Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
33e Jaargang.
Vrijdag 24 October 1919.
No. 43
UIT HET WOORD.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg,
Vuti lidtwirkers0.0. R. J. v. t VEEI, J. 0. WIELEIGA, F. J. v. d. EIDE, B. MEIJER, H. P. M. G. OE WALLE id F. V. J. WOLF.
Abonnementsprijs
Advertentieprijs
UIT6AV8 VAN DE
PBRSVERBBN1G1NG ZEEUWSCflB KERKBODE.
Adres ven de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Bliddelbarg.
GEROEPEN DOOR ONS EVANGELIE.
Paulus heeft een heerlijk getuigenis van
de Thessalonicensen afgelegd. Hij erkent
hen als broeders. Van de liefde Gods
jegens hen is hij ten volle verzekerd. Hij
acht het zijne roeping God over hen te
danken, omdat hij vertrouwen mag dat
God hen van den beginne verkoren heeft
tot zaligheid, van welke verkiezing zij de
merkteekenen in zich dragen in de heilig
making des Geestes en het geloof der
waarheid.
Deze dingen waren den Thessalonicensen
zeiven niet vreemd, zij hadden daar weet
van. Het werk des Heeren onder hen was
in geen hoek geschied, maar God had
zijne genade bij hen groot gemaakt door
de verkondiging van het heilig Evangelie,
dat door den H. Geest krachtig toegepast
was aan hunne harten. God zelf had hen
tot den schat zijns heils geroepen. Zij
smaakten nu reeds de zaligheid in zijn
dienst en gemeenschap. Het beginsel der
eeuwige vreugde had wortel geschoten in
hunne harten. En straks zou hunne roeping
tot zaligheid haar einddoel en hoogtepunt
bereiken in het deelachtig worden der
heerlijkheid van Christus.
Zóó door het Evangelie geroepen te zijn,
wat is dat een openbaar worden van de
groote en dierbare genade des Heeren
Het kan ons nooit teveel herinnerd worden
dat in het werk der zaligheid God de
eerste is, dat Hij het is, die tot den mensch
komt en dat het niet de mensch is, dje
uit zich zelf naar God vraagt, o Neen,
gij zoudt in uw behoefteloosheid voort
leven. Gij hebt van u zelf geen oog voor
de zonde, geene behoefte aan God, geene
bewustheid van uw verloren toestand. Gij
zegt niet dat het buiten hope is, al wan
delt ge ook naar het goeddunken uws
harten. Maar God ontfermt zich over den
arme, die naar Hem niet vraagt. Hij komt
hem voor. Hij zoekt hem op. Hij roept
hem en doet hem zijne stemme hooren.
Dat is het wondere voor een mensch, als
hij werkzaam mag worden met het Evan
gelie, dat hij daarin de stem van God mag
-beluisteren, dat hij van God zich geroepen
weet om op te staan uit de zonde en den
dood, dat daar eene noodiging tot hem
komt der liefde Gods, die hem heil wil
bereiden. Wie dat kennen mag en er recht
by bepaald wordt, gaat het als Hagar
die noemt met haar den naam des Heeren,
die tot hem sprak Gij God des aanziens
die zegt met verwondering en aanbidding
Heb ik ook hier gezien naar Dien, die mij
aanziet (Gen. 16 13).
En dan het persoonlijke in die roeping
God heeft u geroepen, zegt Paulus tot de
geloovigen te Thessalonika. Tot honderden
en misschien tot duizenden was in die
stad het woord des Heeren gekomen. Man
nen en vrouwen, rijken en armen, grijs
aards en kinderen, joden en heidenen, zij
hadden al te zamen het Evangelie van
het Kruis hooren prediken. Ea toch staat
het met de zaak zóóGod heeft u ge
roepen. En dat waren alleen de oprechten
in de gemeente. Zij, bij wie gevonden werd
heiligmaking de3 Geestes en geloof der
waarheid. Die waren van den Heere per
soonlijk geroepen, en zij wisten dit ook
zeer wel.
Zeker, wij kunnen ook wel in het alge
meen spreken van de roeping van een volk
of land. Ook in dit opzicht wordt het
particuliere in de bedoeling der genade
wel terdege openbaar. Het Evangelie doet
hier zijn intocht en wordt elders geweerd.
Van Paulus en de zijnen staat beschreven:
En als zij Phrygië en het land van Galatië
doorgereisd hadden, werden zij van den
H. Geest verhinderd het woord in Azië te
sprekenen aan Mysië gekomen zijnde,
poogden zij naar Bithynië te reizen, en de
Geest liet het hun niet toe. (Hand. 16:6,
7). Hierop is wel te letten, opdat wij, tot
wie het woord des Hoeren overvloediglijk
komt, niet vergeten den Heere hiervoor
dankbaar te zijn. Maar al zijn deze din
gen nu ook zoo, daardoor wordt in het
minst niet tekort gedaan aan wat wij bo
ven schreven, dat de roeping tot de zalig
heid een persoonlijk karakter heeft. God
roept door het Evangelie dezen en dien
niet. Jakob hoort zijne stem en Ezau blijft
er doof voor. De vrijmacht der verkiezing
zet zich voort en volmaakt zich in het
personeele der roeping. Al worden er ook
velen geroepen, weinigen zijn uitverkoren.
Wat God van Cores zeide, geldt ook ten
opzichte van elk die van den Heere be
mind is: Om Jakobs, mijns knechts wil,
en braëls, mijns uitverkorenen; ja, Ik
riep u bij uwen naam. Ik noemde u toe,
hoewel gij Mij riet kendet. (Jes. 45 4).
Geroepen door ons EvangelieHet is
Paulus wel een oorzaak van heilige vreugde
dat hij dit schry ven mag. Niet dat hij een
Evangelie uitgedacht zou hebben, of dat
hij eenig ander Evangelie bracht dan wat
ai de Apostelen brachten. Natuurlijk niet.
Maar het dierbaar, zalig, eeuwig Evan
gelie van Jezus Christus had h ij aan de
Thessalonicensen mogen prediken, terwijl
Engelen die voor den troon staan nog on
waardig zouden kunnen geacht worden om
deze blijde boodschap te verkondigen, had
God de prediking daarvan aan hem toe
vertrouwd, en als een schat had hij haar
overgeleverd.
De Heere had den dienst des Evangelies
kennelijk willen zegenen. Paulus en zijne
metgezellen hadden het woord tot het oor
gebracht, maar de Hoere had het toage-
past en geheiligd aan de harten. Een
heerlijk werk was er geschied. Dooven
hadden gehoord de woorden des Boeks,
en de oogen der blinden, zijnde uit de
duisternis, hadden gezienaan zachtmoe-
digen was vreugde op vreugde bereid in
den Heere, en de behoeftigen onder de
menschen smaakten blijdschap in den Hei
lige Israëls. Niet door Paulus of dooreen
van zijn mede-arbeiders, al bleef aan hen
de eere, dat zij verkondigers van Gods
heil waren. Maar door den H. Geest. Door
de krachtige en onweerstandelijke en liefe
lijke werking des H. Geestes. Die riep de
Thessalonicensen, zóó, dat zij hoorden en
kwamen. Zij geloofden en gaven den Heere
antwoord. De H. Geest vond hen niet ge
willig, maar Hij maakte hen gewillig. En
toen verlieten ze hunne afgoden en zonden,
en kleefden den Heere aan.
Zoo waren zij tot de zaligheid geroepen.
Maar, en nu volmaakt Paulus zijne gedachte,
die zaligheid zou in heerlijkheid haar glans
en kroon hebben. Geroepen tot verkrijging
der heerlijkheid van onzen Heere Jezus
Christus. Welk een goedertierenheid Gods
over hen 1 Daarop moesten ze maar veel
zien; die heerlijkheid mochten zij met
blijde hoop verwachten. Zij waren hier
dan wel in lijden en groote verdrukking.
Het kruis en de beproeving werden hun
allerminst gespaard. Maar God had het
goed met hen voor. 't Zal alles in ver
blijden eindigen God heeft u geroepen
tot de zaligheid en tot verkrijging der
heerlijkheid. Christus zelf heeft haar ver
worven. Hij is er mee bekleed. Hij zal
haar eenmaal schenken aan al de zijnen.
Heerlijk is het einde van Gods wegen met
zijne kinderen. Zij zullen geen rouw of
gekrijt meer kennen. Van zonde, dood en
Satan zullen zij verlost zijn. De ziel vrij.
Het lichaam aan dat van Christus gelijk
vormig. Alle dingen hun onderworpen.
Zij eeuwig bij den Heere. En God alles in
allen.
Lezer, weet gij u alzoo van God ge
roepen
KEBKK1LIJK L1TËM.
Bedrijvigheid en verwarring.
Zeenvsche Kerkbode.
per kwartaal bjj vooruitbetaling 75 cent.
Afzonderlijke nummers 6 cent.
10 cent per regel bg jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlgk Vrg dagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Waartoe Hij u geroepen lieeft door ons
Evangelie, tot verkrijging der heer
lijkheid van onzen Hcere Jezus Chris
tus. 2 Thess. 2 14.
Van der Veen.
Elke tgd heeft zjjn eigen behoeften, wen-
schen en verlangen. Wg zien dan ook in de
historie telkens veranderingen. Al wat bestaat,
veroudert. Niets kan hier zgn stand behoudeD.
Wat vandaag aangeprezen wordt als onverbe
terlijk en mensehelgker wgze volmaakt, wordt
morgen als iets, 't welk niet deugt, ter zgde
geworpen. Het is haast ongelooflijk, hoe spoe
dig dit in zijn werk gaat en het is daarom
niet te verwonderen, dat menigeen dien wed
loop niet bjj kan houden. Het ligt in den
aard der zaak, dat jonge menschen in den
regel meer ingenomen zijn met allerlei veran
deringen dan ouderen, want zij kennen nog
het leven niet en meenen allicht, dat een ver
andering veel goeds zal brengen. Zg houden
niet van het eentoonige en beminnen de af
wisseling. Zg gevoelen dan ook niets voor de
wijsheid, welke we in 't boek „De Prediker"
vinden en lezen liever van nieuwe uitvindingen
en ontdekkingen. Zg zgn geboren vijanden
van alle conservatisme en wjjl zg uitsluitend
naar de toekomst zien, hebben zg geen oor
voor de lesseD, welke de geschiedenis geeft.
Zg willen vooruit, wgl het bestaande hen niet
bevredigt en zij leven nog in den zoeten waan,
dat er nog wel een paradijs te veroveren valt.
De ouderen daarentegen zgn bedachtzamer en
laten zich niet door allerlei pakkende leuzen
inpalmeD, wgl zg eenig leergeld hebben be
taald en het hun gebleken is, dat haastige
spoed zelden goed is. Hebben zg daarbg kennis
van de historie, dan weten zg bovendien, dat
veel, 't welk nieuw lijkt, inderdaad oud is en
dat elke verandering geen verbetering is. Ge
lijk een jongere licht vervalt in de fout van
het radicalisme, zoo loopt een oudere gevaar
aan het conservatisme ten prooi te valleD.
Zoo is het niet alleen nu, maar zoo is het
altgd geweest. Velen gelooven nog, dat de
evolutie-theorie de sleutel is, om elke deur te
ontsluiten en om elk vraagstuk op te lossen,
maar zij mochten wel eens beginnen met hun
krachten te beproeven of het hun ook mogelijk
is te verklaren, hoe het mogelijk is, dat de
mensch in elk tijdperk en in elk land dezelfde
deugden en dezelfde gebreken vertoont. Eeuwen
zgn voorbij gegaan en de veranderingen zgn
in een land zoo groot, dat het ons waarlgk
groote moeite kost om ons een voorstelling te
maken van den toestand, waarin vorige ge
slachten hebben geleefd. We bewonderen dan
ook hen, die ons een nauwkeurige beschrijving
geven kunnen van de zeden en gewoonten,
welke er b.v. in ons vaderland bestonden tij
dens de midden-eeuwen. Maar in weerwil van
de ontzachlgke veranderingen blijven de men
schen zich aldoor geljjk. De omstandigheden,
waaronder de menschen leefden een duizend
jaar geleden, verschillen veel van die, waar
onder we verkoeren, maar de menschen leden
des tg'ds aan dezelfde booze hartstochten,
waaraan het tegenwoordige geslacht lijdt.
In 't algemeen kan men dan ook wel zeg
gen, dat de jongeren de voortstuwende kracht
en de ouderen de remmende vertegenwoordi
gen, al zgn er dan ook op dezen regel gelijk
op eiken anderen vele uitzonderingen. Nueeren
we daarin een blgk van Gods goedheid en
wijsheid, want het staat vast, dat deze beide
krachten er in 't leven van de gezinnen en aan
do volkeren er noodig zijn. Wg kunnen niet
stil big ven, maar wg moeten verder. Al ware
het mogelgk om aan te toonen, dat de tgd
vóór den laatsten oorlog veel beter was dan
de tegenwoordige, dan zouden we daarmede
nog niet gebaat zgn, want het is immers waar,
wat een oude versregel zegtdie goede tgd,
ach, hg komt nooit weerom. Dit tijdperk is
afgesloten en wg kunnen het met inspanning
van alle krachten niet terugroepen. Daarom is
het noodig om den tgd te kennen, waarin we
ons bevinden, na te gaan, welke eisohen hg
stelt, zorgvuldig naspeuren, welke kwalen hg
heeft en ijverig arbeiden om de middelen te
vinden, welke tot verbetering kunnen leiden.
Dat er veranderingen noodig zijn, kan niemand
ontkennen, dat er velen zgn, die tgd en moeite
er voor over hebben, staat ook vast, maar
daarmede is nog niet uitgemaakt, of de weg
reeds gebaand is waarlangs we trekken kun
nen en of de veranderingen, welke er komen,
ons ook uit de moeilijkheden brengen zullen.
Hoe heeft men het luid gepredikt, dat deze
oorlog de laatste zou zijn en nu reeds blijkt
het, hoe de groote Mogendheden er op uit zgn
om een krachtig leger en een sterke vloot te
hebben. Met groote vreugde heeft men gejuicht,
toen er sprake kwam van een Bond, waarin
al de volken een plaats zouden hebben, maar
nu vreest men reeds, dat ook zulk een Bond
ons in 't land der belofte niet brengen kan.
Er moet een oplossing gevonden worden voor
het arbeiders-vraagstuk, zegt men, want zoo
gaat het niet, maar al wat tot dusver reeds
gedaan is, is nog vrijwel krachteloos. De ver
wachting, dat er eindelijk eens zijn zou een
vreedzame samenwerking van allen, is op dit
oogenblik nog verre van de verwezenlijking.
Veeleer heerscht er een spraakverwarring,
waarin de een den ander niet verstaat. De een
beweert, dat we op weg zgn naar een revolutie,
die alles onderstboven keert, en zoo zegt hg er
bg, daar is reeds veel omver geworpen, doch
nog lang niet genoeg. Eerst als al wat nu nog
vastheid bezit, terneer geworpen is, dan kan
er gedacht worden aan het in 't aanzijn roe
pen van een geheel andere orde van zaken,
die dan geheel past bg wat we ons voorstellen
en aller behoeften vervult. De ander roept even
luideer is geen enkele rede voor om revolu
tionair te werk te gaan, de veranderingen,
welke er gekomen zgn, zgn voldoendewe
moeten van 't bestaande uit voortwerken en
dan kunnen we er best komen. Dat deze
tweeërlei gedachte onrust veroorzaakt, tot
wrijvingen, ja tot botsingen aanleiding geeft,
is duidelijk en menigeen vraagt zich in stilte
af, waarop dit alles uitloopen zal. Een bevre
digend antwoord is er tot nog toe op deze
vraag niet gegeven.
Zoo verkeeren we in onzekerheid terwijl de
tijden nog hoog ernstig en zeer moeilijk zijn.
Werd dit laatste nu maar algemeen beseft, dan
zou men nog kunnen hopen op betere tgden.
Bg al den ijver en bg al de welwillendheid
welke er gevonden wordenontbreekt het aan
een open oog om de teskenen der tijden te
onderscheiden en een opmerkzaam hart, dat
zich verootmoedigt onder de oordeelen welke
de menschen drukken. Terugkeer tot God, tot
Zgn woord, tot Zgn dienst, is voor overheden
en volken het eenige, dat ons brengen kan op
den goeden weg. Al het andere brengt ons
nimmer de ware genezing. Bouma.