Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 33e Jaargang. Vrijdag 18 Juli 1919. No. 29 UIT HET WOORD, RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasti MidmrkirsD.D. R. J. v. d. VEER, J. 0. WIELEIBA, F. J. I. d. EI0E, B. MEIJER, H. P. M. G. DE WALLE u F. W. J. WOLF. PERSVEREENIGING ZEBUWSCHB KERKBODE. DE EENHEID IN HET KENNEN EN IN HET GELOOVEN. Aan eenstemmigheid ontbreekt het onder de menschen. In het maatschappelijk leven. Onder deze of gene leuze gelukt het wel, om velen te vereenigen, maar daarom heerscht er nog geen eenstemmigheid bij hen, die gemeenschappelijk optrekken om het een of ander te bereiken. De werk lieden hebben reeds lang geluisterd als er sprake komt van meer loonen minder arbeid, maar zoodra het op de toepassing aankomt, ontstaat er verwarring. Daar is het Bolsjewisme, het Marxisme en nog vele andere namen, welke genoegzaam aan duiden, dat het aan eenheid ontbreekt. Eveneens is dit het geval in het staat- kudige leven. Alleen in ons klein land is er zooveel verscheidenheid, dat er weinigen zijn, welke zonder slag of stoot de partijen achter elkander kunnen opnoemen. Nu ligt dit ook wel in den aard van ons volks karakter, want naar het algemeen gevoelen zijn er nauwelijks twee Nederlanders, die eender denken. Op de erve van de Christenheid ziet het er ook niet guustig uit, wijl het hier meer heeft van Babel, waar de spraakverwarring heerschte, dan van de bijeenkomst der discipelen op den doorlichtigen Pinkster dag, waar de Apostelen de groote werken Gods verkondigen. Er zijn slechts enkelen, die u zeggen kunnen, welke stemmen er al gehoord worden, overmits er zoovele en zoo onderscheidene zijn. Het is dan. ook haast onmogelijk om precies aan te geven, wat ieder beoogt, welke zich in dit koor laat hooren. Men moet al heel goed thuis zijn in de historie van de kerk en van de godsdiensten om te kunnen vaststellen, wat dit alles beduidt, en het lijkt wel, dat de verwarring eerder zal toenemen dan ver minderen. Welk een uitzicht. Allen zullen komen tot de eenstemmigheid des geloofs en in de kennis van Jezus Christus. Nu weet ik wel, dat de Apostel hier niet het oog heeft op alle menschen, maar dat hij alleen denkt aan allen die gelooven. Maar dit in aanmerking genomen is het toch al een verheven gedachte, waarvan we de ver vulling wel met verlangen tegemoet mogen zien. De kerk kent Jezus Christus. Niet uit zich zelve. Niemand kan Jezus den Heere noemen dan door den H. Geest. Zij gelooft ook in Jezus Christus, want haar oog werd geopend, dat Hij alleen de Rots steen van ons heil is. Onder de geloovigen is ook een rijke verscheidenheider zijn kinderen en jongelingen, mannen en vaders er zijn eikeboomen der gerechtigheid, maar ook wier geestelijk leven nog zeer gering is. Doch dit neemt niet weg, dat zij allen den Zone Gods, welke ons in de H. Schrift voorgehouden wordt, kennen en gelooven. Op Hem verlaten zij zich, aan Hem ver trouwen zij zich toe, op Hem hopen zij. Hij is de ziel, de kern en het leven van 't woord, dat de Profeten en de Apostelen verkondigd hebben. Gelijk de zon aan den hemel, zoo heeft Hij in de open baring Gods een centrale plaats. In dit opzicht is er dan ook eenheid bij allen, die gelooven. Daarover zullen zij geen verschil krijgen. Op de vraagwat dunkt u van den Zoon des menschen, zul len zij met Petrus antwoordenHij is de Christus, de Zoon des levenden Gods. D8ze waarheid is voor hen zoo duidelijk, dat zij daaraan niet twijfelen kunnen. Dit is trouwens wel gebleken in den eersten tijd, want toen de vijand tegen deze be lijdenis opkwam, haar wilde verdonkeren, haar wilde verzwakken, hebben zij pal ge staan en haar nog helderder en krachtiger uitgesproken. Welke vrucht deze strijd voor de een stemmigheid in kennen en gelooven heeft gedragen leert ons de historie van de zestiende en negentiende eeuw. Telkens als deze grondwaarheid werd aangevallen, bleek het, dat de geloovigen zich Diet in verwarring Loten brengen en de kam pioenen van de waarheid stonden gereed om den aanval af te slaan. Er ligt dan ook in 't verleden voor ieder, die het kent," een verheffende kracht, want dan ziet hij niet alleen, dat de kerk tot eenheid komt, maar ook, dat de ambtelijke bediening het middel is waardoor de H. Geest haar bewerkt en het versterkt hem in de over tuiging, dat de verhoogde Koning Zijn belofte vervult en dat Hij de Apostelen, de Profeten, de Evangelisten en de Her ders en Leeraars daartoe gebruikt. Wie dit helder iDziet, blijft met zijn beide voeten staan op den bodem der gesel i> denis en laat zich niet verlokken door de onderscheidene stroomingen op religieus en wijsgeerig gebied van onzen tijd het door het Woord Gods en de leiding des Geestes aangewezen spoor te verlaten. Tevens vertrouwt hij, dat God zijn volk door de thans allerwege heerschende ver warring zal heen leiden op den te banen heirweg voor Hem, die over de vlakke velden rijdt en die komt om te oordeelen de levenden en de dooden. Hij waardeert de oude paden, waarlangs de Herder zijn kudde geleid heeft en hij aarzelt niet om de nieuwe banen te betreden, waarop de kerk in de toekomst zal hebben te wan delen, wijl bij weet, dat alleen verandert, wat voor een bepaalden tijd is, maar dat het woord des Heeren blijft tot in der eeuwigheid. Neigt onze tijd er toe om zich te laten wiegelen op het beweeglijk ge voelsleven, bij zal het recht van 't gevoel niet ontkennen en het mystieke in het geestelijk leven niet loochenen, maar hij zal de klip van 't mysticisme vermijden en op den rotssteen het huis zijner zalig heid optrekken. Voor hooggevoeligheid zal hij zich wach ten, wetende, dat wij slechts ten deele ken nen, en hij zal uitzien naar den tijd, waarin wat ten deele is, voorbij zal zijn. Bij al het onzekere, dat tegenwoordig heerscht, is hij gewis, dat de Christus de ambtelijke bediening in stand zal doen blijven, totdat allen eenmaal zullen ko men tot een geheele overeenstemming in kennen en gelooven. Geen macht der dwaling kan dat verhinderen en op grond van de belofte weet hij, dat deze toekomst zeker komt, en de ervaring doet hem zien, hoe de waarheid zich al meer afspiegelt in 't geloofsbewustzijn, opdat de kerk dui delijk kan uitspreken, wat God ons heeft geopenbaard. Daarom is hij tegen elk streven, dat uitloopt op individualisme, en dat persoonlijke meeningen verwart met de belijdenis der kerk. En dit komt, omdat bij geen vertrouwen stelt in menschen, ook niet in geleerde en hoogstaande men schen, maar alleen in het woord van den Koning over Sion gezalfd en in de leiding van den H. Geest. Nu kan het reeds aangenaam zijn wan neer we van hart tot hart met elkander mogen spreken in een beperkten kring, en we elkander verstaan, wat zal het zijD, wanneer de belijdenis der strijdende kerk vervangen wordt door het loflied der tri- umfeerende, waarin, geen enkele disso nant meer gehoord wordt. Heeft de H. Geest uw oog reeds verlicht om de waarheid te kennen en uw hart geopend om acht te geven op wat de Apos telen u verkondigd hebben? Bouma. KERKELIJK LKVEW. „Kleinigheid". Iq de Leeuwarder Kerkbode van 31 Mei j.l. stond o.a. Bouma. De grond van ons geloof. Zeeuvsche Kerkbode. Abonnementsprijsper kwartaal bg vooruitbetaling 75 cent. Afzonderlijke nummers 6 cent. Advertentieprijs t 10 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGA YK YAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Hiddelbnrg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Totdat we allen zullen komen tot de eenigheid des geloofs en der kennis des Zoons Gods. Efh. 4 13. a „EEN BAGATEL' Ds. Bouma van Middelburg schrijft in de Zeeuwsche Kerkbode van 1.1. Vrijdag over de zaak-Netelenbos „Tot dusver echter heb ik nog geen woord er over laten drukken, omdat ik den tijd daar toe nog niet gekomen acht, en het hoogst moeilijk is zich te wachten voor wat ik in een ander wraak. Maar dit durf ik wel te ver zekeren, dat indien de historie van deze verwikkeling geschreven wordt, zij er geheel anders zal uitsien, dan menigeen ze zich nu voorstelt. De onrust is nu nog te groot, dan dat men geheel onpartijdig zou kunnen oor deelen. Intusschen blijve ieder verantwoorde lijk voor zijn eigen daden. Opmerkelijk is echter, hoe zulk een „klei nigheid" zoovele harten kan warm maken. Dit alleen is voldoende om ieder tot kalm naden ken te nopen. Ds. B. schijnt dus deze droeve geschiedenis meer als een kleinigheid te beschouwen e a we hopeD, dat hij gelijk heeft". De volgende week zond mij iemand dit num mer toe en zoodoende las ik het. De woorden: „Ds. B schijnt ook deze droeve geschiedenis meer als een „kleinigheid" te beschouwen", schenen mij een weinig zonderling toe. Eerlijk gezegd, scheen het mij toe, dat een dergelijk besluit niet uit mijn woorden was af te leiden. Enkele dagen later zei een goed vriend tot mij sommigen hebben uwe woorden niet goed begrepen, want zjj meenen, dat u heel de his torie een kleinigheid acht. Er waren dus ook anderen, die er in gelezen hadden wat de Leeuwarder Kerkbode er in gezien had. Nog zag ik de noodzakelijkheid niet in om een na dere verklaring te geven. Doch daar kwam de Geldersche Kerkbode van 5 Juli en daarin schreef ds. van Schelven van Wageningen o.a. „Zijn Middelburgsche collega ds. Bouma schreef zijn verwondering neer, dat zoo'n „kleinigheid" zooveel water in beroering bracht. De innige wensch, dat ds. N. meer voorzich tigheid zou leeren te betrachten, heeft o.i. ds. Bouma 't pbysologisch moment laten voorbij gaan om flink en kloek, voorzichtig en recht vaardig op te tillen. Een bagatel blijkt het Middelburgsche geschil allerminst". Misschien is het nu niet overbodig om te zeggen, dat ik het woord „kleinigheid" tus- schen aanhalingsteekens plaatste, denkende, dat dit genoeg was om uit te laten komeD, dat ik het niet voor mijn rekening nam. Ten over vloede wil ik er nog aan toevoegeD, dat het door mg uit een paar verslagen was ontleend, welke over deze zaak schreven. Het is dus niet van mij en ik nam het over om hen, die heel deze kwestie als een kleinigheid beschouwden een zachte wenk te geven om er het gewicht aan toe te kennen, 't welk de zaak inderdaad had. Het is derhalve een puur misverstand en ik laat aan de lezers gaarne over om te beoor- deelen, op wiens rekening het gesteld moet worden. Gaarne laten we ieder zijn eigen meening en daarom zullen we ook niet wraken wat ds. van Schelven schreef over het pbysologisch moment, al moeten we er bij zeggen, dat het beter het doel bereikt zou kunnen hebben, indien hg de gronden aangegeven had, waarop zijn oordeel rust, wgl ik dan in de gelegen heid zou geweest zjjn te onderzoeken, of het juist was of niet. Naar ik vertrouw zal nu niemand meer in den waan blijven verkeeren, dat ik deze droeve historie een kleinigheid noem. Prof. dr. H. Bavinck schrijft in zijn Dogmatiek I bladz. 644: „Grond des geloofs is en kan alleen de Schrift zgn, of liever nog de auctoritas Dei (d. i. het gezag van God), die zoowel materieel in den inhoud als formeel in het getuigenis der Schrift tot den geloovige komt." En dat is niet een op zichzelfstaande uit drukking, maar heel de samenhang van het betoog van prof Bavinck in zgn hoofdstuk„de grond des geloofsdoet duidelgk uitkomen, dat het geloof der gemeente alleen daarom onom- stooteljjk vaststaat, omdat het de goddelijk heid, het goddelijk gezag der Heilige Schrift aanvaardt en erkent. De Schrift biedt ons de waarheid, en het geloof neemt die waarheid aaD. De grond van ons geloof ligt dus in de Schrift als Woord Gods. En al wat dat Woord ons biedt, wordt daarom ook voor waar ge houden. In de Schrift bezitten we dus een objectieven grondslag. Het getuigenis des Geestes is niet de laatste grond van ons geloof, dat ware een subjec tieve grondslag, maar (gelijk prof. B. zich uitdrukt) het middel des geloofs. Het getuigenis des Geestes onderscheidt prof. Bavinck in een drieledig (zie blz. 643) Ten eerste is daaronder begrepen het getui genis, dat de H. Geest in de Schrift aangaande de Schrift zelve aflegtdit getuigenis komt tot ons indirect in al de goddelijke kenmerken, welke der H. Schrift naar inhoud en vorm zgn ingedrukt, en het komt direct tot ons in al die stellige uitspraken, welke de Schrift aangaande haar goddelijken oorsprong bevat. Ten tweede valt onder het getuigenis des H. Geestes het getuigenis, dat de H. Geestes alle eeuwen door in de kerk aangaande de Schrift aflegten dit getuigenis is vervatj indirect in al de zegeningen, welke der kerk uit de Schrift zijn toegevloeid (in het bestaan en voortbestaan der kerk als kerk), en direct in de eenparige belijdenis van de gemeente aller eeuwen, dat de Schrift het woord Gods is. En eindelijk houdt het getuigenis des Geestes ook in het getuigenis, dat de H. Geest in het hart van elk geloovige aangaande de goddelijke autoriteit van de Schrift aflegt, en dit getui genis ligt besloten in den band, waardoor elk geloovige in zijn geestelijk leven zich aan de Schrift met hare belijdenis zich gebonden voelt en komt tot uiting in de persoonlijken over tuiging, dat het woord Gods de waarheid is. B|j de lezing van de brochure van Ds. Nete lenbos kwam 't ons voor, dat hg juist in dit principieels punt afwijkt van de gereformeerde beschouwing, en daaraan moet ten grondslag liggen eene verkeerde beschouwing van de H. Schrift. Op blz. 6 schrijft hg bijv. „Dan kan de Schrift nooit de laatste en diepste grond van ons geloof zijn. Deze kan niet buiten ons liggen noch in bewgzen of redeneeringen, noch in kerk of traditie, nóch in de Schrift, maar kan alleen gevonden worden in den mensch zelf, in het religieuse, wedergeboren subject, den Christen". Objectieve waarheid buiten ons bestaat voor ds. Netelenbos niet. Daarom zegt hjj op blz. 7 „wat buiten ons staat, kennen we niet, de waarheid, die met ons niet in contact is getreden, is voor ons geen waarheid."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 1