Kerk- mn lehetlnletwi. Offitilëele Btrlohtcn. zonde uit de duivelenwereld in de menschheid is gekomen, maar dit feit wordt meegedeeld in Oostersche inkleeding, d.i. in mythischen vorm." Tegenover dit gevoelen van ds. Netelenbos merkte de Commissie op, dat, naar Gereformeerd belijden, niet alleen de gedachten maar ook de woorden, niet alleen de inhoud maar ook de vorm door God is ingegeven. De H. Geest heeft in de mannen, die Gods Woord te boek stelden niet ■lleen de gedachten gewekt maar ook de woorden ingegeven. Hoewel de H. Geest hierbij organisch werkt (ds. Netelenbos heeft een onjuiste voor stelling ran de organische inspiratie) en de mannen Gods met hunne eigenaardige qualiteiten in zijn dienst neemt, en een Jesaja dus in anderen vorm schrijft dan een Amos, zoo heeft toch de H. Geest ook bij den vorm, waarin de gedachten werden belichaamd, hen geleid en voor dwaling behoed, zoodat hunne woorden zijn woorden Gods. De Gereform-erden hebben steeds geleerd een WO(>rdelvjke ingeving (inspiratio verbalis). Het gelukte de Commissie niet in dit punt met ds. Netelenbos tot overeenstemming te geraken. Het tweede punt, door den Voorzitter aan de orde gesteld, betrof het recht van de historische critiek. Op bladz 6 van genoemde brochure lozen we „Zoo de Schrift beschouwend, kan men alle recht laten wedervaren aan de individualiteit der Bij- belsehrijvers, aan de inkleeding, die zij van de feiten der heilsgeschiedenis geven, staat of valt ons geloof niot met de resultaten der historische critiek, die alleen dan bestreden moet worden, als ze ons de zekerheid van ons kindschap en de hope der heerlijkheid zou ondermijnen". Met deze uitspraak werd vergeleken hetgeen op bladz 8 van de brochure te lezen staat. Bij het onder houd over dit punt merkte ds Netelenbos op dat onderscheiden moet worden tusschen „ongeloovigo* en „geloovige* critiek. De eerste is veroordeeld maar de tweede is geoorloofd. Men mag van uit het standpunt van het Christelijk, geloovig bewustzjjn op de H. Schrift critiek oefenen „Zoo geloof ik b.v. dat Jesaja 40—66 niet van Jesaja is, niet op dezen grond, gelijk de Modernen stel len, dat een profeet de toekomst niet kan voor spellen, maar op dezen grond dat God zich in zijn openbaring altijd aansluit bij de historische omstandigheden en bij het instorten van zijn ge dachten rekent met het milieu waarin de Bijbel schrijvers leven. Jesaja 4066 onderstelt de ballingschap en moet dus door iemand geschreven zijn die later leefde dan Jesaja, de zoon van Amoz Denzelfden regel kunnen we ook toepassen bij het Hooglied. Als ik met de critiek van mijn ge loovig bewustzijn het Hooglied beoordeel, kan ik het niet voor echt verklaren het spreekt tot mij niet als te hebben Goddelijk gezag*. Hier tegenover heeft de Commissie er op ge wezen dat de z g. historische critiek altijd be streden moet worden. Zij ondermijnt de zeker heid van het kindschap, maar indien ze dit in een bepaald geval eens niet deed, zou ze deson danks verworpen moeten worden, omdat wij Gods Woord niet van uit het ongeloovig maar evenmin van uit het geloovig bewustzijn aan critiek mo gen onderwerpen, terwijl daarentegen het Woord Gods de criticus over al onze gedachten en over leggingen is. Naar het oordeel der Commissie is een gevoelen, als onder dit tweede punt is aangegeven, niet in overeenstemming met artikel V van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, waarin de Gereformeerde kerk uitspreektalle deze boe ken (dus ook het Hooglied) ontvangen wjj voor heilig en kanonieken wij gelooven zonder eenige twijfeling al wat daarin begrepen is. Het gelukte der Commissie ook op dit punt niet ds. Netelenbos tot andere gedachten te brengen. Evenmin was dit het geval met het derde punt dat behandeld werd, hetwelk met het voorafgaande nauw samenhangt, n.l. de grond van ons geloof Heel de brochure van ds. Netelenbos wordt door de gedachte beheerscht, dat de laatste en diepste grond van ons geloof niet ligt in het geloofs-object maar in het geloofs-subject, niet in het objectief buiten ons bestaande Woord Gods, gecodificeerd in de H. Schrift, maar in het ge tuigenis des H, Geestes in het hart van den ge loovige. Duidelijk blijkt dit op bladz 6 van de brochure, waar onder aan de bladzijde staat „De Schrift verricht dus hulpdienst voor deze hedeeling. Het spreken Gods in den mensch is het doel der openbaring. Maar dan kan de Schrift ook nooit de laatste en diepste grond van ons geloof zyn. Deze kan niet buiten ons liggen, noch in bewijzen of redeneeringen, noch in kerk of traditie, noch in de Schrift, maar kan alleen gevonden worden in den mensch zelf, in het religieuze, wedergeboren subject, den Christen". De Commissie heeft in een uitvoerig betoog getracht ds. Netelenbos van het onjuiste van dit subjectivistisch standpunt te overtuigen De H. Schrift toch is de grond van ons geloof, zij is in zichzelf waar en voor ons is wat zjj zegt waar, omdat zij het zegt. Op welkeh grond gelooft Gods kimd aan de vergeving der zonden Niet op grond van een of andere inspraak in het hart, maar omdat de H. Schrift zegt dat, indien wij onze aonden beljjden, Hjj getrouw is en rechtvaardig dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid (1 Joh. 19) Op grond van dit Woord Gods en dergelijke uitspraken gelooven de Christenen de vergeving der zonden. Nu kunnen wij die schuldvergeving niet aanvaarden zonder dat de H. Geest het geloof in onze harten werkt. Er is dus tweeërlei werking des H. Geestes, een wer king die tot effect heeft de in de H. Schrift ge geven openbaring, en een werking in de harten vau Gods kinderen. (Dit verband tusschen de werkingen des H. Geestes wordt ook duidelijk aangegeven in Dordtsche Leerregels ni en IV, 12). Hij ontsteekt in de H. Schrift voor ons het licht op het pad, maar geeft ons ook het orgaan om dat licht te zien Daar is een. buiten ons bestaande, objectief gegeven openbaring, die de grond is voor ons geloof, en in ons een werking des H. Geestes om die openbaring te kennen en haar inhoud ons toe te eigenen. Er is op zichzelf geen bezwaar tegen om de werking des H. Geestes in ons te noemen den subjectieven geloofsgrond, als dan maar vaststaat da.t de Gods openbaring in de H Schrift de objectieve geloofsgrond is, gelijk de Nederl. Geloofsbelijdenis in art. V duidelijk zegt dat wij alle deze boeken ontvangen voor heilig en kanoniek om ons geloof daarnaar te reguleeren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen, om dan in het vervolg van dat artikel van het ge tuigenis des H. Geestes in onze harten als den subjectieven geloofsgrond t« spraken. Daarom is het aangehaalde gevoelen van ds. Netelenbos op bladz. 6 van de brochure, uitgedrukt in de tegen stelling „de geloofsgrond kan niet liggen in de H Schrift maar kan alleen gevonden worden in het wedergeboren subject" naar het oordeel dei- Commissie niet conform de Gereformeerde Con fessie. Hiermede samenhangende uitspraken over het wezen des geloofs, waarbij ds. Netelenbos het kenelement tot een minimum reduceert (pag. 2 v.v en het instrumenteels karakter van het geloof ontkent (pag 12) kunnen den toets der Gerefor meerde belijdenis niet doorstaan. Ten vierde werd nog gehandeld over het stan- punt van ds. Netelenbos inzake „de Christuser varing." In den loop der bespreking bleek dat volgens ds. Netelenbos een moderne (dat is, iemand die de Godheid van Jezus loochent, de „historische critiek" op de H. Schrift aanvaardt en dus b.v. de opstandig van den Heere Jezus Christus uit de dooden ontkent) maar die „ervaring heeft van zonde en genade" met goeden grond kan zeggen „Christus leeft in mij" en voor een christen kan gehouden worden. De Commissie wees er op, dat er in hen, die niet wedergeboren zijn, door algemeene werking des H. Geestes wel een krachtig gevoel van zonde en ontwaakt geweten kan zijn, maar dat de zonde dan toch nooit als sonde, gelijk Gods Woord ze ons teekent, wordt erkend en beleden. Voorts dat, wanneer iemand meent vergeving van zonden te hebben, dit niet altijd waar is, daar er voor zoo danig geloof ook valsche gronden kunnen zijn, het geloof dan niet echt is en men alzoo zich zelf misleidt. En eindelijk, dat zoo iemand zegt dat Christus niet uit de dooden is opgewekt, hij in overeenstemming met hetgeen de H. Schrift 1 Cor. 15 leert, niet geacht kan worden een Christen te zijn. Nadat deze punten breedvoerig waren besproken, voelde "ds. Netelenbos zelf, dat er een kloof was tusschen zijne redeneering en hetgeen de Commissie betoogde. Op de vraag van den voorzitter of hij bereid zou zijn, zijn geschrift over De grond van ons geloof in te trekken, antwoordde hij dat niet te kunnen, maar bij zijn gevoelen te persisteeren. Het kwam de Commissie gewenscht voor hem evenwel de gelegenheid te geven over het ge sprokene nog eens na te denken en hem te vér- zoeken na een week mede te deelen of hij van gevoelen veranderd was. Na enkele dagen zond ds. Netelenbos aan de Commissie een uitvoerig schrijven, waarin hij nogmaals zijn gevoelens uiteenzette. Hoewel door dezen brief geen nieuwe gezichtspunten werden geopend, achtte de Commissie zich toch geroepen nogmaals te vergaderen en ds. Netelenbos tot dit samenzijn uit te noodigen. Deze vergadering werd 23 Juni j.l. in Amsterdam gehouden. De vier Commissieleden en ds. Netelenbos waren tegen woordig. Nadat bovenstaand verslag van de eerste samenkomst in Middelburg was voorge lezen en zoowel de Commissie als ds Netelenbos verklaard hadden dat dit verslag het verhandelde objectief weergaf, is over de betreffende punten in den breede gehandeld. Aan het eind van de samenspreking heeft de Commissie ds. Netelenbos verzocht wegens den ernst der zaak, het door de Commissie aangevoerde nogmaals biddend te overwegen en haar zoo mogelijk na een week te berichten of hij van gevoelen veranderd was. Den vijfden Juli kwam bij den Voorzitter der Commissie een schrijven in, waarin ds. Netelenbos verzocht dat de leden der Commissie de in dit schrijven aangevoerde punten nog eens zouden bespreken Hoewel het duidelijk was, dat ds Netelenbos bij zijn gevoelen persisteerde, meende de Commissie, niets onbeproefd willende laten om haar doel te bereiken, nog éénmaal te moeten vergaderen. Deze vergadering is 22 Juli te Utrecht gehouden. Alle leden der Commissie en ds. Netelenbos waren tegenwoordig. De voorzitter deelde allereerst aan ds. Nete lenbos mede, dat de Commissie van oordeel was, dat zij alleen de gevoelens van ds. Netelenbos en niet die van andere personen had te bespreken. Deze mededeeling geschiedde naar aanleiding van een opmerking door ds. Netelenbos in een schrij ven aan de Commissie gemaakt, dat dr. A. Kuyper Sr. en dr. J. G. Ubbink eigenlijk op hetzelfde standpunt zouden staan als hij. Ds. Netelenbos beriep zich op hetgeen dr. A. Kuyper Sr. ge schreven heeft in de Heraut van 3 Juni 1917 over de verhouding van den eersten brief aan de Thessalonicenzen tot den tweeden brief ten op zichte van den tijd van de wederkomst van Christus, en in de Heraut van 3 Februari 1918 over de inspiratie der H. Schrift. Volgens ds Netelenbos zou er blijkens artikelen van dr Ubbink in het Geref. Theol. Tijdschrift (15de jaargang) over den grond van het schriftgeloof, op dit punt (Over eenstemming bestaan tusschen dr. Ubbink en hem. De Commissie heeft daartegen opgemerkt, dat dr. A. Kuyper Sr. in onderscheidene geschriften is opgekomen voor de Goddelijke autoriteit der H Schrift en zijn levensarbeid naar haai* overtuiging een bestrijding is van de door ds. Netelenbos ver dedigde gevoelens, en dat dr. Ubbink de Schrift beschouwing van ds. Netelenbos zeker niet is toe gedaan, maar was voorts van oordeel dat zij niet kon ingaan op behandeling van bedoelde uitspra ken in de Heraut en het Geref. Theol. Tijdschrift, aangezien een beoordeeling van die uitspraken niet tot hare competentie behoort. Gedurende de uitvoerige bespreking, die nog maals gewijd werd aan de punten die reeds in dit rapport genoemd zijn, bleek, dat ds Netolenbos niet van gedachten veranderd was en bij zijn aldaar omschreven gevoelens persis teerde. Hij meende dat de door hem verdedigde leeringen binnen de grenzen der Belijdenis toelaat baar en een bepaalde nuanceering van het Gere formeerd belijden waren. Hjj verklaarde het eens te zijn met de kenmerkende punten der Gerefor meerde leer als de verkiezing en de verwerping, het zalig worden uit genade alleen, enz. i. e. w. de Gereformeerde Belijdenis te kunnen aanvaarden. Bij navraag bleek evenwel dat hij met dit „aan vaarden van de Gereformeerde Belijdenis" te kennen wilde geven dat hij niet elke uitdrukking en volzin voor zyn rekening nammen moet in de Belijdenis onderscheiden tusschen de zaak en den vorm, geen letterknecht zijn. Daartegen heeft de Commissie betoogd, dat de Gereformeerden gelooven, dat onze Belijdenisschrif ten overeenkomen met het Woord Gods. Wie de Geref. Belijdenis inderdaad aanvaardt, neemt haar in haar geheel aan, maakt geen restrictie en be lijdt dat zij volkomen overeenstemt met de H. Schrift. Mocht iemand op goede gronden tegen een bepaald gedeelte der Belijdenis bezwaar heb ben, dan staat de weg van het gravamen open, aangezien de Belijdenis altijd appellabel is aan de H. Schrift. Een scheiden tusschen zaak en vorm in de Belijdenis, gelijk ds. Netelenbos wil, komt naar het oordeel der Commissie neer op een aanvaarde» van de Belijdenis in hoofdzaakzou de Belijdenis als accoord van kerkelijke gemeen schap krachteloos maken en de deur openen voor allen wind van leer, is daarenboven ook in strijd met het onderteokeningsformulier, waarin de Dienaren des Woords oprechtelijk in goeder cons ciëntie voor den Heere verklaren dat zij van harte gevoelen en gelooven dat al de artikelen en stuk ken der leer in de drie belijdenisschriften begre pen, in alles met Gods Woord overeenkomen. Wat ds. Netelenbos voorstaat is geen binnen de grenzen der Belijdenis toelaatbare nuance, maar een afwijking van de leer gelijk die in de Belijdenis onzer kerken is geformuleerd. Zijn hoofdfout is, dat hij het zwaartepunt verlegt uit het object in het subject, uit de H Schrift in wat men (de Christen) voor zijne geloofseïvaring houdt. Daar het der Commissie tot haar leedwezen niet gelukte ds. Netelenbos tot andere gedachten te brengen, werd de samenspreking beëindigd. Aan het einde van het rapport gekomen vat de Commissie het verslag van haar bevinden in de volgende conclusie samen De Commissie deelt op grond van het boven- aangevoerde U mede, dat, naar haar oordeel, ds. Netelenbos in zijn brochure „Dc grond van ons geloofwaarvan de hoofdinhoud gedurende de samenspreking nader werd toegelicht, in zijne be schouwing over de H. Schrift gevoelens voorstaat, welke geacht moeten worden niet in overeen stemming te zijn met art 4 en 5 van onze Neder'l. Geloofsbelijdenis, en adviseert U dit rapport dei- Commissie ter kennis te brengen van den Kerke- raad van Middelburg. A. G. HONIG, Voorzitter. W. GEESINK J. H. LANDWEHR. T. HOEKSTRA, Secretaris. Kampen-, 12 Augustus 1919. Namens de Classis Middelburg der Gerefor meerde kerken in Nederland, J. RUNIA, li.t. Scriba. DRIETAL te UtrechtJ. C. Brussaard te Bloemendaal B. A. Knoppers te Almelo G. R. Kuyper te Haarlem te Groningen (B.)J. Gispen te Assen D. Sikkel te Klundert J. A. Tazelaar te Haarlemmermeer. BEROEPEN te Tgnje: F. Bruinsma te Scharendyke te OnstweddeM. Post te Nieuw-Dordrecht te KampenJ. Gispen te Assen. AANGENOMEN naar BarendrechtR. v d. Kamp te Breukelen naar EnschedéH. Meulink te Wolvega naar Nieuwkoop en Nieuw veen P. A. Zeilstra te Idskenhuizen naar den HelderB. v. d. Werf te Dokkum. BEDANKT voor Vrghoeve P. H. de Jonge te Heerde voor Oosterend op Tex-dE. Beukema te Drachtster-Compagnie voor Werkendam (B): O. J. Geerling te Zalt-Bommel voor KralingenJ. Waterink te Zutfen. Het bericht, ook door ons overgenomen, dat de Geref. kerk te Ermelo pogingen in het werk stelde om een derden predikant te be roepen, is onjuist. Na afgelegd examen toegelaten tot het predikambt de heer W. J. J Velders, ber. pred. te Rottevalle. Intree te Zandvoort ds. H. C. v. d Brink met Psalm 85 9a. Bjj de firma Oosterbaan en le Cointre te Goes zal met Januari verschijnen een nieuw weekblad onder den naam van De Reformatie, weekblad tot ontwikkeling van het Gerefor meerde leven. In de redactie hebben zitting dr. K. Dijk van Den Haag, dr. V. Hepp van Watergraafsmeer en dr. B. Wielenga van Am sterdam. De beroepen predikant van Rottevalle, de cand. W. J. J. Velders van Hoorn, werd onlangs toegelaten op ait. 8 K. O. Voorheen moet de heer V. een belangrijke betrekking in den handel bekleed hebben, en zyn ontwik keling kan o.a. daaruit blijken, dat hg vloeiend spreekt en schrijft Fransch, Duitsch, Eogelsch, Spaansch en Italiaansch, goed vertrouwd is met het Hebreeuwsch, en zich nu reeds eeni- gen tgd toelegt op het Grieksch. De Standaard mag dit wel karakteriseeren als „roeping tot het predikambt". Zooiets doet ons goed, nu zoovele predikanten in den laatsten tijd hun ambt hebben neergelegd. Dat sommige zwakke kerken de hulp hunner zusterkerken inroepen, valt zeker niet te veroordeelen, maar toch is zulk een aanvraag niet altijd in orde. Zoo zond nu de kerk van V. een verzoek om steun aan de kerken, maar hoewel wel opgegeven wordt hoeveel in eigen kring werd gedaan, ontbreekt een aanbeveling van de classe, terwijl ook niet gezegd wordt hoeveel geld in de naburige kerken werd in gezameld. Het spreekt toch vanzelf, dat men eerst in eigen omgeviug moet werken, voordat men het verderaf gaat zoekenook mag een gemotiveerde aanbeveling van de classe niet ontbreken. Vragen is wel gemakkelijk, doch het behoort eerst in het uiterste geval te ge schieden. Nog erger maken die kerken het, die op hun circulaire niet eens vermelden, wat men zelf deed en natuurljjk ook nalaten de cijfers te geven van het bijeengebrachte in den naasten omtrek. Vele kerkeraden leggen dan ook zulke aanvragen zonder meer terzijde. Een examinatie-geschil. Bij het praepa- ratoir examen van den heer A. Lauwers, voor malig Roomsch priester te Brussel, bleek ver schil te bestaan tusschen de classis en de hoog leeraren van V. U. en Theol. School. Door 't classis-verslag kwam dit verschil onder de pu blieke aandacht en De Heraut bespreekt het thans nader. De moeilijkheid zat hierin, dat de Synode van Dordrecht, die do regelingen van het praeparatoir examen vaststelde, bepaalde, dat wie zich voor dit examen aanmeldde, als bewfis, dat hg wetenschappelijk voldoende ken nis bezat, het diploma van een met goeden uitslag afgelegd candidaats-examen had te over leggen. Ontbrak zulk een bewijs, en dit was hier het geval dan wilde de Synode dat onder zocht zou worden, of de examinandus toch de voor het genoemde examen vereischte weten schappelijke ontwikkeling had, en daartoe moesten dan de Theologische faculteit der Vrije Universiteit en de Hoogleeraren der Theolo gische School worden uitgenoodigd om aan het examen deel te nemen. Nu meende de classis Dordrecht dat dit wetenschappelijk examen ook tot de compe tentie der classis behoorde, evenals dit ook vroeger in een soortgelijk geval door een andere classis was geoordeeld, en dat aan de hoog leeraren alleen het recht moest worden gegeven om navraag te doen bij de verschillende vakken en een oordeel uit te spreken. De hoogleeraren, die van andere meening waren, hebben, zij het onder protest, zich bij deze beslissing van de Classis neergelegd om geen vertraging in de examinatie te weeg te brengen, maar tegelijk medegedeeld, dat zjj aan de Generale Synode om een decisie zouden vragen. Van een ernstig conflict is dus geen sprake. Er is alleen verschil van inzicht over de op dracht der Synode. Ook wij zijn van oordeel, dat de professoren de bedoeling der Synode recht gevat hebben, maar o. i. blijft dan nog de vraag, of de Synode juist gezien heeft, om een classe het recht te ontzeggen, een wetenschappelijk examen af te nemen. Het ware o i. dan ook wenschelgker, dat de Synode een paar professoren aanwees, om in zulk een geval de classe bjj te staan, gelijk nu provinciale deputaten bij een peremp toir examen doen. CLASSIS THOLEN. De Classis Tholen zal D.V. vergaderen op Woensdag 12 Nov. a.s. te Bergen op Zoom, in 't Militair Tehuis. Aanvang 10 uur. Agendum 1. Opening der vergadering door den praeses der roepende kerk. 2. Onderzoek der credentiebrieven. 3. Aanwijzing Moderamen. 4. Vaststelling der notulen. 5. Iogekomen stukken van de kerk van A. J. P. a. Aan art. 6 H. R. worde de 3e alinea toe gevoegd „De assessor houdt de korte notulen, en schrijft het persverslag". b. De berekening der percenten van den aan slag in de classic, onkosten worde herzien en verbeterd naar billijken maatstaf. 6. Behandeling van instruction en protesten. 7. Rapport der verschillende Deputaten. 8. Ooderzoek naar art. 41 en (zoo noodig) art. 43 D.K.O. 9. Inning der collecten en quota's. 10. Varia. 11. Regeling vac. diensten. 12. Bepaling volgende vergadering. 13. Omvraag. 14. Sluiting der vergadering. Namens de roepende kerk van Oud-Vossemeer, Ds. F. Staal Czn., praeses. C. A. Gunst, scriba. Oud-Vossemeer, 27 Oct. 1919. KORT VERSLAG van de vergadering der Classis Axel gehouden te Terneuzen 16 Oct. 1919. Art. 1. Namens de roepende kerk van Hoek opent ds. v. d. Wal de vergadering. Gezongen wordt Ps. 866, gelezen Ps. 87. Art. 2. De praeses wenscht ds. de Walle geluk met het beroep van Serooskerke en spreekt er zijne blijdschap over uit, dat hg vrijmoedig heid vond om te bedanken. Art. 3. Moderamen: ds. H. v. d. Wal praeses, ds. A. Thielen scriba, ds. J. R. Goris assessor. Art. 4. Ds. de Walle en oud. de Koeier zien de credential en na. Alle kerken zgn vertegen woordigd door de primi-afgevaardigden. Zaam- slag heeft een instructie.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 2