Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Vrijdag 12 December 1919. No. 50 UIT HET WOOKW. 33e Jaargang. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Yisti iidevirkirsD.D. R. J. v. i VEER, J. D. HIELEIGA, F. J. v. d. EIRE, B. MEIJER, H. P. H. G. OE WALLE ia F. W. J. WOLF. UIT&AY1 VAN DE PBRSVEREBN1GING ZEBUWSCHE KERKBODE. Aflrti van de Administratie Firma L1TT001J OLTHOFF, BlddeHrnrg. Uit hoofde van de Kerstdagen ver zoeken we de opgaven van predik beurten vóór a.s. Woensdag 12 uur in te zenden. DE REDACTIE. DE BELOFTE VAN ONZEN HOOGSTEN PROFEET. Het naderend Kerstfeest vestigt ons oog weer op Cbristus, die van den Vader in de wereld gezonden is als onze Verlosser en Zaligmaker. Ea we belijden van Hem dat Hij ons van God gegeven is tot w ij s- heid. Dwazen, onwijzen waren wij ge worden door de zonde. Van onze dwaas heid en onkunde moesten wij verlost worden, en tevens vervuld met waarachtige kenisse Gods. Daartoe is Christus gekomen in deze wereld als onze hoogste Profeet en Leeraar, die ons den verborgen raad en wille Gods van onze verlossing vol- komenlijk heeft geopenbaard. Van dit karakter van Christus' komst had onder Israël reeds gesproken Mozes, d e profeet des Ouden verbonds bij uitnemendheid. Wij lezen die profetie in Deut. 18, waar de grijze Godsgezant, op het punt staande Van Zijn volk en van deze aarde te scheideo, dat volk troostend en vermanend toe spreekt: Een profeet uit het midden van u, uit uwt broederen, als mij, zal u de Heere, uw God verwekken. Dat Mozes in deze uitspraak beslist het oog had op Christus, den Middelaar des Nieuwen Verbonds, blijkt juist uit die uitdrukking; »als mij". En door de op merking, dat wij in bet laatste Hoofdstuk van het Boek Deuteronomium (vs. 10) lezen, wordt deze opvatting ook bevestigd iDaar stond geen profeet in Israël meer op, gelijk Mozes, dien de Heere gekend had van aargezicht tot aangezicht". Indien ons tekstvers dan ook niet op Christus ziet, zou het een zeer vage uit drukking moeten zijn om aan te geven dat ook na Mozes nog profeten onder Gods volk zouden opstaan. Zulk eene opvatting kan niemand onzer aannemen, aangezien w\j ook Mozes' uitspraak opvatten als vrucht eener bizondere openbaring Gods aan Zijn knecht, zoowel om hemzelven als om Israël te troosten en te bemoedigen. Als Mozes is geen enkele der latere profeten onder Israël geweest. Toen Mozes verdween van het tooneel, liet hij voor het besef van Israël een leegte achter zich, die door geen enkele der Godsgezanten na hem is aangevuld, maar die pas door Christus zou vervuld morden. De latere profeten hebben slechts kunnen voortbou wen op den grondslag, die door Mozes gelegd was. Middelaar tusschen God en Zijn volk als Mozes was, is geen hunner ge weest. In zekeren zin kan Mozes heeten de Stichter van het Oude Verbond, d.w.z. van het genadeverbond in zijne schaduwachtige bedeeling. Daarbij trad Mozes op geheel eenige wijze op den voorgrond. Hij stond voor Gods aan gezicht, om uit Gods mond de woorden der openbaring op te vangen, en die dan als middelaar aan het volk over te brengen. In dit opzicht waren alle latere profeten Gods de minderen dan Mozes, omdat zij den Heere niet gezien hebben van aan gezicht tot aaDgezicht. De gedachte der Schrift is dat Mozes de hoogste pro feet is geweest, verre uitgaande boven Elia of Jesaji. De glans, die eenmaal af- schitterde van Mozes' gelaat, heelt op geen lateren profeet ooit gerust. Mozes is geweest de bizondere vertrouweling van God, dien de Heere als onder vier oogen binnenleidde in geheimen raad. Dat was immers het echte karakter van den profeet bij uitnemendheid. Lees maar Jeremia 23 vs. 18: Wie heeft in des Heeren raad gestaan en Zijn woord ge zien of gehoord? waarop het antwoord, dat verzwegen blijft, moet luidenDe ware profeet Gods. En daarom volgt in vs. 22 van de val che profeten Zoo zij in Mijnen raad hadden gestaan, zoo zouden zij Mijn volk Mijne woorden hebben doen hooren, en zouden hen afgekeerd hebben van hunnen weg. Mozes had inderdaad gestaan in den raad des Heeren. Hij had Gods heerlijk aangezicht aanschouwd en van mond tot mond met den Heere gesproken als Diens vertrouwate vriend. Door ons tekstvers wordt nu beloofd één die daarin Mozes' g e 1 ij ke zou zijn. Het vervolg der Openbaring doet dien E n e n ons kennen niet slechts als Mozea' gelijke, maar zelfs als de Meer dere dan Mozes. Want Christus heeft niet slechts God gezien van aangezicht tot aangezicht, of met Hem gesproken van mond tot mond, maar is van alle eeuwig heid af geweest in den schoot des Vaders, Joh. 4 18, die zeggen kon»toen God de grondvesten der aarde stelde, toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dage lijks Zijne vermakingen, en ten allertijd voor Zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld Zijns aardrijks en Mijne ver makingen waren met der menschen kin deren". Spreuk. 8 30. Christus was de meerdere dan Mozes. Of weet ons een zoon niet meer te ver tellen van den vader dan zijn knecht En was niet Mozes de knecht Gods, maar Christus de eigenZoon GodsChris tus alleen zou ons den Vader kunnen verklaren. En dat heeft Hij dan ook gedaan, beter en duidelijker dan de knecht Gods, Mozes, het ooit vermocht. Christus was de Middelaar des Nieuwen Verbonds, die als Profeet uit de hemelen neerdaalde met de eeuwige gedachten Gods als Zijn persoonlijk bezit; want de gedachten Gods en de gedachten van den Middelaar des Nieuwen Verbonds zijn niet twee, maar één. Krachtens de vereeniging der Goddelijke en mensche- lijke natuur in den ééaen Persoon van Christus, kon Hij ons den verborgen raad Gods volkomen openbaren. Daan m sprak Jezus Carislus, toen Hij op aarde rond wandelde, woorden als deze»Die mij ge zonden heeft, is waarachtig en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, die spreek Ik tot de wereld" Joh. 8 26 en»Ge- looft gij niet, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mij- zelven niet, maar de Vader, die in Mij blijft, die doet de werken", Joh. 14 10. De Middelaar des Ouden Verbonds, Mo- z^s, weqs dus op da komst van den Chris tus Gods heen in dit woord, opdat in het hart van Israël de overtuiging zou leven Daar staat voor ons nog iets hoogers te komen. Hij zou optreden uit het midden van Israël, want Mozes zegtu i t uwe broederen zal de Heere Hem ver wekken. Dus de hoogste Profeet en Laeraar zou zijn vleesch van hun vleescb, been van hun gebeente, ten nauwste aaa geheel Jacobs nakroost verwant. Daarmea was tegelijk voorzegd, dat Christus de menschelijke natuur zou aan nemen. Hij zou een menschel ij k be wust zijn aannemen, om ingegaan zijnde in die eindige denkwereld, daar in de eeuwige gedachten Gods uit te spreken, en alzoo ons, zondaren, den Vader te verklaren. Als wij ons dat indenken, dan roepen we uitW e 1 k eene vernedering moet ook dat geweest zijn voor den Zone Gods, die in den echoot des Vaders was, om in onze zondige denkwereld, eng en benauwd als ze was, te gaau in leven om straks op dertipj arigen leeftijd op te treden als Profeet onder Israëli Welk een zelf- opoilerende liefde van Christus spreekt ons uit die daad toe Een flauw rchaduwbeeld ervan ziet ge in Zendelingen, welke uit de rijke ge- dachtenwereld van ons beschaafde Europa zich losrukken, om in te gaan leven in de bekrompen wereld van een onbeschaafden wilden volkstam, en aan die menschen het Evangelie der verlossing te brengen. Dat kost hun ook groote zelfopoffering. En toch, meer dan een flauw schaduwbeeld is het niet. In onzen Heiland Wiens zelfverloochening wij dankend aanbidden als wij staan bij Bethlehems Kribbe, zien wij den Zone Gods gekomen in gelijkheid des zondigen vleesches, als onbewust kindeke ver schijnende in onze menschelijke natuur, opdat het menschelijke bewustzijn in Hem rijpen zou, en Hij alzoo, ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde, den vollen raad Gods van onze^verlossing zou openbaren. Cnristus heeft ons dan ook meer gegeven dan Mozes. Want is door Mozes ons de wet gegeven, door Christus Jezus is ons geworden de genade en de waarheid, Joh. 1 17. Voor ons geldt daarom het woord, waar mee Mozes zijne aankondiging van den Christus besloot«naar Hem zultgij hooren!" Hebt gij daaraan reeds beantwoord, mijn broeder of zuster Hebt gij uw hart open gesteld voor Christus' Evangelie Hebt gij u laten overwinnen door de kracht Zijner onuitsprekelijke liefde tot zondaren Hebt gij de genade Gods in Christus u geopen baard aangehoord, aangenomen, van harte geloofd en beleden Hoor toch naar Hem, waar Hij tot u spreekt van de innerlijke bewegingen der barmhartigheid GodsHoor toch naar Hem, waar Hg in naam Zijns Vaders uwe heilige roeping als kinderen Gods u voor oogen stelt 1 Hoor toch naar Hem, waar Hij Zichzelven u aanbiedt als uw Borg en Verlosser en Zaligmaker 1 Bidt den Heere dat Hij uwe ooren en harten opene door Zijn Geest voor het Evangelie d*r verlossing in Christus. Welzalig zij die, naar Zijn reine leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk (beschouwen, Die Zions Vorst erkennen voor hun Heer. Welzalig zij, die vast op Hem vertrouwen. Kerkhof. UIT Dl P1BI. De N. C. 8. V.-quaeslie. Zeeuvsche Abonnementsprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling 75 cent. Afzonderlijke nummers 6 cent. Aif«rt«£tlcprt]l10 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. Berichten, Opgaven Predikbeurten en AdvertentiSn tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Eenen profeet, uit bet midden van u, uit uwe broederen, als mij, zal u de Heere, uw God, verwekkennaar hem zult gij hooren. Deuteronomium 18 15 Het debat over de verhouding van de Gere formeerden tot de N. C. S. V., dat te Utrecht in de laatste vergadering der Geref. Prediken- tenvereeniging is gehouden, heeft ongetwijfeld verhelderend gewerkt. O. i. zelfs zoo zeer, dat we deze quaestie voor in beginsel afgehandeld houden. Het bleek immers over-duidelfjk, dat Prof. Grosheide met zfjn contra vrfj wel de geheele vergadering op zijn hand had. En daar waren toch predikanten niet alleen uit alle deelen van ons land maar ook van allerlei nuanceering, die gelegenheid hadden om zich vrij uifc te spreken. Doch er was vrijwel nie mand (behalve natuurlijk dr. H C. Rutgers, de secretaris der N. C. S. V.), die zich aan de zijde van ds. Brussaard schaardeen degenen, die vroeger voor de N. C. S. V. hadden ge voeld en in haar hadden medegewerkt, kwamen nu zeggen broeders, het gaat niet meer en het moet een anderen weg uit, dien van de Geref. Studentenorganisatie. We vconstateeren dit feit om daarmede te bewijzen, dat deze quaestie, die vroeger vrij disputabel was, langzamerhand onder den invloed van allerlei gebeurtenissen en uitla tingen tot rijpheid is gekomen. We hebben zelf ook in den beginne ge aarzeld, en kunnen het zeer wel begrijpen, dat een Gereformeerde genegen is, in de N. C. S. V. iets goeds te zien. Van hetgeen ervoor pleit, noemen we, ons beperkende, slechts deze twee dingen le door den arbeid der N. C. S. V. is in de studentenkringen een veel ern stiger levenstoon gekomen. Er ontstond (al is het niet alléén door haar toedoen, dan toch zeker wel voor een belangrijk deel) in de laatste jaren meer behoefte om Gods Woord te onder zoeken, gezamenlijk en afzonderlijk in het gebed te gaan, aan belangrijke vraagstukken van levens- en wereldbeschouwing gemeen schappelijk aandacht te geven. Vroeger was dat anders, en deze verbetering willen we niet onderschatten2e de Gereformeerden kunnen een belangrijken invloed ten goede aanwenden op vele studenten, die uit andere kringen komen en van de waarheid weinig weten. Dr. H. C. Rutgers stelde de zeer overdenkens- waardige vraag, die ons ook lang en vaak heeft bezig gehoudenoverweeg eens, niet wat het gevolg is als de Gereformeerden zich bij de N. C. S. V. voegen, doch als z\j zich Aan haar onttrekken Kunnen zij dat verantwoorden, waar zulk een deur hun geopend werd en zij zulk een gelegenheid om te getuigen voor hun beginsel verkrijgen Is goed, dat zij een anders vaak vergeefs gezochte gelegenheid om te evangeliseeren onder de a. s. leidslieden van ons volk verwerpen? Wanneer we de weegschaal hanteeren, dan schijnt echter hetgeen in de andere schaal ligt veel zwaarder te zijn, en het komt ons voor, dat te Utrecht bleek, dat thans dit onder ons vrijwel de algemeene meening is geworden. Ook in de opsomming van het contra willen we ons zeer beperken en allerlei laten rusten, dat zeker niet van belang ontbloot is, om alle licht liever te laten vallen op de paedagogische quaestie, of het goed is, onze Gereformeerde studenten in aanraking te brengen met allerlei kringen van leermeesters en discipelen, die,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 1