„De grond van ons geloof". Prof. Boumans oordeel. Daarom is het noodig, dat de kerk haar licht helder en zuiver laat uitstralen, opdat onder den zegen des Heeren althans eenigen behou den worden. Met de ploegschaar aan het lijden heeft God diepe voren getrokken in den akker van ons geslacht en het is dus wel tijd om met kwistige hand het zaad des evangelies uit te strooien. Er wordt ook gearbeid, en het is noodig, dat die arbeid steeds overvloediger wordt. Maar bovenal is 't noodig dat er gebeden ernstig dringend gebeden wordt in de doorwerking van den H. Geest, dien God om 't midden van zijn volk gesteld heeft. Bouma. Onder dien titel verscheen van ds. Netelen bos eene brochure in de serie „Praktisch Chris tendom" onder Redactie van dr. H. Th. Obbink en P. J. Molenaar, beide predikanten van de Ethische richting in de Herv. Kerk. Wanneer zulk eene Redactie iemand uit- noodigt eene brochure te schrijven in eene serie, die haar cachet draagt, dan weet ze ge meenlijk wel wat ze doet. Z9 vertrouwt dat toe aan mannen, van wie ze weet dat zij met hen één zijn in de grondbeginselen. Het was van haar standpunt dan ook geen waagstuk dit onderwerp toe te vertrouwen aan de pen van ds. Netelenbos, predikant in de Gerefor meerde kerk te Middelburg, want uit het ge schrift zelf blijkt genoegzaam, dat de schrijver met dr. Obbink en ds Molenaar, in Middelburg geen onbekenden, op hetzelfde standpunt staat. Op bladz. 10 toch lezen we „maar de grond van ons geloof is ten slotte niet de Schrift, maar het getuigenis dat de Heilige Geest werkt in onze harten omtrent onze gemeenschap in Christus met God". Terecht hebben zoowel ds. Rullmann in de Utrechtsche Kerkbode als prof. Bouwman in de Bazuin er reeds op gewezen, det deze uit spraak in strijd is met wat wij Gereformeerden belijden in de Dordtsche Leerregels Hoofdstuk V, §10: „tón diensvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit eenige bizondere openbaring zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hy in Zyn Woord zeer overvloedig en tot onzen troost geopenbaard heeftuit het getuigenis des Gees- tes, die met onzen geest getuigt, dat wij kin deren en erfgenamen Gods zijn". Het Woord gaat dus voorop. Dat is primair. Gods Woord is waarachtig. Reeds in de Kerkbode van 18 Mei 1917 wezen we er op, dat ds. N zich op de ethische ljjn bewoog, door niet de H. Schrift als primair te beschouwen voor ons geloof, maar de er varing. Steeds duidelijker is dat in de twee sinds verstreken jaren aan het licht gekomen. En nu in deze brochure spreekt ds. N. zich daar over met zoovele woorden opzettelijk uit. Wel gebruikt hij daarbij gewijzigde uit drukkingen, maar die dienen als 't ware om er een doekje om te winden. Hij schrijft „boven al wenschen we met allen nadruk er op te wijzen, dat primair is onze verhouding tot Christus met God, secundair onze inspiratie theorie, onze Schriftbeschouwing". Doch ge moet van het tweede lid van dien zin dat windseltje eens afdoen, dan komt bloot, wat ds. N. meent: „secundair is het gezag der H. Schrift". Dat, en niets anders, wordt metterdaad be doeld. Voor Gereformeerden is om haar goddelijk gezag de Heilige Schrift alleen de laatste en diepste grond des geloofs. En 't is de Heilige Geest, welk die Schrift inspireerde, die ook in onze harten getuigt, dat Gods Woord de waar heid is. Het getuigenis des Geestes in onze harten dient dus om ons in de Heilige Schrift te doen gelooven. Maar grond zelf is de Schrift als Woord Gods. God spreekt door die Schrift tot ons. Daarom gelooven we ook al wot in die Schrift ons is geopenbaard. Niet deelen ervan, maar het geheel. Van dat gereformeorde standpunt wykt ds. N. blijkbaar ook af. Twee jaar geleden wezen we reeds op dit gevaar, toen ds. N. zich aldus had uitgedrukt„het komt niet aan op wal, maar in Wien we gelooven" (Kerkbode 11 Mei 1917). En nu schrijft hjj op blz. 8 van zyne brochure „De Heilige Geest werkt in ons niet de zeker heid omtrent de historische gegevens der Schrift als zoodanig. Hy zegt ons niets omtrent de echtheid van een of ander Bijbelboek of Schrift gedeelte. Hij zegt ons niet, of Jona nu waarlijk in een visch gezeten heeft of de ezelin van Bileam gesproken. Of nog sterker Hij over tuigt ons niet in wetenschappelijke zin van de historische waarheid der heilsfeiten. Maar de Heilige Geest overtuigt ons van het god delijk karakter dor waarheid, ods in Christus geschonken". Wat doet dat „in wetenschappelijken zin" er nu weer opeens tusschen D it is er op uit de aandacht van de hoofdzaak af te leideD. Hiermee wordt weggereden'erd de door de Gereformeerden erkende waarheid, dat ons ge loof rust op feiten, op feiten, die wij voor waar houden, omdat God ze ons in de Heilige Schrift laat meedeelen. Onze Heidelbergsche Catechismus zegt in vr. en antw. 21 dat een waar geloof is „niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houde, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeftenzu. Alles- Dus niet slechts sommige gedeelten. Ds. N. weet het boter. Dit deel van het Catechismusantwoord wordt door hem in zijne beschouwing van het geloof geheel geëlimineerd (verwijderd). Hij schrijft erover, alsof ons geloof geen in houd heeft. (Inconsequent is by, als hij op blz. 8 regel 16 (van boven) spreekt van „binnen den kring van den inhoud des geloofs." Daar valt hy even uit zyn rol Hy omschrijft zelf het geloof aldus op blz. 12: „het is de aanraking zelve van het objec tieve met ons hart", Een gereformeerd belijder krijgt ongeveer een gevoel van zeeziek te worden, als hy zulk eene omschrijving leest. Tevoren schreef ds. N., dat het geloof „geen acte van het verstand is" (blz. 12). Dat is onjuist, cm dat het geloof een acte van hart én verstand beide is. Het geloof is toch niet onredelijk Ds. N. wil niet spreken van „geloovig den ken", want bij neemt 't geloof uitsluitend als een zaak van het hart. Dan laat hy opeens volgen „De wedergeboren mensch denkt niet anders dan de onwedergeborene, niet volgens een andere logica". Heeft ds. N. dan nooit gehoord van de onder scheiding tusschen formeel en materieel Formeel denkt een wedergeborene evenals een onwedergeborene volgens de wetten der logies, dus (laat ons zeggen) precies eender. Maar materieel toch niet De wedergeborene ontleent de materieden inhoud van zyn geloovig denken aan de Heilige Sehrift. Daarom denkt hij juist wel anders als een natuurlijk menscb. Hier wordt dus weer de Schrift door ds. N. geheel uitgeschakeld. En nu moet ds. N. zich niet beroepen op prof. Bavinck, ook al geeft hy in deze brochure blyk het Eerste Deel van diens Dogmatiek blz. 621647 gelezen en by 't schrijven nog al eens gebruikt te hebben; want dr. Bavinck schrijft blz. 637 zeer duidelijk, en daarmee stemt ieder Gereformeerde van harte in „Gelooven is een daad des verstands, is eene onmiddellijke, niet door bewijzen bemiddelde aansluitiog van het bewust'jjn aan de open baring." Dat is een geheel andere toon a's die van ds. N.dat is een zuivere klank, en geen valsche zweving zonder helderheid. Een orgelstemmer weet met zoo'n zwevende toon wel raad, maar wie zal de pijpen van ds. N. eens zuiver kunnen stemmen? By zyne omschrijving van het geloof komt ds. N. zelfs in strijd met art 22 van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Hij schrijft blz. 12: „Daarom is ons geloof ook niet een instru ment, een orgaaD, de hand om het objectieve aan te grijpen." En wat belijden wy als Gereformeerden in art. 22 „Doch wy verstaan niet, dat het, om eigen lijk te spreken, 't geloof zelf is, dat ons recht vaardigt want het is maar een instrument waarmede wij Christusonze rechtvaardigheid omhelzen Dus wel een instrument, waarmee wy het objectieve aangrijpen. AIzoo vlak het tegenovergestelde. De beschouwing van ds. N. over het geloof zoowel als over den grond van ons geloof wykt dus metterdaad af van onze gereformeerde belijdenis, en komt overeen met beschouwingen zooals die te lezen zyn bij theologen van de Ethische richtiDg. Keerhof. In de Bazuim van de vorige week schreef Prof. Bouwman van Kampen een artikel over de kwestieNetelenbos, dat aldus eindigt „De houding van ds. N. is al zeer zonderling. In plaats van aan de kerkelijke vergadering het oordeel over zyn zaak af te wachten, gaat hy in publieke vergaderingen optreden, spreekt een hard oordeel uit over de Gereformeerde kerken en verwijdert zich, zonder dit misschien te bedoelen van de Gereformeerde kerkenen werkt er toe mede, dat de brand van Middel burg overslaat naar andere deelen van ons land." UIT Dfi FEB8. Hooggeachte Redacteur Verschillende bladen waren er zeer vlug by, om de fouten van de Classis Middelburg der Geref. Kerken inzake de schorsing ds. Nete lenbos aan te wijzen. Slechts werd afgegaan op berichten in de dagbladpers, eenzydig opgesteld door „voortreffelijke", „vooraanstaande" leden der Geref. Kerk van Mi ldelburg. Indien de schrijvers de juiste toedracht der zaak wisten, hadden zy ongetwijfeld een ander licht laten schynen. Zeer bevreemdend vind ik het echter, dat diezelfde pers een diep stilzwijgen bewaart over de laatste pennevrucht van ds. Netelen bos„De grond van ons geloof". Waaraan is het toch toe te schrijven dat deze brochure zoo weinig besproken wordt De inhoud dezer brochure geeft alleen al reden tot schorsing. „De Nederlandervan 15 Meij 1. een zeer bevriend blad van ds. N. en diens voortr. ff'elyken" veronderstelde zelfs, dat de schorsing van ds. N. in verband stond met dit geschrift. Komt, H.H Redacteuren,nu be hoeft gy niet af te gaan op een krantenbe richtje, hier spreekt ds. N. zelf. Waarom is niet door onze pers afgekeurd het reizen van ds. N. op Zondag? Vanalgemeene bekendheid is het toch, dat Z.Eerw. op dien bewusten Zondag, dat hy in de Herv. Kerk te Den Haeg optrad, 's middags met een openbaar middel van vervoer zonder eenige noodzaak naar Rotterdam reisde. Hoe wordt gedacht over het meestemmen van ds N. op de kerkeraadsyergadering over het schorsingsbesluit der clasiis d.d. 13 Mei 1.1.1 De uitslag van deze stemming was 9 tegen 9. Had ds. N. zich onthouden dan had de ker- keraad bedoeld classisbesluit goedgekeurd. Hooggeachte Redacteur, meer wil ik niet vrageD. Ik hoop, dat onze bladen op deze vragen eens zullen antwoorden. Een Lid der Geref. Kerk van Middelburg. (1Overgenomen uit „de Wachter). Kea*k« en Seheelnieaws. TWEETAL te Serooskerke (W): A. M. van den Berg te Opperdoes N. G. Kerssies te Wezep te Oldehove: H. Haspers te Roden; L H. Duin te Emmercompascuum te BarneveldW. L. Korfker te Gauw J. A. Tazelaar te Haarlemmermeer te HeinenoordG. M. v. Rennes te 4s Graven deel D. J. Couvée te Ridderkerk te GorinchemM. Gravendyk te Brielle K. Schilder te Vlaardingen (A). BEROEPEN: te LexmondM. Gravendyk te Brielle te Naarden: G. H. de Jonge te Wapenvelde; te RjjswykS. G. de Graaf te St. Pancras te Eindhoven P. C. de Bruyn te Edam te Serooskerke N G. Kerssies te Wezep. AANGENOMEN naar Helmond: E. Hopma cand. te Nunspeet. BEDANKT voor Amsterdam (voor den dienst te Solo op Java)S. G. de Graaf te Sfc. Pancras voor ReitsumB. Roorda te Driesum. Aan de Theol. School te Kampen slaagde voor het cand. examen eerste ged. de heer R. J. van der Weerd te Kampen. Op de classe Middelburg der Ned. Herv. Kerk kwam ter tafel een motie van ds. de Visser met de bedoeling het mogelyk te ma- keü, dat ook predikanten der Geref. Kerken, die aan de Vrye Universiteit gestudeerd heb ben, langs den koninklijken weg zullen kunnen worden toegelaten tot het predikambt in de Ned. Herv. Kerk. Na uitvoerige gedachtenwis- seling met ds Weyland van Veere werd deze motie met 37 stemmen tegen 9 aangenomen. Dit is een merkwaardig bericht. De motie getuigt zeer zeker van het ruime hart van ds. de Vissar. Wy vinden het echter jam mer, dat hy in zyn motie spreekt van „predi kanten der Geref. Kerken"en niet kortweg van „candidaten van de V. U." daardoor ware het mogelyk ook voor Hervormde jongelingen aan de V. U. in de Theologie te studeeren en zich by de Herv. Kerk beroepbaar te stellen. Nu schynt de motie alleen te doelen, om voor afwijkende predikanten als dr. Jansen en an deren het pad te effenen. W. Oifioiösie B«rieht«n. KORT VERSLAG der Predikanten-Con ferentie, gehouden te Vlissingen Dins dag 17 Juni 1919. (Slot). Na de pauze heropende de praeses de ver gadering en liet zingen Psalm 68 10. Dadelyk daarop ODtving dr. Vollenhoven het woord, voor zyn referaatIets over het stelsel van Bergson. Het was een zware proef, voor de deelnemers der conferentie, om op dezen warmen Juni- middag, vlak na het copieuse diné, zulk een zwaarwichtig onderwerp te hooren behandelen. Doch de proef werd glorieus doorstaan. Meer dan een uur sprak de referent, maar al dien ty'd bleef de aandacht tot het uiterste gespan nen. De eere hiervoor komt voorzeker in de eerste plaats aan dr. Vollenhoven toe, die op zoo duidelijke wyze de problemen, die zich in het stelsel van Bergson voordoen, wist te behandelen het was ons, alsof de studenten jaren teruggekeerd waren, en wy zaten aan de voeten van een professor in de philosophie. Te meer indruk maakte het woord, omdat het niet voorgelezen werd, doch volgens oen kleine schets ex improvise werd uitgesproken. Een kort overzicht van den inhoud van het referaat volgt hieronder Spreker vroeg juist aandacht voor dit onder werp wyl het actueel is, blykeDS de belang stelling die het overal ondervindt, en niet minder wyl B. door de verwarring van de kennis door waarneming met de kennis der ervaring fypisch is voor onzen tjjd. Hy gaf achtereenvolgens een uiteenzetting, een critiek en een ondervanging van de bezwaren die B's gedachtengang drukken. I. Uiteenzetting- Daarby gaat de kenleer voorop; weliswaar krijgt ieder in zyn jeugd eerst een bepaalde beschouwing van wereld en leven door de opvoeding die hy geniet, maar hoewel dus de zynsleer in onze ontwikkeling voorafgaat aan de kenleer, moet de laatste toch de mogelijkheid, de geldigheid en de waarde van de zynsleer bepalen en gaat daarom logisch voorop. 1. By de bespreking van B's kenleer is op te merkeD, dat hy drie kenbronnen onderscheidt het instinct dat, onbewust, met organische middelen werkt en gevonden wordt by lagere diersoorten het intellect, dat, bewust, mecha nische middelen bezigt en wordt aangetroffen by de hoogere dieren en den mensch. Dit intellect heeft uitsluitend practische waarde, splitst altijd en brengt steeds allerlei onder scheidingen aan, ain welke in de werkelijkheid niets beantwoord (b v. de verdeeling van een lichaam in vlakken zonder dikte, van een vlak in lijnen zonder breedte en van een lyn in een oneindig aantal punten). De groote fout van de wijsbegeerte van vroeger en later tyd is nu, dat dit intellect, uitsluitend in staat om de practyk door de wetenschap vooruit te brengen (techniek), ook in staat word geacht ons in te lichten aangaande de werkelijkheid buiten ons. Dit nu kan niet, want terwyl het intellect steeds vastheid begeert, is de werke lijkheid stroomend water en brandend vuur louter verandering. Hoe die te kennen Daartoe zoekt B. heil in de intuitie. 2. Deze vormt de verbinding tusschen denken en zyn. Ze baat niets voor de practyk, kan ons niets doen voorspellen, maar is een om helzing van de werkelijkheid, van welke we zelf een deel zyn. Alle onderscheidingen van het intellect houden in deze eenheid op. Juist daarom verliezen de verschillen van geest en stof alle innerlijke waarde. 3. De zijnsleer verklaart dan ook meer hoe de menschheid aan deze valsche tegenstellingen komt, dan dat ze zelf deze onderscheidingen handhaaft. Alles is geest; er bestaat slechts één bewustzjjnstroomdoor botsing van even sterke bewustzyntoestanden ontstaan volgens B. stoffelijke, d.w.z. ruimtelijk uitgebreide din gen. Ookde onderscheiding tusschen verandering vervaltAlleen verandering bestaat zonder iets, dat verandert. De zichzelf scheppende ont wikkeling is God, die zichzelf maakt. Conclusie: Zoo is dus B's stelsel een ver binding van een pragmatische kenleer en een psychomonistische zynsleer. II. Critiek. 1. Wat z'n kenleer betreft is te waardeeren en te gebruiken zyn stryd tegen het rationalisme, hier te lande vertegenwoor digd door mannen als Bolland, de Hartog en door het Internaionaal Instituut voor Wijsbe geerte. Maar hoofdbezwaar blijft, dat B. zegt zich geen begrip van de „beweging" te kunnen vormeD, terwyl hy eigenlijk niet beseft wat een volkomen (adaequaat) begrip is en hoe we dit langzamerhand benaderen, 't Begrip is niet een ware algemeene voorstelling, door aftrek van alle bijzonderheden verkregen, maar de onveranderde wet der veranderingen van een ding „We hebben geen volkomen begrijpen dat is volkomen waar. Maar we hebben ze te zoeken en in de benadering daarvan bestaat de voortgang der wetenschap. Zoo is 't uit gangspunt van de verschillende onderzoekers pluriform, maar de waarheid is ééD, in niemands bezit, maar voor den Christen in denken en doen het ideaal waarnaar hy streeft. (Heid. Cat. antw. 115, slot.) Do waarheid staat niet in dienst van de practyk (Pilatus) maar de practyk in dienst van de waarheid (Christus voor Pilatus) Ook de wetenschap der ontwikke ling van 't leven he^-ft als wetenschap naar de waarheid te streven, onderstdt dus de woarheid als richting gevend motief en kan haar dus niet verklaren. 2. Wat de zijnsleer aaDgaatde verandering zonder iets dat verandert is een onmogelijkheid voor ons denken, voor onze woorden zelfs, en dus kan zulk een leer eigenlijk nooit in onder scheidene woorden uitgedrukt worden zonder zichzelf tegen te spreken. Zoo wordt alle kennis opgeheven kennis onderstelt een twee heidniet een eenheid. 3. Yan onze splitsende practyk komen we niet tot de eenheid van 't zyn. Maar vanuit de eenheid van 't zyn by B. komen we even min tot de tweeheid by kennis ondersteld. Dus is^ de door B. gezochte verbinding naar beide zyden mislukt. III. Ondervanging van bezwaren. De crietiek is licht, maar 't Christelijk geloof kan zich daarmee niet tevreden stellen het moet zelf een wijsbegeerte geven. 1. By de kenleer is op te merkeD, dat 't fou tief is uit te gaan van de onvoldoendheid in de splitsende werkzaamheid van het intellectdat het splitst weten we allen door het zelfbe wustzijn. Met Augustinus is dit dan ook als uitgangspunt te nemen. Dit zelfbewustzijn is te onderscheiden van de zelfkennis; het geeft ons „weet" van bepaalde daden van onzen geest (bepaalde intuities van een voorstelling als daad)de ontledende intuitie onderscheidt by de overige geesteshandelingen de daad zelf, den inhoud en de aanleiding tot het verkrijgen van juist dezen inhoud. Die splitsende intuitie is ons ook als daad bewust, 't Eischen van een aanleiding tot het verkrijgen van een bepaalden inhoud in onze voorstelling b. v. is't erkennen van 't niet-van-ons-willen-afhankelyke, dat in al onze kennis aanwezig is. Nu gaan die inhouden niet als door een open deur onzen geest binnen ze worden door den geest ver werkt en kunnen eerst zoo voorwerp worden in ols denken. Deze werkzaamheid van den ge^st onderstelt het streven naar ideale middelen, ideale doeleinden (b. v. de vaststelling van absolute gelijktijdigheid) en normen of wetten die de Heilige Geest als Schepper en Wetgever van ons denken handhaaft ook in ieder onge- loovige (wetenschap wordt niet alleen door geloovigen met resultaat beoefend). Deze werk zaamheid van den Heiligen Geest staat tot Zyn werkiDg in het lichaam van Christus in dezelfde verhouding als die van den Lagos tot die van den Middelaar der verzoening. Niet de veelheid der uitgangspunten is maatstaf voor onze weten schap, maar de eenheid van 't doel, door God gesteld. Tegenover desophistiek van onzen tyd, die weer den mensch stelt als maat der diDgen, stelle de Christen met Plato weer vastGod geeft de maatstaf. Christelijke kenleer is dus normatief. 2. Wie norm zegt, zegt vryheid j niet vryheid van Gods Raad die bestaat niet maar vryheid van natuurnoodwendigheid. Eet ver schil tusschen geest en stof is dus niet bij komstig, maar principieel. Wel rusten ook de ruimtelijke dingen in gedachten Gods, maar dat doen de geestelijke ook. Dus moet er naast deze overeenstemming ook een kenmerkend onderscheid zyD, waardoor het eene ons ruim telijk, 't andere onruimtelyk verschijnt. De Christelijke zijnsleer is dus dualistisch 3. De verbinding van denken en zyn is niet logisch. Logisch is alleen 't verband tusschen bepaalde oordeelen als gronden en een afgeleid oordeel als conclusie, Hoe we denken leert de zielkunde, hoe we behooren te denken de logica. Het verband in de werkelijkheid is niet

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 2