot deel met
een sluier is bedekt. De zonde vertoont
zich onder de menschen nog niet in hare
ware gedaante en in volle kracht. In het
rijk der zonde, zooals het onder de men
schen gevestigd is, 2ijn krachten, die thans
nog sluimeren. Het zondeleven heeft al
zijn donkere geheimen, zijn gruwelen nog
niet blootgelegd. Duistere machten liggen
in de harten der menschen nog gebonden
en ingetoomd. Ze wachten op de gele
genheid, dat ze onder do toelating Gods,
ontketend worden, en allen breidel afwer
pen kunnen. De energie der zonde werkte
zich nog niet zichtbaar uit. En dat kan
nu ook nog niet. Maar het moet ge
schieden. Vóór de Heere komt. Voor
Jezus komt, moet eerst het zonderijk uit
komen, het groote Babel in al zijn boos
heid en schijtiheerlijkheid, in alle verlei
ding en teekenen en krachten en won
deren van leugen. Alle zedelijke en gees
telijke banden, die de zondaars thans nog
belemmeren en weerhouden, zullen ze dan
onder inspiratie der hel afwerpen en in
volle realiteit, zichtbaar en tastbaar zal
de verborgenheid der ongerechtigheid
openbaar worden. Zoo loes ik in 2 Thes
salonicensen 2 De dag van Christus komt
niet, tenzij dat eerst de afval gekomen is
en dat geopenbaard zij de mensch der
zonde, de zoon des verderfs. De tijd der
zonde moet eerst vol worden. Eer komt
Jezus niet.
In de voorbijgegane eeuwen heeft de
zonde reeds een lange geschiedenis door-
loopsn. En voorzoover die geschieienis
der zonde staat opgeteekend en bekend i3,
is ze een geschiedenis van ontzettende
dingen. Maar een geschiedenis, waarin
opklimmiDg is, voortgang van zonde tot
zonde, van kwaad tot erger kwaad, al
meer en al hooger klom de vloed van
schuld. Wanneer we de heilige historie
bladen opslaan, dan lezen we daar al
spoedig van een aarde, die vervuld is van
wrevel. In de dagen van Henoch en
Noach en later van Sodom en Gomorra,
die God wegdeed en omkeerde, omdat ze
tot het uiterste gedaan hadden. Kon het
nog erger? Ja, de zonde dier steden werd
verre overtrdïen door latere geslachten.
We lezen van een Betsaida en een Chora-
zin en een Kapernaum, waarbij Sodom en
Gomorra nog heilig waren. Maar toen nu
het menschelijk geslacht het bestond, den
Zaligmaker der wereld, den Zone Gods
aan het kruishout te slaan I Men zou zeg
gen t o e n was de hoogste graad bereikt,
toen was de zonde vervuld. Doch ziet, toch
leert de apostel hier, dat de afval nog
moest komen en de verborgenheid der
ongerechtigheid werd nog slechts gewrocht.
En sedert die brief aan de Thessalonicen
sen geschreven werd, gingen weer bijna
2000 jaar voorbij en ook nu is die pro
fetie nog niet vervuld. Maar zooveel we
ten we nu en zooveel zien we nu wel
van de verborgenheid der ongerechtigheid,
dat een siddering door de ziel vaart bij de
gedachte Wat zal de wereld der men
schen voor een schouwspel opleveren, als
de zonde daar zóó toegenomen is en de
afval zóó groot geworden is en zóó den
vrijen teugel viert, dat het niet meer hoo
ger kan. En toch, daar gaat het heen, en
daar moet het toekomen, vóór Jezu3 komt,
bij die ontzettende openbaring van zonde.
Twee dingen moeten komende afval
èa de mensch der zonde. Met andere woor
den het anti-christendom en de antichrist
zelf. Den antichrist beschrijft Paulus als
den mensch der zonde, den zoon des ver
derfs, die zich stelt en verheft boven al
wat God genaamd wordt en als God ge-
eerd wordt; alzoo, dat hij in den tempel
Gods als een God zal zitten, vertoonende,
dat hij God is. Reeds onder het Oude
Verbond wordt van dien antichrist een
dergelijke beschrijving gegeven. Lees
hoofdstuk 11 van Daniël. Ja, onder het
Oude Testament is reeds het voorbeeld
van don antichrist verschenen in koning
Antiochus Epiphanes, dio alles deed, wat
hij kon, om Israël uit te roeien. De apos
tel Johannes spreekt in zijn brieven ook
van hemKinderkens, het is de laatato
ure en gelijk gij gehoord hebt, dat de
antichrist komt, zoo zijn ook nu vele anti
christen geworden. Wie is de leugenaar,
zegt hij, dan die loochent, dat Jezus is de
Christusdeze is de antichrist, die den
Vader en den Zoon loochent". De ketters
van Johannes' dagen waren dus de voor-
loopers van den antichrist. »En in de open
baring van Johannes is de antichristelijke
macht bolichaamd in het beest uit de zee,
in het wereldrijk, dat door de valsche pro
fetie wordt ondersteund. Men heelt later
bij den antichrist gedacht aan verschillende
personen, aan Nero, aan Mahomed, aan
den paus, aan Napoleon, maar", zegt prof.
Bavinck, »met de Schrift in de hand is
dit alleen duidelijk, dat de antichristelijke
macht hare geschiedenis heeft, langzamer
hand tot ontwikkeling komen moet, in ver
schillende tijden op verschillende wijze
zich openbaart en tenslotte zich volledig
ontwikkelen zal in een algemeenen afval
en verbrekiug van alle natuurlijke en ze
delijke banden, die thans nog haar tegen
houden en zich eindelijk belichamen zal
in een wereldrijk, dat de valsche kerk in
dienst neemt en in de vergoding van het
hoofd van dat rijk zichzelven tot God
proclameert".
F. J. VAN DEN ENDE.
Het was in de eerste dagen na het uitbreken
van den oorlog, dat een heer uit L. in den
trein zijn gemoed luchte door te zeggen wjj
zjjn twee-duizend jaar achteruit. Wie had
kunnen denken, dat de volken zoo ontwikkeld
als tegenwoordig nog dwaas genoeg zouden
zijn om zulk een strijd te ontketenen, welke
heel ons werelddeel in ellende brengt. En
dan het Christendom met zijn „vrede op aarde",
waar blijft het. Geheel machteloos is het. In
een tegenovergestelden hoek zat een heer uit
J., die dit blijkbaar niet langer kon dragen,
want hij begon te zeggen, U vergeet, dat Jezus
zelf gezegd heeftIk ben niet gekomen om
vrede op aarde maar het zwaard. Zoo begon
een gesprek, waaraan spoedig anderen eveneens
deelnamen. Doch wat er verder gezegd werd,
zal ik niet melden, alleen wil ik ter eere van
de reizigers nog meedeelen, dat waar er eerst
hevig gestreden werd het op 't eind een kalm
verloop had.
Aan dit gesprek werd ik later vaak herin
nerd door wat ik hoorde en las, wijl er zoo
vaak minachtend over het Christendom ge
sproken werd en dit geeft mij aanleiding om
over de herhaalde beschuldiging iets te zeggen.
Opmerkelijk is het verwijt, dat eenmaal aan
Elia gedaan werd. Aan dezen profeet was
opgedragen, gelijk ieder weet, om den stroom
van afgoderij en van het zedenbederf in 't
Rjjk der tien stammen te stuiten. Daartoe
was hy op buitengewone wjjze toegerust. Ver
heven waren zijn gedachten, krachtig zijn
woorden, indrukwekkend zijn houding en
ontzagwekkend zijn daden. Hij had den strijd
aangegaan tegen den koning en zijn hovelingen,
de priesters en profeten van Bai.il en het ge-
heele volk. Hij nadert den koning, als deze
den onrechtmatig verkregen wijDgaard van
Naboth in oogenschouw neemt. Zoodra Achab
hem ziet, breekt hij losZ\jt gij het, die
Israël beroert Het was waar, dat er destijds
beroering in het land was, er was overal ver
warring, maar het was niet waar, dat de pro
feet er de sehuld van was en daarom was dit
verwijt hoogst onbillijk. Terecht slingerde
Elia dan ook dat verwjjt terug door op luiden
en krachtigen toon te zeggen: ik ben het niet,
die Israël beroer, maar g\j en uws vaders huis
daarin, dat gij de Baals nawandelt en 's Heeren
wetten schendt. Met deze woorden wijst de
profeet inderdaad duidelijk de oorzaak van
alle ellende, welke over het rijk gekomen is,
aaD, zoodat men wel blind moet zijn, als men
dit niet ziet.