Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 33e Jaargang. Vrijdag 28 Februari 1919. No. 9 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg, fasti lidiwirkarsD.D. R. J. v. d. VEER, J. 0. KIELEIGA, F. J. v. d. EIOE, B. MEIJER. H. P. M. C. DE WALLE id f. W. J. WOLF. PBRSVBRBENIGING 'ZEBBWSCfiB KERKB0DE. EEN MINNELIED MET SOMBER SLOT. 1. Een speelman en een lied van liefde en van wyn. Eens, op zekeren dag, bewoog zich door Jeruzalem een man, die aller aandacht trok. Een man van stand en naam, een man, dien ieder kende, een man, waar mede niet te spotten viel. Maar vreemd hij had toen op dat oogenblik wat van een liedjeszanger weg, een speelman van de straat. We zien hem zijn weg gaan tusschen het menschengewarrel door, in de straten van Jeruzalem. Straks zien we hem stilhouden op een der drukste punten van de stad en aanstalten maken en zijn speeltuig grijpen en stemmen. En we zien ook de voorbijgangers den tred inhouden. Het volk blijft staan en dringt nieuws gierig op en loopt te hoop. Het wordt stil in de omgeving van dien man. En in spanning ziet alles toe en wacht men af. En hoor, daar begint hij te zingenbege leid door de lieflijke klanken, die hij tok kelend aan de snaren van zijn instrument ontlokt, heft hij een lied aan, een lied, zóó welluidend en vloeiend, zoo zoet van melodie en wegsleepend van toon entaal, dat geen taal het goed vertolken kan „Nu zal ik mijn' beminde een lied mijns liefsten zingen van zijn wijngaard." Daar was een speelman verschenen in Jeruzalems straten, een zanger, die speelde en musiceerde en zong, zoo zeldzaam en zoo schoon, dat alles, daar, plotseling en voor een oogenblik als hing aan zijn mond. En het lied, dat hij zong, begon als een lied van liefde en wijn, maar het was een lied, dat weergaf, wat er omging in het hart van Jehova, Jeruzalems God. De speel man was Jesaja, de profeet en zijn min nelied een profetie. Waarom dreef de Geest des Heeren den Godsman Jesaja uit om te doen als een speelman, om te gaan zingen, te gaan zingen van liefde en wijn vraagt ge. Ziet hier het antwoord. In Jessja's tijd ging Jeruzalem op in gezang en in vreugde. Wel te verstaan in onheilige, zondige, echt wereldsche vreugde. Jeruzalem was vervuld met liederen van wellust en wijn en brood dronkenheid. Met des Heeren dienst had men afgedaan, wel niet in het uiter lijke, maar toch metterdaad. Om God en Zijn recht bekommerde men zich niet. Zijn ordinantiën werden vertrapt, weduwe en wees werden verdrukt. Gruwelen werden er 'bedreven. Men leefde in de zonde. En de stem der consciëntie en de stem der pro feten, die daar tegen inging, lachte men weg en dronk men weg. Recht was dit niet, maar weelde en gebras en dronken schap des te meer. In eten en drinken en vroolijk zijn zocht men voldoening en genot. Harpen en luiten en trommelen waren in de maaltijden (vers 12). Men dronk wijn uit schalen en zalide zich met voortreffelijke oliëa en bedacht zich instru menten der muziek en leefde alle dagen vroolijk en prachtig. En ziet, temidden van dien feestroes der zonde, van al die zinnelijke bedwelming, van dat gerei en gezang daar te Jeruzalem, komt nu, met eerbied gesproken. De Heere meedoen op Zijne wijze. Hij komt nu mee doen in die algemeene feestvieringHij wil ook een lied ten gehoore brengen, een lied, dat past bij de heerschende stemming, een lied, zooals men 't gaarne hoort, een lied der minne. Daarnaar luistert men immers liever dan naar de boetprediking van een profeet. En daarom doet de Heere den profeet Jesaja de snaren spannen van zijn luit en doet hem zingen voor het oor der wufte menschen van Jeruzalem het lied zijns liefsten van Zijn wijngaard. De Heere, de Heilige Israel, de vergeten Bonds god, zal terwijl gansch Jeruzalem, bedwelmd van zondelust, zijn ijdele feestliederen uit galmt, ook Z ij n lied mengen onder al die liederen, Hij wil ook Z ij n lied doen hoo- ren. En al ware het één oogenblik, Jeru zalem moet ook even aandacht hebben voor een anderen speelman, dan men gewoon is, voor het lied van den Godsman Nu zal ik mijn' beminde, mijn'liefste, een lied mijns liefsten zingen, een lied des Heeren, van Zijn wijngaard. Want dat lied kan misschien nog tot inkeer brengen, tot opwaking uit den zonderoes. Immers, al begint het teeder en lieflijk, 't is een heel ander lied dan dat van ydelheid en zins genot, 't is het lied der beleedigde en verworpen liefde Gods, dat straks veran derd in een klaaglied en weldra overgaat in een weegeroep, dat aangroeit tot een krijgslied en eindigt in de profetie van den donder der gerichten Gods. Bedwelmd door wat de wereld biedt aan schijn en pracht en heerlijkheid en zinge not werd door de Christenatiën van onzen tijd eveneens het hooggetij gevierd der zonde. Gods wet verliet men en Gods Woord verachtte men en Zijne roepstem men werden overstemd door het vreug delied der brooddronkenheid, dat men allerwegen zong. Totdat, ziet, een vergeten God kwam mededoen op Zijne wijs en te midden van dien wereldroes althans een oogenblik tot stilstaan en tot luisteren dwong naar 't lied dat H ij te zingen had. 't Zelfde lied, dat eens Jesaja zong. Het lied van de gekrenkte en versmade groote liefde Gods. Een lied, dat eindigde in oordeel en wee. 2. De wijngaard van mjju beminde. »Mijn beminde heeft een wijngaard", zei Jesaja en die beminde kan niemand anders zijn dan God de Heere, voor al wie Hem kent, de Liefste bovenal. »Mijn beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel". In vruchtb'ren, goe den bodem was bij aangelegd, op een plaats toegankelijk aan allen kant voor zonneschijn. Alle moeite heeft de wijn gaardenier er aan ten koste gelegd en alle denkbare zorg heeft hij ervoor ge dragen. Hij heeft dien omtuind en om graven, en gezuiverd van steenen. Hij heeft hem beplant met sorek-druiven, de blauwroode druiven met nauw merkbaren pit, de edelste en kostelijkste soort, welke 't Oosten levert. En ter bewaking en versiering bouwde bij een toren erin en in de rotsen hieuw bij een wijnbak uit, hoe zware arbeid dit ook was. En zoo heeft hij dien wijngaard behandeld en begunstigd en bewerkt, dat hij met recht verwachten mocht, ook edele, goede vrucht te zullen winnen. Doch hoe werd die verwachting teleurgesteld. Trots al wat er aan gedaan werd, bracht de wijngaard niets op dan druiven, zóoals de onver zorgde wilde wingerd ook wel draagt, vruchten, zuur en wrang, verwerpelijk en verachtelijk. En nu de eigenlijke zaak: Kanaan was de vette heuvel en het bondsvolk van den ouden dag was de wijngaard en de Heere was de wijngaar denier. De vruchten, die Hij zocht, waren recht en gerechtigheid en hetgeen Hg vond was hebzucht en zwelgerij, lastering van den Heilige, vergoelijking der zonde, waan wijsheid, hoogmoed, een buigen van het recht om geschenken, enz. De mannen van Juda en Jeruzalem, die Jessja hoorden, hebben het ook wel begrepen, dat dat de strekking der gelijkenis was. Ze was zoo duidelijk en zoo welsprekend voor hen als de gelijkenis van Nathan eens voor David was, en de gelijkenis van den vijgeboom (Lucas 13) later voor de joden was. Trou wens, gelijk Nathan tot David zei»G| zijt die man", zoo wees ook Jesaja de bedoelde menschen aan als met den vinger (vers 7.) En begrijpen wij Jesaja goed, als hij zingt van den wijngaard, dan zullen we verstaan, dat de Heere ook terecht bij ons verwachten mag goede vrucht, omdat Hij ook aan ons zoo onnoemelijk veel arbeids heeft verricht. 8. Het besluit va* den wijngaardenier. »Nu zal Ik ulieden bekend maken", zingt Jesaja verder »wat Ik mijn wijn gaard doen zal. Ik zal zijn omtuining wegnemen, opdat hij zij tot af weiding, zgn muur zal ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding en Ik zal hem tot woest heid maken, hg zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen en door nen zullen daarin opgaan en Ik zal den wolken gebieden, dat ze geen regen daarop regenen. Ik zal dien wijngaard weg doen voor Mijn aangezicht 1 Daar hebt ge 't besluit van den wijngaardenier. En de heilige toorn, die daarin spreekt, uit zich dan in een zesvoudig weegeroep, heteene al zwaarder gericht dreigend dan het ander. God laat niet met zich spotten. Zoo wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien. Een somber slot, waarmee dat lied der liefde sluit. Een troosteloos hoofdstuk uit den Bijbel, Jesaja 5. Het begint teeder en lieflijk, het begint met een lied. Maar dat lied is een treurzang en gaat over in dreiging van wee op woe. En van troost geen woord. Een troosteloos lied. Zeker, maar o zoo geschikt tot waarschuwing en onderwijzing en bestiering op den levens weg. Hoort ge hier niet dezelfde stem als later gehoord werd in de woestijn van Juda: ïBrengt dan vruchten voort, des geloofs en der bekeering waardig. Want een iegelijke boom, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Ziet, de bijl is aireede aan den wortel der boomen gelegd". Of zou iemand meenen, dat het thans op de vrucht minder aankomt Of dat de wijngaardenier met den Nieuw-TestaMen- tischen wijngaard anders doen zal dan met den Oud-Testamentischen Ea dat hy dien verschoonen zal, eok al vindt by geen vrucht Hoe meer genade, hoe meer vrucht Hy verwacht. En de eenig goede vrucht isde verheerlijking van Gods Naam en een godvruchtige wandel in ge hoorzaamheid aan 's Heeren wet. Als we bezorgd zijn, laten we dan in dit opzicht bezorgd zijnhoe God aan Zijn eere komt en hoe we door genade de rechte .vrucht zullen dragen. En denk dan aan Jesaja 4. Jesaja 5 is een hoofdstuk zonder trpest. Maar er gaat een ander aan vooraf, waarin de Heere verzekert, dat de goede vrucht er dan zal zijn, als de >Spruit des Heeren" d. w. z. Christus ons tot sieraad en tot heerlijkheid is. Dan zullen we zijn als ranken aan den waren wijnstok. Dan zal d^ Vader verheerlijkt worden, daarin, dat we veel vrucht dragen. F. J. van den En dl. KEBKELIJK LBYBBf. Ferwerda's Referaat. II. Abonnementsprijsper kwartaal bg vooruitbetaling 75 cent. Afzonderlijke nummers 6 cent. AdvarUtttttprtyl10 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentidn tot niterlfk Vrijdagmorgen te zenden mui de Drukkere LITTOOIJ OlffHOFF, Middelburg. „Na zal ik mijn' beminde een lied mijns liefsten zingen." Jes. 51. sos »Om deze roeping te vervullen moet sy in belydenis en prediking blyk geven kaar tyd te verstaan. «e* Het is daartoe wenseheljjk, dat de belydenis en de liturgische formulieren worden onder worpen aan een revisie in dezen zin, dat er een plaats ingeruimd worde aan de groote cul tuurvragen, die sinds Dordt zyn opgekomen, opdat de kerk duidelijker dan nu het geval ia de taal spreke van haar tijd". Dit is de vierde en de vijfde stelling welke we ODmiddelljjk achter elkander plaatsen, omdat zy zoo nanw aan elkander verbonden zyn. De eisck in de eerste aan de kerk gesteld, is niet licht, maar volkomen gerechtvaardigd. De kerk toen staat in 't midden van het volkerenleven en zy heeft de grootsche taak om haar licht in de donker heid te doen schynen. Noodig is het derhalve dat zy haar tjjd kent, dat zjj met nauwgezet heid acht geeft op de stroomingen, welke er door het leven van ons geslacht gaan, en dat zij toone een open oor te hebben voor da vele vragen, welke uit de harten naar de lippen sluipen. Zy mag niet onaandoenlijk zyn, maar zy moet meeleven met al wat er voorvalt. Zy is wel niet van de wereld, maar zy staat er toch in en haar taak is om het licht te laten vallen op de beweeglijke dingen. Het moet uitkomen in de prediking en in de belydenis, dat zy verstaat, wat de hoofden en harten vervult. Daaruit volgt, dat de belijdenis en de litur gische formulieren worden onderworpen aan een revisie. Ziedaar, waartoe het Referaat komt. Doch het is uiterst voorzichtig door ons ook te zeggen, in welk opzioht deze herziening geschieden moet. Er moet n.L. een plaats in geruimd worden aan de groote cultuurvragen, welke sedert Dordt opgekomen zyn. Het is wel waar, dat de stelling ze niet noemt, maar ieder, die eenigermate weet, wat er omgaat, kan ze wel aanwijzen en anders kan de toe lichting ons op de hoogte brengea. Nu is er opzich zelf niets tegen in te brengen, al be hoeft niet gezegd te worden, dat het. ge makkelijker gezegd dan gedaan is. Onlangs las ik ergens, dat er reeds lang in dezen gee;t geredeneerd is en dit is zoo, en daarom oor deelde die schryver, dat nu maar eens deze of gene beproeven moest om ons een concept daar van aan te bieden, opdat we eens in de gelegen heid waren, om daarover te oordeelen. Hy beriep er zich op, dat onze belydenis oor spronkelijk van één man was, doch blijkbaar had hy uitgesproken, wat in vele harten leefde. Dit was dunkt me niet kwaad, want dan. zou nog helderder dan tot dusver aan 't licht komen, hoe bezwaarlijk zulk een werk is.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 1