Kerk- mn lehetlnletwi.
Offitilëele Btrlohtcn.
zonde uit de duivelenwereld in de menschheid is
gekomen, maar dit feit wordt meegedeeld in
Oostersche inkleeding, d.i. in mythischen vorm."
Tegenover dit gevoelen van ds. Netelenbos
merkte de Commissie op, dat, naar Gereformeerd
belijden, niet alleen de gedachten maar ook de
woorden, niet alleen de inhoud maar ook de vorm
door God is ingegeven. De H. Geest heeft in de
mannen, die Gods Woord te boek stelden niet
■lleen de gedachten gewekt maar ook de woorden
ingegeven. Hoewel de H. Geest hierbij organisch
werkt (ds. Netelenbos heeft een onjuiste voor
stelling ran de organische inspiratie) en de
mannen Gods met hunne eigenaardige qualiteiten
in zijn dienst neemt, en een Jesaja dus in anderen
vorm schrijft dan een Amos, zoo heeft toch de
H. Geest ook bij den vorm, waarin de gedachten
werden belichaamd, hen geleid en voor dwaling
behoed, zoodat hunne woorden zijn woorden Gods.
De Gereform-erden hebben steeds geleerd een
WO(>rdelvjke ingeving (inspiratio verbalis).
Het gelukte de Commissie niet in dit punt met
ds. Netelenbos tot overeenstemming te geraken.
Het tweede punt, door den Voorzitter aan de
orde gesteld, betrof het recht van de historische
critiek.
Op bladz 6 van genoemde brochure lozen we
„Zoo de Schrift beschouwend, kan men alle recht
laten wedervaren aan de individualiteit der Bij-
belsehrijvers, aan de inkleeding, die zij van de
feiten der heilsgeschiedenis geven, staat of valt
ons geloof niot met de resultaten der historische
critiek, die alleen dan bestreden moet worden,
als ze ons de zekerheid van ons kindschap en de
hope der heerlijkheid zou ondermijnen". Met
deze uitspraak werd vergeleken hetgeen op bladz
8 van de brochure te lezen staat. Bij het onder
houd over dit punt merkte ds Netelenbos op dat
onderscheiden moet worden tusschen „ongeloovigo*
en „geloovige* critiek. De eerste is veroordeeld
maar de tweede is geoorloofd. Men mag van
uit het standpunt van het Christelijk, geloovig
bewustzjjn op de H. Schrift critiek oefenen „Zoo
geloof ik b.v. dat Jesaja 40—66 niet van Jesaja
is, niet op dezen grond, gelijk de Modernen stel
len, dat een profeet de toekomst niet kan voor
spellen, maar op dezen grond dat God zich in
zijn openbaring altijd aansluit bij de historische
omstandigheden en bij het instorten van zijn ge
dachten rekent met het milieu waarin de Bijbel
schrijvers leven. Jesaja 4066 onderstelt de
ballingschap en moet dus door iemand geschreven
zijn die later leefde dan Jesaja, de zoon van Amoz
Denzelfden regel kunnen we ook toepassen bij het
Hooglied. Als ik met de critiek van mijn ge
loovig bewustzijn het Hooglied beoordeel, kan
ik het niet voor echt verklaren het spreekt tot
mij niet als te hebben Goddelijk gezag*.
Hier tegenover heeft de Commissie er op ge
wezen dat de z g. historische critiek altijd be
streden moet worden. Zij ondermijnt de zeker
heid van het kindschap, maar indien ze dit in
een bepaald geval eens niet deed, zou ze deson
danks verworpen moeten worden, omdat wij Gods
Woord niet van uit het ongeloovig maar evenmin
van uit het geloovig bewustzijn aan critiek mo
gen onderwerpen, terwijl daarentegen het Woord
Gods de criticus over al onze gedachten en over
leggingen is. Naar het oordeel der Commissie
is een gevoelen, als onder dit tweede punt is
aangegeven, niet in overeenstemming met artikel
V van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, waarin
de Gereformeerde kerk uitspreektalle deze boe
ken (dus ook het Hooglied) ontvangen wjj voor
heilig en kanonieken wij gelooven
zonder eenige twijfeling al wat daarin begrepen is.
Het gelukte der Commissie ook op dit punt
niet ds. Netelenbos tot andere gedachten te
brengen.
Evenmin was dit het geval met het derde punt
dat behandeld werd, hetwelk met het voorafgaande
nauw samenhangt, n.l. de grond van ons geloof
Heel de brochure van ds. Netelenbos wordt
door de gedachte beheerscht, dat de laatste en
diepste grond van ons geloof niet ligt in het
geloofs-object maar in het geloofs-subject, niet in
het objectief buiten ons bestaande Woord Gods,
gecodificeerd in de H. Schrift, maar in het ge
tuigenis des H, Geestes in het hart van den ge
loovige. Duidelijk blijkt dit op bladz 6 van de
brochure, waar onder aan de bladzijde staat
„De Schrift verricht dus hulpdienst voor deze
hedeeling. Het spreken Gods in den mensch is
het doel der openbaring. Maar dan kan de Schrift
ook nooit de laatste en diepste grond van ons
geloof zyn. Deze kan niet buiten ons liggen,
noch in bewijzen of redeneeringen, noch in kerk
of traditie, noch in de Schrift, maar kan alleen
gevonden worden in den mensch zelf, in het
religieuze, wedergeboren subject, den Christen".
De Commissie heeft in een uitvoerig betoog
getracht ds. Netelenbos van het onjuiste van dit
subjectivistisch standpunt te overtuigen De H.
Schrift toch is de grond van ons geloof, zij is in
zichzelf waar en voor ons is wat zjj zegt waar,
omdat zij het zegt. Op welkeh grond gelooft Gods
kimd aan de vergeving der zonden Niet op grond
van een of andere inspraak in het hart, maar
omdat de H. Schrift zegt dat, indien wij onze
aonden beljjden, Hjj getrouw is en rechtvaardig
dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van
alle ongerechtigheid (1 Joh. 19) Op grond van
dit Woord Gods en dergelijke uitspraken gelooven
de Christenen de vergeving der zonden. Nu kunnen
wij die schuldvergeving niet aanvaarden zonder dat
de H. Geest het geloof in onze harten werkt. Er
is dus tweeërlei werking des H. Geestes, een wer
king die tot effect heeft de in de H. Schrift ge
geven openbaring, en een werking in de harten
vau Gods kinderen. (Dit verband tusschen de
werkingen des H. Geestes wordt ook duidelijk
aangegeven in Dordtsche Leerregels ni en IV, 12).
Hij ontsteekt in de H. Schrift voor ons het licht
op het pad, maar geeft ons ook het orgaan om
dat licht te zien Daar is een. buiten ons bestaande,
objectief gegeven openbaring, die de grond is voor
ons geloof, en in ons een werking des H. Geestes
om die openbaring te kennen en haar inhoud ons
toe te eigenen. Er is op zichzelf geen bezwaar
tegen om de werking des H. Geestes in ons te
noemen den subjectieven geloofsgrond, als dan
maar vaststaat da.t de Gods openbaring in de H
Schrift de objectieve geloofsgrond is, gelijk de
Nederl. Geloofsbelijdenis in art. V duidelijk zegt
dat wij alle deze boeken ontvangen voor heilig
en kanoniek om ons geloof daarnaar te reguleeren,
daarop te gronden en daarmede te bevestigen, om
dan in het vervolg van dat artikel van het ge
tuigenis des H. Geestes in onze harten als den
subjectieven geloofsgrond t« spraken. Daarom is
het aangehaalde gevoelen van ds. Netelenbos op
bladz. 6 van de brochure, uitgedrukt in de tegen
stelling „de geloofsgrond kan niet liggen in de
H Schrift maar kan alleen gevonden worden in
het wedergeboren subject" naar het oordeel dei-
Commissie niet conform de Gereformeerde Con
fessie. Hiermede samenhangende uitspraken over
het wezen des geloofs, waarbij ds. Netelenbos het
kenelement tot een minimum reduceert (pag. 2
v.v en het instrumenteels karakter van het geloof
ontkent (pag 12) kunnen den toets der Gerefor
meerde belijdenis niet doorstaan.
Ten vierde werd nog gehandeld over het stan-
punt van ds. Netelenbos inzake „de Christuser
varing." In den loop der bespreking bleek dat
volgens ds. Netelenbos een moderne (dat is, iemand
die de Godheid van Jezus loochent, de „historische
critiek" op de H. Schrift aanvaardt en dus b.v.
de opstandig van den Heere Jezus Christus uit
de dooden ontkent) maar die „ervaring heeft van
zonde en genade" met goeden grond kan zeggen
„Christus leeft in mij" en voor een christen kan
gehouden worden.
De Commissie wees er op, dat er in hen, die
niet wedergeboren zijn, door algemeene werking
des H. Geestes wel een krachtig gevoel van zonde
en ontwaakt geweten kan zijn, maar dat de zonde
dan toch nooit als sonde, gelijk Gods Woord ze
ons teekent, wordt erkend en beleden. Voorts dat,
wanneer iemand meent vergeving van zonden te
hebben, dit niet altijd waar is, daar er voor zoo
danig geloof ook valsche gronden kunnen zijn,
het geloof dan niet echt is en men alzoo zich
zelf misleidt. En eindelijk, dat zoo iemand zegt
dat Christus niet uit de dooden is opgewekt, hij
in overeenstemming met hetgeen de H. Schrift
1 Cor. 15 leert, niet geacht kan worden een
Christen te zijn.
Nadat deze punten breedvoerig waren besproken,
voelde "ds. Netelenbos zelf, dat er een kloof was
tusschen zijne redeneering en hetgeen de Commissie
betoogde. Op de vraag van den voorzitter of hij
bereid zou zijn, zijn geschrift over De grond van
ons geloof in te trekken, antwoordde hij dat niet
te kunnen, maar bij zijn gevoelen te persisteeren.
Het kwam de Commissie gewenscht voor hem
evenwel de gelegenheid te geven over het ge
sprokene nog eens na te denken en hem te vér-
zoeken na een week mede te deelen of hij van
gevoelen veranderd was.
Na enkele dagen zond ds. Netelenbos aan de
Commissie een uitvoerig schrijven, waarin hij
nogmaals zijn gevoelens uiteenzette. Hoewel door
dezen brief geen nieuwe gezichtspunten werden
geopend, achtte de Commissie zich toch geroepen
nogmaals te vergaderen en ds. Netelenbos tot dit
samenzijn uit te noodigen. Deze vergadering werd
23 Juni j.l. in Amsterdam gehouden. De vier
Commissieleden en ds. Netelenbos waren tegen
woordig. Nadat bovenstaand verslag van de
eerste samenkomst in Middelburg was voorge
lezen en zoowel de Commissie als ds Netelenbos
verklaard hadden dat dit verslag het verhandelde
objectief weergaf, is over de betreffende punten
in den breede gehandeld. Aan het eind van de
samenspreking heeft de Commissie ds. Netelenbos
verzocht wegens den ernst der zaak, het door de
Commissie aangevoerde nogmaals biddend te
overwegen en haar zoo mogelijk na een week te
berichten of hij van gevoelen veranderd was.
Den vijfden Juli kwam bij den Voorzitter der
Commissie een schrijven in, waarin ds. Netelenbos
verzocht dat de leden der Commissie de in dit
schrijven aangevoerde punten nog eens zouden
bespreken Hoewel het duidelijk was, dat ds
Netelenbos bij zijn gevoelen persisteerde, meende
de Commissie, niets onbeproefd willende laten om
haar doel te bereiken, nog éénmaal te moeten
vergaderen. Deze vergadering is 22 Juli te
Utrecht gehouden. Alle leden der Commissie en
ds. Netelenbos waren tegenwoordig.
De voorzitter deelde allereerst aan ds. Nete
lenbos mede, dat de Commissie van oordeel was,
dat zij alleen de gevoelens van ds. Netelenbos en
niet die van andere personen had te bespreken.
Deze mededeeling geschiedde naar aanleiding van
een opmerking door ds. Netelenbos in een schrij
ven aan de Commissie gemaakt, dat dr. A. Kuyper
Sr. en dr. J. G. Ubbink eigenlijk op hetzelfde
standpunt zouden staan als hij. Ds. Netelenbos
beriep zich op hetgeen dr. A. Kuyper Sr. ge
schreven heeft in de Heraut van 3 Juni 1917
over de verhouding van den eersten brief aan de
Thessalonicenzen tot den tweeden brief ten op
zichte van den tijd van de wederkomst van Christus,
en in de Heraut van 3 Februari 1918 over de
inspiratie der H. Schrift. Volgens ds Netelenbos
zou er blijkens artikelen van dr Ubbink in het
Geref. Theol. Tijdschrift (15de jaargang) over den
grond van het schriftgeloof, op dit punt (Over
eenstemming bestaan tusschen dr. Ubbink en hem.
De Commissie heeft daartegen opgemerkt, dat
dr. A. Kuyper Sr. in onderscheidene geschriften is
opgekomen voor de Goddelijke autoriteit der H
Schrift en zijn levensarbeid naar haai* overtuiging
een bestrijding is van de door ds. Netelenbos ver
dedigde gevoelens, en dat dr. Ubbink de Schrift
beschouwing van ds. Netelenbos zeker niet is toe
gedaan, maar was voorts van oordeel dat zij niet
kon ingaan op behandeling van bedoelde uitspra
ken in de Heraut en het Geref. Theol. Tijdschrift,
aangezien een beoordeeling van die uitspraken
niet tot hare competentie behoort.
Gedurende de uitvoerige bespreking, die nog
maals gewijd werd aan de punten die reeds
in dit rapport genoemd zijn, bleek, dat ds
Netolenbos niet van gedachten veranderd was
en bij zijn aldaar omschreven gevoelens persis
teerde. Hij meende dat de door hem verdedigde
leeringen binnen de grenzen der Belijdenis toelaat
baar en een bepaalde nuanceering van het Gere
formeerd belijden waren. Hjj verklaarde het eens
te zijn met de kenmerkende punten der Gerefor
meerde leer als de verkiezing en de verwerping,
het zalig worden uit genade alleen, enz. i. e. w.
de Gereformeerde Belijdenis te kunnen aanvaarden.
Bij navraag bleek evenwel dat hij met dit „aan
vaarden van de Gereformeerde Belijdenis" te
kennen wilde geven dat hij niet elke uitdrukking
en volzin voor zyn rekening nammen moet in
de Belijdenis onderscheiden tusschen de zaak en
den vorm, geen letterknecht zijn.
Daartegen heeft de Commissie betoogd, dat de
Gereformeerden gelooven, dat onze Belijdenisschrif
ten overeenkomen met het Woord Gods. Wie de
Geref. Belijdenis inderdaad aanvaardt, neemt haar
in haar geheel aan, maakt geen restrictie en be
lijdt dat zij volkomen overeenstemt met de H.
Schrift. Mocht iemand op goede gronden tegen
een bepaald gedeelte der Belijdenis bezwaar heb
ben, dan staat de weg van het gravamen open,
aangezien de Belijdenis altijd appellabel is aan de
H. Schrift. Een scheiden tusschen zaak en vorm
in de Belijdenis, gelijk ds. Netelenbos wil, komt
naar het oordeel der Commissie neer op een
aanvaarde» van de Belijdenis in hoofdzaakzou
de Belijdenis als accoord van kerkelijke gemeen
schap krachteloos maken en de deur openen voor
allen wind van leer, is daarenboven ook in strijd
met het onderteokeningsformulier, waarin de
Dienaren des Woords oprechtelijk in goeder cons
ciëntie voor den Heere verklaren dat zij van harte
gevoelen en gelooven dat al de artikelen en stuk
ken der leer in de drie belijdenisschriften begre
pen, in alles met Gods Woord overeenkomen.
Wat ds. Netelenbos voorstaat is geen binnen de
grenzen der Belijdenis toelaatbare nuance, maar
een afwijking van de leer gelijk die in de Belijdenis
onzer kerken is geformuleerd. Zijn hoofdfout is,
dat hij het zwaartepunt verlegt uit het object in
het subject, uit de H Schrift in wat men (de
Christen) voor zijne geloofseïvaring houdt.
Daar het der Commissie tot haar leedwezen
niet gelukte ds. Netelenbos tot andere gedachten
te brengen, werd de samenspreking beëindigd.
Aan het einde van het rapport gekomen vat
de Commissie het verslag van haar bevinden in
de volgende conclusie samen
De Commissie deelt op grond van het boven-
aangevoerde U mede, dat, naar haar oordeel, ds.
Netelenbos in zijn brochure „Dc grond van ons
geloofwaarvan de hoofdinhoud gedurende de
samenspreking nader werd toegelicht, in zijne be
schouwing over de H. Schrift gevoelens voorstaat,
welke geacht moeten worden niet in overeen
stemming te zijn met art 4 en 5 van onze Neder'l.
Geloofsbelijdenis, en adviseert U dit rapport dei-
Commissie ter kennis te brengen van den Kerke-
raad van Middelburg.
A. G. HONIG, Voorzitter.
W. GEESINK
J. H. LANDWEHR.
T. HOEKSTRA, Secretaris.
Kampen-, 12 Augustus 1919.
Namens de Classis Middelburg der Gerefor
meerde kerken in Nederland,
J. RUNIA, li.t. Scriba.
DRIETAL
te UtrechtJ. C. Brussaard te Bloemendaal
B. A. Knoppers te Almelo
G. R. Kuyper te Haarlem
te Groningen (B.)J. Gispen te Assen
D. Sikkel te Klundert
J. A. Tazelaar te Haarlemmermeer.
BEROEPEN
te Tgnje: F. Bruinsma te Scharendyke
te OnstweddeM. Post te Nieuw-Dordrecht
te KampenJ. Gispen te Assen.
AANGENOMEN
naar BarendrechtR. v d. Kamp te Breukelen
naar EnschedéH. Meulink te Wolvega
naar Nieuwkoop en Nieuw veen P. A. Zeilstra
te Idskenhuizen
naar den HelderB. v. d. Werf te Dokkum.
BEDANKT
voor Vrghoeve P. H. de Jonge te Heerde
voor Oosterend op Tex-dE. Beukema te
Drachtster-Compagnie
voor Werkendam (B): O. J. Geerling te
Zalt-Bommel
voor KralingenJ. Waterink te Zutfen.
Het bericht, ook door ons overgenomen,
dat de Geref. kerk te Ermelo pogingen in het
werk stelde om een derden predikant te be
roepen, is onjuist.
Na afgelegd examen toegelaten tot het
predikambt de heer W. J. J Velders, ber.
pred. te Rottevalle.
Intree te Zandvoort ds. H. C. v. d Brink
met Psalm 85 9a.
Bjj de firma Oosterbaan en le Cointre te
Goes zal met Januari verschijnen een nieuw
weekblad onder den naam van De Reformatie,
weekblad tot ontwikkeling van het Gerefor
meerde leven. In de redactie hebben zitting
dr. K. Dijk van Den Haag, dr. V. Hepp van
Watergraafsmeer en dr. B. Wielenga van Am
sterdam.
De beroepen predikant van Rottevalle,
de cand. W. J. J. Velders van Hoorn, werd
onlangs toegelaten op ait. 8 K. O. Voorheen
moet de heer V. een belangrijke betrekking
in den handel bekleed hebben, en zyn ontwik
keling kan o.a. daaruit blijken, dat hg vloeiend
spreekt en schrijft Fransch, Duitsch, Eogelsch,
Spaansch en Italiaansch, goed vertrouwd is
met het Hebreeuwsch, en zich nu reeds eeni-
gen tgd toelegt op het Grieksch. De Standaard
mag dit wel karakteriseeren als „roeping tot
het predikambt". Zooiets doet ons goed, nu
zoovele predikanten in den laatsten tijd hun
ambt hebben neergelegd.
Dat sommige zwakke kerken de hulp
hunner zusterkerken inroepen, valt zeker niet
te veroordeelen, maar toch is zulk een aanvraag
niet altijd in orde. Zoo zond nu de kerk van
V. een verzoek om steun aan de kerken, maar
hoewel wel opgegeven wordt hoeveel in eigen
kring werd gedaan, ontbreekt een aanbeveling
van de classe, terwijl ook niet gezegd wordt
hoeveel geld in de naburige kerken werd in
gezameld. Het spreekt toch vanzelf, dat men
eerst in eigen omgeviug moet werken, voordat
men het verderaf gaat zoekenook mag een
gemotiveerde aanbeveling van de classe niet
ontbreken. Vragen is wel gemakkelijk, doch
het behoort eerst in het uiterste geval te ge
schieden. Nog erger maken die kerken het,
die op hun circulaire niet eens vermelden, wat
men zelf deed en natuurljjk ook nalaten de
cijfers te geven van het bijeengebrachte in den
naasten omtrek. Vele kerkeraden leggen dan
ook zulke aanvragen zonder meer terzijde.
Een examinatie-geschil. Bij het praepa-
ratoir examen van den heer A. Lauwers, voor
malig Roomsch priester te Brussel, bleek ver
schil te bestaan tusschen de classis en de hoog
leeraren van V. U. en Theol. School. Door 't
classis-verslag kwam dit verschil onder de pu
blieke aandacht en De Heraut bespreekt het
thans nader. De moeilijkheid zat hierin, dat de
Synode van Dordrecht, die do regelingen van
het praeparatoir examen vaststelde, bepaalde,
dat wie zich voor dit examen aanmeldde, als
bewfis, dat hg wetenschappelijk voldoende ken
nis bezat, het diploma van een met goeden
uitslag afgelegd candidaats-examen had te over
leggen. Ontbrak zulk een bewijs, en dit was
hier het geval dan wilde de Synode dat onder
zocht zou worden, of de examinandus toch de
voor het genoemde examen vereischte weten
schappelijke ontwikkeling had, en daartoe
moesten dan de Theologische faculteit der Vrije
Universiteit en de Hoogleeraren der Theolo
gische School worden uitgenoodigd om aan het
examen deel te nemen.
Nu meende de classis Dordrecht dat dit
wetenschappelijk examen ook tot de compe
tentie der classis behoorde, evenals dit ook
vroeger in een soortgelijk geval door een andere
classis was geoordeeld, en dat aan de hoog
leeraren alleen het recht moest worden gegeven
om navraag te doen bij de verschillende vakken
en een oordeel uit te spreken.
De hoogleeraren, die van andere meening
waren, hebben, zij het onder protest, zich bij
deze beslissing van de Classis neergelegd om
geen vertraging in de examinatie te weeg te
brengen, maar tegelijk medegedeeld, dat zjj aan
de Generale Synode om een decisie zouden
vragen.
Van een ernstig conflict is dus geen sprake.
Er is alleen verschil van inzicht over de op
dracht der Synode.
Ook wij zijn van oordeel, dat de professoren
de bedoeling der Synode recht gevat hebben,
maar o. i. blijft dan nog de vraag, of de Synode
juist gezien heeft, om een classe het recht te
ontzeggen, een wetenschappelijk examen af te
nemen. Het ware o i. dan ook wenschelgker,
dat de Synode een paar professoren aanwees,
om in zulk een geval de classe bjj te staan,
gelijk nu provinciale deputaten bij een peremp
toir examen doen.
CLASSIS THOLEN.
De Classis Tholen zal D.V. vergaderen op
Woensdag 12 Nov. a.s. te Bergen op Zoom,
in 't Militair Tehuis. Aanvang 10 uur.
Agendum
1. Opening der vergadering door den praeses
der roepende kerk.
2. Onderzoek der credentiebrieven.
3. Aanwijzing Moderamen.
4. Vaststelling der notulen.
5. Iogekomen stukken van de kerk van A.
J. P.
a. Aan art. 6 H. R. worde de 3e alinea toe
gevoegd „De assessor houdt de korte notulen,
en schrijft het persverslag".
b. De berekening der percenten van den aan
slag in de classic, onkosten worde herzien en
verbeterd naar billijken maatstaf.
6. Behandeling van instruction en protesten.
7. Rapport der verschillende Deputaten.
8. Ooderzoek naar art. 41 en (zoo noodig)
art. 43 D.K.O.
9. Inning der collecten en quota's.
10. Varia.
11. Regeling vac. diensten.
12. Bepaling volgende vergadering.
13. Omvraag.
14. Sluiting der vergadering.
Namens de roepende kerk van
Oud-Vossemeer,
Ds. F. Staal Czn., praeses.
C. A. Gunst, scriba.
Oud-Vossemeer, 27 Oct. 1919.
KORT VERSLAG van de vergadering der
Classis Axel gehouden te Terneuzen
16 Oct. 1919.
Art. 1. Namens de roepende kerk van Hoek
opent ds. v. d. Wal de vergadering. Gezongen
wordt Ps. 866, gelezen Ps. 87.
Art. 2. De praeses wenscht ds. de Walle
geluk met het beroep van Serooskerke en spreekt
er zijne blijdschap over uit, dat hg vrijmoedig
heid vond om te bedanken.
Art. 3. Moderamen: ds. H. v. d. Wal praeses,
ds. A. Thielen scriba, ds. J. R. Goris assessor.
Art. 4. Ds. de Walle en oud. de Koeier zien
de credential en na. Alle kerken zgn vertegen
woordigd door de primi-afgevaardigden. Zaam-
slag heeft een instructie.