Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 33e Jaargang Vrijdag 4 Juli 1919 No. 27 DIT HET WOOR1). Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg, luti iBdewirkers0.0. R. J. v. d. VEEI, J. 0. WIELERGA, F. I v. d. E80E, B. MEIJER, H. P. M. G. 0E WALLE in F. V9. J. WOLF. PBRSVERBBNIG1NG ZEEUWSCHE KERKBODE. Zeeuwsche Kerkbode. Abonnementsprijsper kwartaal bp vooruitbetaling 75 cent. Afzonderlijke nummers 6 cent. Advertentieprijs 10 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels, belangrijke reductie. UITGA YB TAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOU OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiên tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. DE WIJNSTOK EN DE RANKEN. Ik ben de ware wijnstok, en mijn Vader is de landman. Alle rank, die in mij geeno vracht draagt, die neemt Hij wegen al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Johannes 15: 1, 2. Wanneer wij een beeld gebruiken om iets te verduidelijken, heeft gemeenlijk dat beeld niets uitstaande met het wezen der zaak, waarover wij handelen. Er is slechts één punt waarin beide overeenkomen, namelijk in het zoogenaamde derde van vergel ij king. Gansch anders was het evenwel gesteld, wanneer onze Heere Jezus Christus zich van beelden bediende. Hij, de Zoon van God, het Ongeschapen Woord, door Hetwelk alle dingen gemaakt zijn, en zonder Hetwelk geen ding gemaakt is dat gemaakt is, was van eeuwigheid in den Schoot des Vaders, en Hij kende de gedachten Gods aóór de aanvangen der stofjes gemaakt werden, zoowel de gedachten Gods der herschepping als der schepping. En bovendien nam Hij zelf deel aan de schepping om de onzichtbare gedachten Gods in zichtbaren vorm af te drukten. De Zone Gods was bij het scheppingswerk de Vormgever. Toen nu naar den eeuwigen Raads des Vaders de volheid des tijds gekomen was, heeft Hij Zijn Zoon, Die eenmaal de Gods gedachten in zichtbaren vorm gegoten had, gezonden in deze wereld. Het Woord is vleescbgeworden, en het heeft onder ons gewoond. Het heeft gesproken onze men- schentaal. Het heeft zich bediend van onze beperkte gedachtenwereld en daarin ons de gedachten Gods verklaard. En om die gedachten Gods te verklaren heeft Chris tus, de Zone Gods, Zich toen ook bediend van beelden, ontleend aan de schepping, die immers ook Zijne schepping was waaruit Hij (gelijk niemand anders dat ooit kon doen) op eenvoudige wijze de gedachten Gods afUs als uit een geopend boek. Zóó leerde Christus Zijn discipelen en straks door hun woord heel zijne ge meente, in de schepping een aanschouwe lijke afbeelding zien van de eeuwige ge dachten Gods, vervat in Zijn eeuwigen heilsraad. Wanneer de Heere Jezus dan ook zulk een beeld gebruikte, was er niet een toevallige, niet een gezochte overeenkomst tusschen de geestelijke zaak en het beeld uit de schepping, maar een wezenlij ke overeenkomst, een door Godzelf en door Zijn Zoon zóó gewilde en in 't leven geroepen overeenkomst. De zichtbare stollelijke dingen waren immers ju;st zóó en niet anders geschapen, opdat zij illu stratie zouden zijn bij de onzichtbare gees telijke dingen van Gods Koninkrijk. Toen God op den derden dag het vrucht baar geboomte, dragende vrucht naar zijnen aard" te voorschijn riep, werd ook de w ij n s t o k geformeerd. Ea die planting hand gaf vorm aan eene gedachte Gods omtremt de nauwe vereeniging tus schen Christus als Middelaar en de uit verkorenen. De wijnstok vertoonde slechts in beeld, inafteekening, wat in volle werkelijkheid, in waar heid aanschouwd zou worden in de gemeente van Christus. En dat nu onder de duizenden van planten de wijnstok zóó groeit, en zóó opgekweekt moet worden als inderdaad het geval is, was reeds gegeven in Gods Scheppingsordinantio voor den wijnstok, omdat die het portret moest leveren van de verhouding tusschen Christus en Zijne gemeente hier op aarde in hare organische eenheid. Met recht zeide dus onze Heiland tot Zijne discipelen: »Ik ban de ware wijnstok". Ia dit eerste vers wordt nog verzwegen, wat in vers 5 uitdrukkelijk gezegd wordt »en gij zijt de ranken". Evenals Christus niet bestaat zonder Zijne ge meente, zoo bestaat er geen wijnstok zonder ranken. Feitelijk zijn Caristus en Zijne gemeente één. Ze zijn niet van elkander te scheiden. Het zijn niet twee zelfstan digheden, die eerst naa3t elkaar bestonden ieder op zichzelf, en die daarna door een band aan elkaar gehecht werden. Maar ze zijn zoo nauw met elkaar saamgegroeid als de ranken met den wijnstok. De ranken zija de wijustok. En de wijnstok bestaat uit ranken. Evenzoo [zijn Christus ea de ge meente ééa geheel. De gemeente groeit uit Cnristu3 evenals de ranken van den wijn stok uit zijn wortel. Christus en de ge meente is ééa ondeelbaar geheel. Zoo steik zelfs wordt die eenheid door de Heilige Schrift ons voorgelegd, dat Paulus in 1 Cor. 12: 12 »Christus" noemt, waar wij verwacht zouden hebben, dat hij sde gemeente" zou noemen. Aldus toch lezen we daar »Want gelijk het lichaam één is, en vele leden heeft, en al de leden van dit eene lichaam, vele zijnde, maar één lichaam, alzoo ook" nu zoudt ge verwachten dat de apostel schrijven zou: aalzoo ook de gemeente", niet waar? Maar neen, hij schrijft, als ware het ééa en hetzelfde »;i 1 z o o ook Christu s". Tusschen Christus en de gemeente be staat dus dezelfde organische verwant schap in geestelijk opzicht, die in natuurlijk opzicht gevonden wordt tusschen wijn stok en ranken. De onzichtbare eenheid van Christus ea de geloovigen op aarde, is voor ons een stuk des geloofs. Wij geiooven de eenheid van Gods Kerk. Maar van die eenheid hebbea we een welgelijkend portret, door Godzelven afge leverd uit Zijne heilige werkplaats der schepping, en dat is te vinden in den wijnstok met zijn ranken. De ranken hebben slechts beteekenis, zoolang zij aan den wijnstok zijn. Wordt een rank van den wijnstok afgesneden, dan is ze waardeloos, kan slechts dienen om in het vuur geworpen te worden. Daarentegen do rank aan den wijnstok, leeft één leven met dien wijnstok, trekt do sappen uit ziju wortel op en vormt daardoor hare heerlijke vrucht. Die vruchtdragende rank is ons ten beeld, hoe iedere geloovige, deel uitmakende van Christus' lichaam, m e t Hem één leven leeft, uit Hem de geestelijke sappen trekt, en door Zijne kracht vrucht des Geestes draagt. Ook al leeft onze Middelaar verheerlijkt in de hemelen, nochthans is er een onzicht bare geestelijk£ band, die ons aan H9m bindt, zoodat Zijn leven in ons werkt, en ons geestelijke vrucht doet dragen. De geloovigen kunnen met Paulus spreken »Ik b)n met Christus gekruisten ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; rn hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, die mij liefgehad heelt, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft". Is Christus de ware wijnstok, en zijn de geloovigen de ranken, dan mag het beeld nog verder voltooid worden want Christus zegtM ij n V a d e r i s de 1 a n d m a n". Reeds daarom heet God de Vader de Landman, omdat Hij, Die van eeuwigheid uitverkoor, in Zijne verkiezende genade dezen wijnstok plantte. Ea die planting is van eeuwigheid af den Vader even dierbaar geweest als Zijn Eenige Zoon. Daarom liet Hij haar niet aan zichzelve over, maar heefi altoos voor haar gezorgd met Zijne allerbizonderste voorzienigheid. God de Vader als hemelsche Landman draagt er zorg voor, dat die planting Zijner hand uitbreke in een menigte van vruchten, in een keur van de beste vruchten tot verheerlijking Zijns Naams. Da werkzaamheid van een hovenier ten opzichte van den aan zijne zorgen toever trouwden wijnstok, bestaat kort saamgevat in tweeërlei arbeid: de onvruchtbare ran ken afsnijden en de vruchtdragende ranken besnoeien. Dan levert zulk een wijnstok de meeste en de beste vrucht. Dat heeft de wijngaardeuier niet zelf uitgevonden. Zóó moet hij handelen in gebondenheid aan Gods Scheppingsordinantie voor den wijn stok. Ook hier gold de regel»En zija God onderricht hem van do wijze, Hij leert hem." Die behandeling in den wijnbouw is nu ook weer beeld van Gods genade-arbeid, dien Hij besteedt aan de gemeente van Christus op aarde, opdat zij vruchten dragen zou Hem ter eere. Kerkiiof. KfiRJKJQUidrHL JLJËVESï. De mystieke strooming van onzen tijd. Het materialisme en het intellectualisme hebben hun tgd gehad. Het eerste sloot den meDSch, in wiens hart God de eeuw gelegd heeft, op in de zichtbare wereld en schreef hem voor, dat er geen andere wereld voor hem be stond. Dwaasheid was het, wanneer we nog naar iets hoogers zochten en wijsheid, dat we van het korte leven maakten, wat er van te maken viel. Stof was stof en bleef het; dood was dood en daarom was het onzinnig met zijn verlangens uit te gaan boven het stoffe lijke, want dit was niet dan een illusie, welke in bittere teleurstelling moest eindigen. Het intellectualisme dreef den mensch er toe om alles te onderzoeken en te doorgron den in den waan, dat alleen waar was, wat de menschelyke rede ons voorhield. Wie iets an ders geloofde, maakte zich schuldig aan onge rijmdheid en bleef staan op een verouderd en overwonnen standpunt. Alle verschijnselen konden verklaard worden uit stoffdijke oor zaken tot het zedelijk en godsdienstig leven toe en ieder was verplicht zich aan deze uit spraken te onderwerpen. Doch op den duur gaf het geen bevrediging. Wysgeeren en dichters begonnen anders te spreken en deden uitkomen, dat daarmede het laatste woord nog niet gesproken was. Zjj spraken over het ontzettend lijden, dat over ons gekomen is en luisterden naar de kreteD, welke uit het binnenste van den mensch zich loswrongen. Eer velen het vermoeden deed het arme menschenhart zich gelden en tot veler verbazing bleek het, dat de mensch ook be halve het lichaam nog een ziel heeft, welke iets anders vraagt dan wat louter stoffelijk is. Een andere strooming kwam onder de on derscheiden volken op, welke bekend staat als de mystieke, en de literatuur beijverde zich om haar te doen doorbreken. Iemand heeft gezegd, dat twee groote godsdiensten uit het lijden zjjn geboren, de Boedhistische en de Christelijke en nu het oog allerwege openging voor de droeve werkelijkheid en de nooden van 't menschelijke hart, werd er weer gezocht naar wat het leven kon sterken. Er kwam bewust zijn van zonde en begeerte naar verlossing. Zouden de volkeren eindelijk uit hun afdwaling naar Hem terugkeeren, die zeggen konIk ben het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is om der wereld het leven te gevenVoor we het antwoord geven wijzen we eerst op iets anders. Het was zoo lang en zoo luid van de daken verkondigd, dat het evangelie niet meer dienen kon voor dezen tijd, dat het historische christendom al zijn kracht had ingeboet, dat velen er niet aan dachten om zich te wenden tot de bronneD, door Jezus met zooveel nadruk aapgewezen. Wie dorst heeft, kome tot Mij en drinke de wateren des levens om niet, veeleer verwachtten zij het heil van de Oostersche wijsheid, welke in nieuwe vormen met groot talent verkondigd werd. Naar verlossing zag men uit, welnu, deze godsdienst beloofde haar. Acese was het middel en het nirvanna het doel. Eenmaal opgaan in de wereldziel werd het ideaal, dat velen bekoorde. Men had met het materialisme en het intellectualisme afgerekend en men wierp zich nu op het verborgene, en zocht het in spiritisme en waarzeggerij, en theosophie en toovenarij en wat dies meer zij. We zouden ons verbazen indien we eens precies wisten, hoevelen aan deze beweging in 't Oosten opgekomen meededen, en toch be hoeft het niet te bevreemden, want het is een prediking, welke naar het hart van den natuur lijken men?ch is. Zij toch leert, dat de mensch zichzelf verlossen kan en dat hij geen Zalig maker noodig heeft. Het geheimzinnige oefent een groote bekoriog uit en de wondere resul taten, welke naar men zegt verkregen zijn wer ken op de licht ontvlamde verbeelding met enorme kracht. Bovendien zien we een streven, dat uitgaat van nobele mannen, om een godsdienst te verkrijgen, welke voor allen past. Wat scheidt den Buddhiet van den Mohammedaan, den Jood van den Christen Naar men meent enkel uiterlijke vormen en het ritueel. Welnu, maak aan do menschen duidelijk, dat dit alles bijkomstig is en gg zjjt er. Nu immers kan een volgeling van den valschen profeet en een leerling van Buddha elkander verdragen, nu kunnen een Jood en een Vrijzinnigen Christen elkander verstaan, waarom zou men dan niet één tempel kunnen hebben, waarheen allen opgaan om de godheid te vereeren. Wij kunnen ons voorstellen, dat velen met zulk een denk beeld kunnen d welpen, want na een bloedige worsteling van zoovele volken verlaügt het hart naar éénheid en harmonie. De gedachte is niet nieuw, zelfs zeer oud, het oude profethisch woord spreekt reeds uit, dat God een maaltijd bereiden zal voor alle volken en dat zjj komen zullen uit alle landen om Hem te aanbidden. Mjjn huis zal een bedehuis zijn voor alle volken. We kunnen er op rekenen dat deze diepge voelde behoefte van 't menschelijk hart eens vervuld wordt. Maar het streven waarop we het oog hebben, zal niet het doel bereiken. Het steunt niet op de onkreukbare trouw des Hee- ren, en het verwacht het heil niet van den Steenrots, wiens werk volkomen is. De men schen willen tot ttand brengen, wat God alleen vermag; zjj willes vooruit grijpen op wat Hg naar zjjn belofte eens doen zal. Terugkomend op de vraag welke we gesteld hebben, antwoorden we, dat het tegenwoordig streven het oog niet richt naar de bergen, vanwaar onze hulpe alleen komen kan, maar het ziet nog altjjd naar het 6chep3el, dat ook nu een rietstok zal bljjken te zjjn, welke de handen doorboort. Het is nog altjjdlaat ons ons opmaken en bouwen een toren, welke tot den hemel reikt, zonder dat men verstaat dat de Algenoegzame alleen in Christus het ver ontruste hart vrede kan geven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 1