J. F. Heemskerk. BOEKAANKONDIGING. VEREENIGINGSLEVEN v. d. E. mist hier dus het recht mg lie zegs lieden van „leugen" te "beschuldigen en eere herstel voor de classis te vergen. Intusschen wil ik omtrent dit punt U gansch anderen zin eenige genoegdoening aan de classe aanbieden, mits goed onderscheiden worde, wat ik moet blgven afkeuren. Uit de vrees van dn. v. d. Ervoor band aam beschreven recht, blijkt hot mg verklaarbaar, dat leden eener classis voorstellen indienen, en daarna gaan zoeken naar artikelen waarop gegrond worden. Dit is nu echter bg recht zaken, ook bg Kerkrechts zaken, volstrekt ontoe laatbaar. Toen de quaestie-Netelenbos in het 8erste stadium was gekomen, dat ds N eene nadere formuleering vorderde als sine qua non der af to leggen belofte, mocht men wel zeggen „naar onze opvatting zegt deze of die bepaÜDg van ons Kerkrecht (nauwkeurig aan te geven welk artikel K. O. of welke zinsnede O. F.) dat in zulk een geval geschorst moet worden dus stel ik schorsing voor," -maar niet„ik stel schorsing voorlaat eens zien onder welk artikel K. O. valt dit; of helpt hier soms iets uit het O. F." Mgnerzgds bedoelde ik in mijne brochure alleen besluiten, daden, redoneeringen ge woonten te laken. Daar ik mg verplicht acht de Kerken tegen verderfelijke insluipsels te waarschuwen, deed ik dit scherp en puntig het woord „verfoeilijk" ware beter vervangen door „in hooge mate af- keuringswaardig". Overigens vind ik geene aanleiding daarbij eenig woord te verzachten, te meer omdat ik opzettelijk naliet eenigen naam te noemen. Maar ik moest uit den aard der zaak soms afkeurend spreken over „de classis" als verzamelwoord. Daarbij wil ik bij nader inzien gaarne erkennen, dat ik de waa - schuwing op bladz. 56 had kunnen achterwege houden en zeker niet had mogen nalaten die waarschuwing te beperken door de invoeging achter „harerzijds" van de woorden „te dezer zake". Het zou mg oprecht spijten als een bepaald broeder een bijnaam zou krggeu door mg te beeldspraak; maar ik moest waarschuwen tegen hen, die in deze dagen minder luisteren naar de stem Gods dan naar hen, tegen wier te schielijk verontrust zijn de Dordtsehe Synode waarschuwde (O.F. 4) De nobele toon van Ds. v. d. Ende in zgne vervolgreeks gaf mg welkome aanleiding hier mede de scherpte van een paar puntjes af te vijlen. In de tweede plaats wenseh ik voorloopig een paar opmerkingen van Ds. v. d. E. te be antwoorden. Ds. v. d. E. vreest in zgn le stuk, dat ik ongemerkt de beginselen van het wereldlijk recht toepas op het kerkelijk recht en zoodoende druk bezig ben ons te berooven van onze vrg- heid in Christus; hg noemt mij een jurist, die als ideaal schgnt te stellen, dat het kerkelgk leven hoe langer hoe meer vastgelegd worde in een net van menschelgke wetten, in den zelfden trant als in het wereldlijk recht. Dit is niet billijk. Op bladz. 20 e.v. mijner brochure onderscheid ik Kerkrecht en wereldlijk recht juist scherp van elkander. Maar dit neemt niet weg, dat zg enkele groote beginselen met elkander deelen Met ds. v. d. E. en de Dordtsehe vaderen wensch ik groote bewegingsvrijheid voor de Kerkelijke vergaderingen maar de enkele re gels, die de Dordtsehe Synode vaststelde, moeten m.i. inderdaad „letterlijk" gevolgd worden, zoolang ze niet door eene nieuwe Generale Synode gewijzigd zgn. In zgn He stuk wgst ds. v. d. E. mg op wat hij eene averechtschp| onkerkrechtelijke toepassing noemt van d8 K. O. Is dat gewraakte inderdaad zoo avereehtsch? Op bladz. 56 geef ik eene „kleine aanteekenir.g" d. w. z. terloops wijs ik even er op, dat de K. O. geen buitengewone classis kent en dus de classis van 27 Mei niet wettig wasik wist echter, dat een huishoudelijk reglement ze wel toeliet en dat de Heraut ook eene buitengewone classis mogelijk achtte en onderstelde daarom, dat de Particuliere Synode ze wel zou erkennen 1 ging dus niet verder daarop in en liet dus den lezer de gevolgtrekking maken, dat als men tegenwoordig buitengewone classes meer onmis baar of minder bezwaarlijk acht dan in 1618-19, de Generale Synode beter doet ze in de Kerken-Orde op te nemen. Maar in de onderstelling, dat de Synode de classis van 27 Mei toch als wettig zou erkennen, wees ik (ook terloops, alles te zamon in nog niet zeven regels) op de consequentie, dat dan de afvaardiging niet in orde was, omdat de classis het laatste lid van artikel 41 K. O. niet had gelezen. Is het nu avereehtsch, als men van de Ker kelijke Vergaderingen eischt, dat zg zich hou den aan de Kerken-Orde? Wjj hebben de Afscheiding en de Doleantie uitgestreden om het jak der reglementen af te werpen, en te vervangen door de Dordtsehe Kerken-Orde. Mgne brochure strekt nu allereerst om te verkrijgen, dat die strijd niet vergeefs gestreden zg, het toen geleden leed niet vergeefs geleden doordat de Kerken-Orde zou op zijde gezet worden en het Bestuur der Kerken niet worde gevoerd door Kerkelijke Vergaderingen, nu bevrijd van de reglementen, maar tevens ban deloos, los van alle orde. Ds. v. d. E. zegt voorts dat ik optreed als advocaat van ds. N. en als aanklager en als rephter van de classis. Ik ben er van overtuigd, dat hg dit vob- komen goed bedoeltmaar met „mgne" rechts opvatting is de combinatie van aanklager en rechter in dezelfde za »k eene beleediging. Advocaat van Ds. N- acht ik mgzelven niet ik had geen opdracht van hem hg verdedigde zichzelven. Opdat niet een of andere zin of zinwending, die aan mg als leek kon vergeven worden, maar aan een ambtsdrager kon ver weten worden, hem niet schaden zou, gaf ik hem zelfs niet inzage, zoolang de brochure niet ves schenen was. Aanklager der classis werd ik slechts in zoo verre, dat haar besluit naar mgne overtuiging verderfelgk moest werken op onze Kerken, zoodat ik het noodig achtte die Kerken te waarschuwen. Gelukkig laat Ds. v. d. E. zjjn eisch van „algeheele vrgheid bg het kerkelgk recht ter wille van de vrgheid in Christus" in de prak tijk weer los, door mat mg te debatteeren over de kerkrechtelijke bepalingen in geding. Zeer dankbaar bea ik hem, dat hij in zijn le stuk kloek erkent, dat het besluit der classis van 10 April '18 de verhouding betrof tusschen classis en Kerkeraad en zich dus niet leende om zonder nieuwe formuleoring te worden toe gepast op Ds. N. Maar daarmede is alvast erkend, dat de vraag der classis op 13 Mei aan Ds. N. „of hg zich onderwerpt aan het besluit der classis", enz. (dat is van 10 April '18) niets beteekende, en dus niet dienst mocht doen in den aanhef (inleiding?) van het besluit van 13 Mei en nog minder in het besluit van 27 Mei, zevende en achtste zinsneden van den aanhef. Maar dit alleen stelt reeds Ds. N. in het gelgk, ten opzichte van zgn verzoek om nadere formuleeriugWant de gestelde eisch van te zwggen school alleen in dat besluit 2 b. Ds. v. d. E. acht, dat ik over die weigering der nadere formuleering heenloop, omdat de classis in plaats van „de denkbeeldeu, die hem tot zgn daad hebben geleid" zoo mooie nadere formuleering gaf n.l. „de denkbeelden in het rapport S.K.G. als de uwe besproken en be streden" (zie besluit 27 Mei, negende zinsnede Maar ik erken dit niet als eene nadere for muleering iemands denkbeelden, door een ander besproken on bestreden, kunnen pooit als eigen denkbeelden aanvaard worden of ze moeten woordelijk zgn aangehaald en in dat geval is het overbodig en schadelijk eens anders rapport als bron op te geven men doet ook dan beter de eerste eigene publicatie te geven. Hierin verschil ik nu juist van de classis. Even warm als de classis, wensch ik de handhaving der leer. Maar dat moet m. i. ge- sehiod8n door uitdrukkelijk te zeggen„dit, uw, woord is in strijd met dat punt der leer" en niet„dit, uw, woord over den pluriformiteit der Kerk is, ook naar ons inzien, juist, maar,omdat u er die consequentie (prediken in de Hervormde Kerk) uittrekt, (en die consequentie niet in de besluiten der Synoden is verboden, maar ons inziens niet overeenstemt met de leer) daarom rekenen w\j, dat u moet zwijgen over uwe be weegredenen, die u tot uwe daad leidden." Ik acht ook dat prediken in de Hervormde Kerk niet wenschelgk, maar wil, zoolang de Generale Synode daarover niet beslist heeft, volkomen vrgheid van debat, omdat het hier niet geldt de leer, maar een afgeleid punt. Ook ben ik dankbaar aan ds. v. d. E. dat hg bet OüderteekeniDgs-Formulier met meer aan dacht heeft nagegaan. Mag ik hem hierbij er aan herinneren, dat ik door de vier volgcgfers niet bedoel het O. F. in vier deelen te splitsen, maar alleen bedoel eene nummering voor verwijzing, juist zooals in sacris ds verzendnummering in den Bijbel en in profanis de regelnummering der klassie ken, Homeros, Ovidius. Welnu, is O. F. 1 iets meer of iets anders dan eene uitgebreide belofte, die, als ieder predikan? èn oprecht èu onveranderlijk was en de belijdenisschriften volmaakt waren, in zich zelve volkomen voldoende was en niets als toe voegsel naast zich noodig zou hebben Maar de Dordtsehe Synode wist wel, dat een predikant jjkon veranderen van overtuiging of een fout kon vinden (of meenen te vinden) in de belijdenisschriften. Daartoe voegde de D. S. O. F. 2 er aan toe. Is dit iets anders dan de regeling van „eigene aangifte, betreffende verschil in de leer" Ook wist de D. S. wel, dat een predikant kon afwijken, zonder de mood of de helderheid van inzicht, te hebben om dat zelf aan te geven. Daartoe voegde zg er O. F. 3 aan toe. Maar hierbij is bet toch wel heel duidelijk, dat sus pensie, als poene voor weigering om eene nadere verklaring te geven, zoo exorbitant is, dat zg alleen dient om af te schrikken tegen het niet geven eener nadere verklaring, maar dan ook wel nooit zal voorkomenzoodat blijkbaar de D. S. bedoelde, dat haar O. F. niet was een middel om tot suspensie te komen, maar om te „onder zoeken" of er reden was art. 80 K.O. toe te passen- Ik ben er van overtuigd, dat tegen deze ver klaring van het O F. niets is in te brengen. Maar hoe het zg in deze uiteenzetting schuilt het rechtsgeschil tusschen de classis en mij. Nu komt Ds. v. d E. ia zijn Ille stuk met een nieuw punt. Hg past O. F. 2 wel toeniet omdat het advies van Ds. N. over het gravamen Buizer eene eigen aangifte zou zgn (ik ben dankbaar, dat hij dit indirect toegeeft), maar omdat ds N. juist verzuimd heeft zelf aangifte te doen van „verschillende van de belijdenis afwijkende meeningea!" Quod est demonstrandum. Ware dit zoo zeker, zou dan de in mgn Naschrift als inquisitie afgekeurde voorslag zgn te berde gebracht? Om na te gaan of eenig gevoelen afwijkt van de leer, dient het onderzoek op het O. F. 3. Overeenkomstig dien eisch, had Ds. N. nimmer nadere verklaring geweigerd; als hg daarmede de classis niet overtuigde, kon zij opnieuw nadere verklaring eischen of zij moest uitspreken, dat die nadere verklaring op dit en dat nauwkeurig uit te spreken punt van de leer of eenig punt der- zelve afweek. Dan was art. 80 K.O. toepasse lijk anders mocht de classis niets doen. Ik noem dit beroep van Ds. v. d. E. op O. F. 2. nieuwmisschien heeft hg er reeds eer der aan gedachtmisschien ook andere leden der classiszg zouden dan naar mgne over tuiging toch gedwaald hebben maar het zou eene gunstige verklaring geven voor hun te schielijk veroordeelen. Maar in het besluit van 27 Mei komt iu de negende zinsnede nog slechts voor: „daarna nog Ds. N- nint bereid vindend zgne belofte gestand te doen" en dit ziet terug op de zesde, zevende en achtste zinsnede en dus alleen op het gevraarde zwygen. Daarom noem ik deze beschouwing „uieuw'\ Tot slot rog een antwoord op de vraag van Ds v. d. E. wat ik dan wilde van de classis in deze tg den Met hem acht ik noch een uitstapje naar Weiman noch een naar Parijs op haren weg liggen. Ook schreef ik nergens het woord „beuzeling". Maar Ds. v. d. E. vergeve het mg ik moest onze Kerken waarschuwen, omdat ik dergelijke onkerkrechtelijke besluiten onzer Vergaderingen als veel schadelijker voor de Gereformeerde leer beschouw dan tien predikanten, op wier prediking wellicht iets zou zijn aan te merken. Laat ons nu eens onderstellen, dat Ds. N. waarlijk op sommige punten van de gerefor meerde leer afwgkt (die onderstelling zal Ds. v. d. E. niet moeilijk vallen ik ben er nog niet van overtuigd) voelt u dan niet, dat het belang der Kerken meebrengt, dat niet alleen ik, maar ook de andere leden der Kerk te Middelburg en ook die onzer audere Kerken, die nog wél vertrouwen in hem hebben, over tuigd worden, dat de classis Ds. N. moest suspendeeren, omdat bg werkelijk in strijd met de belijdenis leerde, en omdat die strijd van zooveel belang was, dat suspensie noodig was. Nu beroep ik mg op den ernst der tijden, om de Kerken te waarschuwen: val de broeders in het geloof niet lastig, als het niet waarlijk een leergeschil betreftindien dit het geval is, stel dan heldor in het licht welk geschil over welk punt der leer het is, en hoever dat ge schil gaat; indien dat geschil dan tot uiteen gaan moet leiden, zoek dan oerstibiddend naar iederen anderen uitwegweiger vooral niet een nadere formuleeriDg eener (in. i. in strijd met het O. F. op p ->ene van suspensie geè'ischte) belofte tot zwggen, opdat ieder aan uwe houding zie, dat gy slechts noode overgaat tot veroor deeling en bovenalveroordeel niet om de weigering eener belofte tot zwijgen, die het gevolg is van uwe weigering tot nadere for muleering. Als de Kerkelijke Vergaderingen maar het Dordtsch Kerkrecht naar de letter willen eer biedigen en aldus toonen niet op afgeleide punten maar alleen op de leer tucht to oefenen, zal de wereldramp niet getuigen tegen eene Kerk, kijvende als de monniken in 1453. Dat was mgne bedoeling. Geve do Heore het al zoo. Met hoogachting en dank, Uw br. in Chr. Uit het antwoord van den Heer Heemskerk blgkt mjj, dat een uitdrukking in mijne Tecensie voor hem beleedigend was, n.l. die, waarin hem de dubbele qualiteit van aanklager en rechter in dezelfde zaak werd toegewezen. Ik zou hem willen verzoeken, bg die gewraakte samenvoeging te denken aan een lapsus calami. Overigens meen ik, in aansluiting aan het geen door den hooggeaehten schrijver der brochure in het midden gebracht wordt, enkele aanteekeningen verschuldigd te zijn, ofschoon een daarna nog verder voortgezet debat, hoe broederlijk ook gevoerd, mg thans tamelijk onnoodig voorkomt. Het de8d me goed te zien, dat enkele minder juiste en minder billijke uitlatingen der brochure werden gecorrigeerd of teruggenomen. Ten aanzien van den bezwaarden broeder, die order- ljjk langs gewonen kerkelyken weg zijn be denkingen inbracht tegen de prediking van ds. N. kon zonder bezwaar m i. de veront schuldiging nog wel verder doorgetrokken zgn. De houding van dien broeder was toch vol komen correct en de critiek op zijne handelingen in alle opzichten incorrect. Natuurlijk heeft dhr. H. groot gelijk, als hg de handhaving der K. O. eischt. Letterlijke handhaving. De heele classis Middelburg wil niet anders en wilde nooit anders, Except alléén, voorzoover ik weet, ds. N die zijn afkeer van alle formule ook op kerkrechtelijk gebied nooit verheimelijkte. Ter afsnijding van alle misverstand zg ook door mg verklaard, dat ik niet bevreesd bon voor band aan het beschreven recht en dat ik, evenals dhr. Hsta op letter lijke handhaving der K. O. Maarmet volle eerbiediging van het eigenaardig karakter der kerkrechtelijke bepalingen, gelyk dat b.v. aan gegeven word door wijlen prof. Rutgers. In de beoordeelde brochure nu meende ik dat karakter der K. O. miskend te zien, niettegen staande hetgeen op blz. 20 en 21 te lezen is. Zoo verblijdend als ik het acht, dat dhr. H. in zgn ingezonden stuk openlijk het op blz. 56 over de classis gestreksn vonnis herroept, zoo zeer te betreuren is het, dunkt mg, dat hg zonder meer blgft overnemen de lasterlijke beschuldiging der classis Middelburg, die hij, op verhaal vaD „oog-en oorgetuigen" afgaande, reeds over heel het land door zijn brochure verspreidde, dat n.l. de classis Middelburg op 13 Mei 1.1. te werk ging als een rechter, die (zoo staat er letterlijk op blz. 14), die eerst zegt „beklaagde moet veroordeeld worden" en dan naar een of ander artikel zoekt, waarop die veroordeeling kan gebaseerd worden Alleen is, zoo ik goed lees, de acte van be-, schuldiging nu in dezen zin gewijzigd, dat thans niet meer zoo duidelijk uit te maken ia, of de heele Classis dan wel onderscheidene leden der Classis of ook misschien slechts èènlidder Classis bedoeld wordt. Maar die toenemende vaagheid maakt in toenemende mate de be schuldiging gevaarlijk, Ik zou dhr. H. in over weging willen geven deze vraagWat is on toelaatbaar in de volgende handeling der Classis „Een lid der Classis dient een voorstel tot schorsing in bij de Classis. De Classis gaat daarna onderzoeken, op welke gronden schorsing voorgesteld wordt. Op grond van art. 79 K.O. of op grond van het O. F. of op welken anderen grond". Is dan zulk optreden der Classis in quisitoriaal. Komt dan door zulk een handeling het schorsingsbesluit op ongezonde wijze tot stand. Herinnert het gedrag der Classis dan aan de school der revolutie of aan do tsaris tische politieregeering Hoe ter wereld kan de Classis toch anders doenKan de Classis misschien de gronden van een voorstel gaan onderzoeken vóór dat voorstel er is? Of heeft dhr. H. inderdaad willen zeggen, gelijk men fiu uit zgn antwoord op de recensie kan opmaken, dat niet de Classis als zoodanig, maar dat sleohts enkele leden der Classis zoo afkeurenswaardig hebben gehandeld, n.l. zg, die de schorsing voorstelden? Laat ik dan onder het oog mogen brengen, dat niet van enkele leden maar van slechts één lid der Classis het voorstel afkomstig was. En laat ik dan deze slotsom mogen constateerende in hooge mate afkeuringswaardige daad, die ruchtbaar gemaakt moest worden in het heele land, ten einde tegen verderfelijke insluipsels te waar schuwen, die daad was deze, dat één lid der Classis formeel een fout beging door een voor stel in te dienen, dat niet van het begin af aan geheel voldoende was gemotiveerd. Ziedaar alles. Aan zulk een onnoozel iets denkt echter niemand, die blz. 14 der brochure van dhr. H. leest. Ieder denkt daar vanzelve aan een schuldige Classisaan een Classis, die een gruwelijk stuk bestond, terwijl de Classis juist het bewijs leverde niet te willen veroordeelen zonder eerst den grond te hebben aangegeven. Wat dhr. H. in het antwoord zegt aangaande de „formuleeriDg"} ken ik slechts spiivondig noemen. Het rapport S. K. G. gaat immers uit van de eigen woorden en daden van ds. N. Maar denkbeelden formuleeren is nog wat anders dan iemands woorden aanhalen. Het sluit minstens ook inze te beoordeden. Heeft nu alleen ds. N. het recht zijn woorden en daden te beoordeelen en de denkbeelden, die daarin uitkomen te noemen en te formuleeren en heeft b.v. niet de Kerk van Middelburg en niet de Classis Middelburg het recht om ze te for muleeren en te noemen, zooals ze bg toetsing aan de Schrift moeten genoemd worden Zoo iets zou beteekenen de zegepraal van het sub jectivisme. En nu ten laatste het O. F. Bjj alle han delingen in de quaestie-N. ging de Kerkeraad van Middelburg zoowel als de Classis uit van het rapport S. K. G. Dat rapport concludeerde tot het aanwezig zijn bfj ds. N. van verschil lende van de belijdenis afwijkende meeningen. Kerkeraad en Classis stemden in met dat rapport en waren dus van oordeel dat ds. N. afweek. Op grond van O. F. 2 eischten ze nu ook, dat gezwegen zou worden over de be twiste punten. ImmersO. F 2 neemt aan, dat de predikant „eenig bedenken of ander gevoelen tegen de voorzeide leer kreeg". (Dit staat natuurlijk ter .beoordeeling aan de Ker kelijke vergaderingen). Welnu, dan zal volgens die belofte dat afwijkende gevoelen noch open lijk noch heimelijk door den predikant worden voorgesteld, gedreven, gepredikt of geschreven. Of hg zal zgn gesuspendeerd. Deze beschouwing van het O. F. is dezelfde als die van de Particuliere Synode, onlangs gehouden. F. J. v. d. Ende. Westkapelle, 19 Aug. 1919. Meisjesleven. Christelijk Tijdschrift voor onze vrouwelijke jeugd. Uitgave van de Uitgeversmaatschappij E. J. Bosch Jbzn. te Baarn. De eerste jaargang is voltooid en de tweede is begonnen- Dit Tijdschrift heeft zich een plaats veroverd in onze gezinnen en het is waard, dat de kring der lezeressen zich nog meer verbreedt. De inhoud blijft goed en rg'h is de verschei denheid van onderwerpen, welke er in verhan deld worden. Geef het in de handen van onze vrouwelijke jeugd, welke aau goede lectuur behoefte heeft, en we durven wel te beloven, dat zij er u dankbaar voor zgn zal. Lezen willen onze jonge meisjes toch en als we niet zorgen, dat zjj iets goeds in handen krijgen dan grijpen ze licht naar boeken welke zielverdervend zijn. Bouma. De Geref. Jong Vereen. „Herman Faukeei' vergadert eiken Zondagavond te kwart over acht in de consistorie der Gasthniskerk, Mid delburg. Rooster van a s Zondag Voor de pauze Art. 1 Geloofsbelijdenis door F. Veldwijk. Na de pauze: De Klassieke school door Van Dijk. Namens het Bestuur, F. Veldwijk, Voorzitter. A. Ge es vliet, Secretaris.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 3