Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
33e Jaargang
Vrijdag 5 September 1919.
No. 36
UIT HET WOORD,
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Visti NidivirkirsD.O. R. J. f. d. VEEI, J. D. WIELEIGA, F. I v. d. EIDE, B. MEIJER. H. P. M. 6. DE WALLE id F. W. J. WOLF.
Merkwaardig dikwijls beluistert gij uit
Jezus' mond het vertroostende woord
Vreest niet". Het zegt ons, dat Hij onze
barmhartige Hoogepriester is, die de zor
gen van ons leven kent en tegen 's levens
strijd ons wapenen wil. Er is zooveel
wat ons vrees aanjiagt, waarvoor wij,
goed beschouwd, geen vrees behoeven te
hebben. Zonder zonde bedenkt het
wel zou dan ook geen vrees ons hart
beklemmen. Kunt gij u Adam voorstellen
in het Paradijs rillend van angst voor
mogelijk gevaar? Ja, hij vreesde, maar
het was, toen hij door het eten van den
verboden boom zijn geweten had bevlekt
en zijn God had verloren.
Voor den mensch, die zich niet door den
hoogsten Koning beveiligd weet, is er alle
reden om bezorgd te zijr. Hij mag er
zich over heenzetten, en zijn oogen moed
willig sluiten voor hetgeen hem bedreigt,
dit verandert niets aan den nood, waarin
bij verkeertde gansche schepping is zijn
vijand en zoekt zijn verderf; erg^r nog:
bij is Gods vijand, en wie vermag tegen
God te strijden Daarom is het woord
«vreest niet" een onlosmakelijk deel van
het Evangelie der genadehet behoort
bij de blijde boodschap des heilswant
Jezus Christus is in de wereld gekomen
ook om ons van de vrees te verlossen.
Daarom roept hij zijn discipelen toe,
wanneer zij door de woedende golven van
Gennésareth's meer dreigen verslonden te
worden: «vreest niet", en op zijn gebie
dend woord zwijgen wind en baren stil.
Schildert Hij het hun voor oogen, welk
leed hen wachten zal als zij getrouw zijn
in het belijden van Zijn Naam, dan klinkt
het vermanend woord«vreest niet voor
degenen, die het lichaam kunnen dooden,
maar vreest veel meer voor Hem, die
beide, ziel en lichaam, kan verderven in
de hel". Als Hij na zijq opstanding plot
seling in hun midden verschijnt, zoodat
zij verbleeken van schrik, spreekt Hij
wederom het troostwoord«vreest niet",
straks gevolgd door de belofte«ziet, Ik
ben met uliede allen de dagen tot de
voleinding der wereld".
In onzen tekst hooren wij weer «vreest
niet". Durft gij zeggen, dat dit woord
voor u niet geldt? Zijn dan de zorgen
des levens u vreemd Is uw hart nimmer,
zij het ook maar voor een oogenblik, met
angst voor de toekomst vervuld Men
zegt wel eens, dat, als men over geld en
goed in ruime mate te beschikken had,
dat dan de vrees wel zou wijkendoch
leert de ervaring niat, dat zij, die het
meest met aardsche goederen zijn bedeeld,
het minst een onbezorgd leven kunnen en
durven genieten? En dan, wij moeten
het bemoedigende «vreest niet" niet be
perken tot voedsel en deksel, al wijst het
tekstverband daar voornamelijk op; want
er is nog zooveel meer wat ons bezwaart;
UITGAVI VAN DE
PERSVBRBEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de Administratis
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelbar*.
denkt aan uw kinderen, aan uw zwakke
gezondheid, aan de belangen van land en
kerk, vooral ook aan uw zonde en schuld,
aan dood en eeuwigheid. Is met het oog
op dit alles hij niet welgelukzalig, die
zich het woord van Jezus toeëigenen mag:
«vreest niet"?
«Gij klein kuddeke". De Heilige Schrift
gebruikt gaarne het beeld «kudde", om
er de gemeente des Heeren mee aan te
duiden. Om de gedachte van zwakheid,
in 't woord «kudde" besloten, te verster
ken, spreekt Jezus zelfs van «kuddeke".
Kudde zou ons nog kunnen doen denken
aan een groote menigte wilde paarden of
runderen maar als er van een kuddeke
sprake is, zien wij dadelijk voor oogen een
verzameling schapen en lammeren, zoo
hulpeloos, dat zij door de trouwe hoede
van een herder in grazige weiden moeten
gebracht en tegen gevaren beschermd.
En zelfs daarbij laat Jezus het niet,
want Hij spreekt van een «klein kud
deke", opdat toch elke gedachte, alsof wij
van onszelf iets beteekenen zouden, zou
worden geweerd.
Velen kunnen zich met deze karakteri
seering der gemeente niet vereenigen.
Jezus sprak, zoo zeggen zij, tot zijn dis
cipelen behalve de 12 apostelen had hij nog
eenige honderden volgelingen maar wat
waren deze tegenover de millioenen Joden
en heidenen in en buiten Kanaan? Doch
het werd spoedig anders. Op het eind
der apostolische eeuw beleden reeds
500 000 monden den Christus, en nu tellen
de gedoopte wel 400 millioen 1 Waarlijk
geen kuddeke, en zeker geen klein kuddekei
En toch is Jezus' woord ook nu waar.
Tegenover de 400 millioen gedoopten staan
1200 millioen (dus driemaal zooveel) hei
denen en Mohammedanen. En dan, mag
de christenheid met het volk van God
werden vereenzelvigd? Hoevele gedoopten
dwalen om buiten alle kerkelijke gemeen
schap, en bekommeren zich noch om de
kudde noch om den Herder. Het zijn
niet allen Israël die den naam van Israël
dragen. Ook is elk lid der kerk nog
geen levend lidmaat van het lichaam van
Christus. «Velen zijn geroepen, maar
weinigen zijn uitverkoren". Dit maakt de
positie van de gemeente des Heeren zeer
moeilijkklein in getal en weerloos jn
zichzelf schijnt zij alles te moeten duchten
en niets te mogen hopen. Duch Jezus
zegt: «vreest niet, want
«Want het is des Vaders welbehagen
ulieden het Koninkrijk le geven". U wordt
niet beloofd, dat gij altijd overvloed zult
hebbenhet voorbeeld van den armen
Lazarus, die van ellende sterft voor de
poort van het paleis van den rijken man,
leert het wol anders. Evenmin luidt het:
«stel u gerust, gij zult nog wel eens groot
en sterk worden"want voor deze bedee
ling blijft het waar, dat velen den breeden,
en slechts enkelen den smallen weg
bewandelen, en eveneens is de paradox
waarheid «als ik zwak ben, dan ben ik
machtig". Ook geeft Jezus niet de be
lofte, dat gij uw vijand zult ten onder
brengen ol bevredigen ook niet, dat gij
weldra zonder vijanden zult zijnwant
gij zijt uitgezonden in het midden der
wolven. Neen, Jezus wijst hemelwaarts,
zeggende«het is des Vaders welbehagen
ulieden het Koninkrijk te geven".
Welk een duizelingwekkende tegenstel
ling eenerzijds de zwakke, kleine kudde,
weerlooze schapen, groote zondaren, zwer
vend, zwoegend op deze vervioekte aarde,
en anderzijds de almachtige God, de
trouwe hemelsche Vader, die reeds van
eeuwigheid gedachten des vredes over u
had. Troost u met de wetenschap, dat de
Vader in den hemel vóór de zorgen over
u kwamen, vóór gij zelfs geboren waart,
ja vóór Hij de wereld gegrondvest had,
uw nooden reeds kendezij mogen u
overvallen, voor Hem kwamen zij niet
onverwachtHij heeft er mee gerekend,
Hij heeft ze voor u beschikt. Hij heeft
ook zijn maatregelen er tegen genomen,
en in zijn welbehagen u Zijn koninkrijk
toegedacht, omdat Hij als Vader u, zijn
kinderen, lief heeft.
Opmerkelijk is voorzeker, dat de Vader
naam hier door Jezus in verband gebracht
wordt met u als kuddegij, de schapen
zijner weide, zijt tevens zijn lieve kinderen
de betrekking, waarin gij staat tot uw
God is veel inniger en zaliger dan die
van schapen tot hun herderwanneer gij
in God niet meer dan uw Herder ziet,
hebt gij de diepten van Gods ontfermingen
nog niet gepeild, en den rijkdom der
Nieuw Test. openbaring zelfs bij benade
ring nog niet gegrepon. Gij moet u ook
wel als schapen gevoelen, zwak zijn in
uzelf, afhankelijk blijven van den Herder,
u door Hem laten leiden in de weiden
van Zijn Woord doch nadert Hem ook
als Vader, werpt u in zija armen en
smaakt de onuitsprekelijke zaligheid van
het kindschap Gods.
«Het is des Vaders welbehagen ulieden
het Koninkrijk te geven". God is tegelijk
Vader en Koningzijn Vaderschap en
Koningschap zijn één. In het gebed, dat
Jezus ons geleerd heeft, luidt het dan ook
«Onze Vader, die in de hemelen zijt.,..
uw koninkrijk kome op een ar.dere plaats
leest gij«de rechtvaardigen zullen blin
ken als de zon in het koninkrijk huns
Vaders"; en hier zegt Jezus: «het is des
Vaders welbehagen ulieden het koninkrijk
te geven". Volgens Jezus eigen woord
betoont de Vader zijn welbehagen hierin,
dat Hij zijn kinderen zijn rijk toekomen
doet. Welk een heerlijke gedachte, dat
gij in dien machtigen Koning uw Vader
moogt zien. Gij zijt burgers van zijn rijk,
doch niet louter als onderdanen, maar als
prinsen en vorstengij zult in dat rijk
niet alleen geregeerd worden, maar gij
zult zelf als koningen heerschen over alle
schepselen.
Nu is dat koninkrijk nog binnen ulieden
gij zijt uit de duisternis overgebracht in
het leven van de macht der zonden zijt
gij bevrijd uw hart is gereinigd, ver
nieuwd. Aan de wet van uw God hebt
gij u onderworpenZijn Woord werd de
regel van uw levenin uw ziel leeft de
begeerte Hem geheel toe te behooren.
Tegen het rijk der duisternis hebt gij den
strijd aangebonden. En als ideaal, dat
zeker bereikt zal worden, wacht u van
verre de vervulling der belofte: «zalig
zijn de zachtmoedigen, want zjj zullen het
aardrijk beërven". Eenmaal breekt de
ure aan, dat de heerlijkheid des Heeren
deze aarde betrekken zal, gelijk de wa
teren den bodem der zee.
Nu, op dit alles doelt het woord van onzen
tekst. Mei kt bet op, dat Jezus niet van een
verre t lekomst spreekt; het zal u niet
gegeven wordenmaar het is de? Vaders
welbehagen ulieden het te geven, nu reedp,
in beginsel; gij hebt het in uw hart; gjj
zijt koningskinderen; «alles is uwe"; als
kinderen Gods zijt gij erfgenamen Gods
en medeërfgenamen van Christus Jezus".
«Welgelukzalig is het volk, wiens God de
Ileere is, het volk, dat Hij zich ten erve
verkoren heeft".
J. D. Wielenga.
KERKELIJK LBVBK.
Het gevaar voorbij
nvscbe
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 75 cent.
Afzonderlijke nummers 6 cent.
AdVtrttltitpiUl l 10 cent per regel bij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
HET KLEINE KUDDEKE.
Vreest niet, Gij, klein kuddekenwant
liet is des Vaders welbehagen ulieden het
Koninkrijk te geven.
Lucas 12 32.
Berichten, Opfaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrjdofmorfen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Men wacht naar vrede, maar daar ia niets
goeds, naar den tijd der genezing, maar zie
daar is verschrikking.
Voor deze oude klacht is er nog plaats in
onze dagen. De oorlog welke zooveel leed over
de volken gebracht hééft, is wel voorbijde
voorwaarden voor den vrede werden gesteld,
maar de vrede zelf bljjft nog uit. Dagelijks
wordt er nog gestreden, doch de meesten in
onze omgeving letten er niet meer op. Velen
schijnen te denkenwjj hebben zoolang onder
den druk der gebeurtenissen geleden, het moet
eindelijk eens uit zijn. Nu de lijdensbeker
weggenomen werd, is het oogenblik gekomen
om den kelk van 't vergankelijk zingenot aan
de lippen te zetten. De boog kan nu eenmaal
niet altijd gespannen zijn.
Wij hadden 't voorrecht om enkele weken
in Friesland te mogen zijn. Het is ons daar
opgevallen, boa veelvuldig de feesten wa
ren. Gelijk we waardeeren de ontspanning,
welke wij zelf genieten mochten, zoo gunnen
we aan allen dagen van rust en van verkwik
king. De reisgelegenheden lokken onwillekeu
rig uit om eens een uitstapje te maken en we
achten het een weldaad, dat er zoovelen zjjn,
die eens genieten mogen in een omgeving,
welke voor 't oog en 't hart veel te bieden
heeft. Maar bedriegen we ons niet, dan is er
veel in, dat eerder tot verzadiging van 't vleesch
dan tot verheffing van den geest leidt.
Het lag voor de hand, dat er ook gedacht
en gesproken werd over nationale feesten voor
de kinderen. De jaardag van onze Koningin
onder de huidige omstandigheden gaf er ge-
reede aanleiding toe. Nu lees ik, als ik van
huis ben niet veel, maar toch viel mjjn oog
op een verslag eener gemeenteraadsvergadering,
waarin een bespreking w ergegeven werd over
de aanvrage eener subsidie voor eeu dergelijk
feest Het dagelijksch Bestuur stelde voor om
vijfhonderd gulden daarvoor toe te staan.
Daarop volgde een discussie welke het stand
punt van onderscheiden leden deed uitkomen.
De socialisten waren er voor om een flinke
subsidie te gever, maar dan moesten de feesten
los gemaakt worden van het nationale en b\j
name van den geboortedag onzer Koningin.
Dit bevreemdde mij niet, maar wel trof mij,
wat een antirevolutionair ter sprake bracht.
Hjj was voor de feesten. Er was overvloedige
reden toe. Daarbij wees hij er op, welke en wel
daad het is, dat ons land bewaard gebleven
was voor den oorlog, dat het aan de re
volutie in November niet gelukt was om onze
regeering omver te werpen, dat we nog altijd
in 't bezit waren van onze Vorstin, aan wie
we naast God zooveel te danken hadden. Maar
bij was tegen elke subsidie uit de gemeente
kas, waarin de gelden van alle belastingbeta
lende burgers gestort werden. Wie feest wilde
vieren, moest het zelf maar betaleD. En waar
lijk zijn redeneering vond bijval en het voor
stel van B. en W. werd verworpen. De feesten
werden wel gehouden maar zonder subsidie-
Het lijkt me toe, dat er voor zulk een hou-