Ouderavond. UIT DE PEBS. Wat moeten wij met onze kinderen doen Socialisatie. Eveneens geldt dit tegenover het optreden van allerlei religieuze vereenigingen en bonden. Het is een heldere uiteenzetting, welke ds. Ferwerda hier geeft en wjj zouden willen, dat allen die belangstellen in de vragen van dezen tjjd haar lazen en overlazen. H\j laat goed uitkomen, in welk opzicht we den arbeid dezer vereenigiDgen kunnen waardeeren, maar niet minder klaar toont hij aan, waarom we de methode van haar niet overnemen kunnen. Wie meenen mocht, dat zulke vereenigingen de kerk vrijwel vervangen kunneD, kan hier vernemen, welke overwegende bezwaren daartegen gelden. „De roeping der kerk tegenover het volks leven is, als stad op den berg de haar geopen baarde waarheid Gods te belijden, deze voor de publieke consciëntie te leggen en aldus in te werken op de geestelijke stroomingen van haren tijd.* In deze derde stelling wordt kort en duidelijk de roeping der kerk in 't licht gesteld. De toelichting ervan is eveneens keurig. Wjjl we in een tijd leven waarin veel vaags en onzekers is, mag weieens duidelijk ge/.egd worden wat de roeping der kerk is met het oog op het volksleven. De een verlangt, dat de kerk zich zal uitspreken over dit onderwerp, en een ander over wat hem bijzondere belang stelling inboezemt. En dit komt in den regel, omdat zü zich geen rekenschap gegeven hebben van wat de eigenlijke roeping is. Het is voor al onze leden en voor allen, die een ambt in Christus kerk ontvangen noodig zich helder bewust te zyD, wat de kerk heeft te doen, opdat xjj haar juist beoordeelen. Als ik verlang, dat een timmerman een vliegmachine maakt, en hij zegt me dat het niet op zijn weg ligt en niet tot zijn werkkring behoort, dan heb ik geen recht om te verklaren, dat die man op deze wijze al zijn invloed zal verliezen. Wie dan ook begeert, dat de kerk haar invloed op het volks leven behoudt en vermeerdert beginne niet met haar geheel ongemotiveerd aan te klagen, maar met een nauwkeurig onderzoek in te stellen, Wat haar taak is. Wanneer zoo iemand vraagt, waar kan ik terecht, doch ge moet in aanmer king nemen dat ik geen tijd heb om groot* werken te raadplegen dan kan ik met vrijmoe digheid verwijzen naar wat dit referaat ten beste geeft. Bocma. (Wordt vervolgd.) Meermalen werd de wenschelijkheid uitge sproken dat ook hier een ouderavond zou zijn, gelijk op menige plaats geschiedde. Thans is besloten, dat op Vrijdag den 28an Febr., des avonds half acht een vergadering gehouden zal worden, waartoe alle leden van de ver- eeniging van Geref. onderwijs vrijen toegang hebben. Ook de ouders van schoolgaande kin deren worden vriendelijk uitgenoodigd. De heeren Hage en Bljjdorp, hoofden van de scholen Heerengracht en Gravenstraat zul len. ons inlichten over de groote beteekenis van deugdelijk onderwijs voor onze kinderen, opdat we nog meer dan tot dusver waardeeren de weldaden welke we in onze beide scholen hebben. Bovendien kan op deze wijze versterkt wor den de band welke er behooit te bestaan tus- schtn de ouders en hen, dis het onderwijs geven. De gedachte, dat de scholen uitgaan van de ouders, moet, zal het wel z\jn, leven dig blijven. Er zal ook gelegenheid zijn om kennis te nemen van het werk der leerlingen. Laat ieder, die kan, komen. Het samenzijn zal gezellig en aangenaam zijn. Op de bovenzaal van de Sociëteit St. Joris, Balans wordt de vergadering gehouden. Boüma. III. Zooals wij aan het slot van ons vorig artikel uitspraken, rust op de ouders de verplichting hnnne kinderen met de kerk in aanraking te brengen, wat zjj dan te doen hebben door hen mede te nemen naar de samenkomsten der ge meente en door hen het catechetisch onderwijs te doen volgen. Eerst dan een enkel woord over dat mede- nemen der kinderen naar de samenkomsten der gemeente. Wanneer, op welken leeftijd zal men daar mede aanvangen Het ligt in den aard der zaak, dat het zaad der kerk vroegtijdig mede genomen wordt. Daarbij moet echter gewecht, tot de kleinen behoorlijk stil kunnen zitteü, anders zouden zij spoedig aanleiding kunnen geven tot stoornis. Een iegelijk vader of moeder denke niet enkel aan eigen stichting, maar ook aan die der andere gemeente-leden. Een bepaalde leeftijd is hier dan ook moeilijk precies ain te geven. Bovendien, het eene kind is niet gelijk aan het andere. Sommigen vragen er reeds om, als zjj nog maar vier of vjjf jaren oud zjjn. De nieuwsgierigheid prikkelt. Het nieuwe trekt aan. Men make hier van echter niet aanstonds een vasten regel en late het kind, zoo jeng nog, wat vrjj Deoudtrs dienen hunne kinderen den indruk te geveD, dat de dienst des Heeren een liefdedienst is^en zjj het een voorrecht mogen achten, als zü ook mede voor Gods aangezicht mogen komen. Nooitzende men dan ook het kind voor straf naar de kerk. Daardoor zoudt ge allen lust reeds in de ge boorte smoren. Veeleer legge men het als straf op, dat het niet mee mag, als het zich niet goed gedraagt. Zoo zal men langzamerhand de orde er in kannen brengen, dat het geregeld ééns, later tweemaal mede opgaat Tot die orde toch moet het komeD. Onge regeldheid is in eiken dienst zonde, maar vooral ook in des Heeren dienst. Met de gewoonte nu, om het kind ééns per Zondag mede naar de kerk te nemen, kan men o i. het best een begin maken, wanneer, of nog liever, kort nadat het kind op school geplaatst i3. Daar toch wordt al spoedig ordelievendheid aan geleerd, zoodat het kind weldra in staat is ge- ruimen tjjd rustig en stil te zitten. Eu wanneer het kind dan een paar jaar ouder is, b.v. ongeveer acht jaar, kan men er mede beginnen het eiken rustdag tweemaal mede ter kerke te nemen. Eq dit is inderdaad dure roeping voor de ouders en dringende eiscli met betrekking tot het kind èa ten aanzien van den bloei der ge meente. Wjj beluisteren tegenwoordig gedurig allerwege de klacht over de afnemende belang stelling der jeugd voor de kerk en het kerke lijk leven. En dat is inderdaad eene gegronde klacht. Iu de kringen der jeugd kant steeds meer een soort van tegenzin op om getrouw op te gaan voor den dienst des Woord. Men wordt al koeler en onverschilliger ten opzichte van het ter kerke gaan. De ongeregeldheid in dezen is bjj onze knapen en meisjes, bjj onze jonge lingen en jongedochters schromelijk groot. Eenmaal ter kerke gaan, nu, dat willen zjj nog wel, maar tweemaal, daaraan denken zeer velen zelfs niet meer. Maar aan wie de schuld in dezen Ouders, die over het ongeregeld ter kerk gaan hunner kinderen onderhouden worden, geven dikwijls aan dezen de schuld, maar meest ten onrechte. Voor een groot deel hebben de ouders zeiven schuld. Natuurlijk zjjn er weerbarstige kinde ren, die zich aan de vermaningen der ouders niet storen, en die hoe langer hoe meer hun eigen weg gaan tot bittere smart der ouders, die het zoo gaarne anders hadden en die door gebed en liefdevolle vermaningen hunne kin deren tot andere gedachten zoeken te brengen. Maar daarnaast staat een zeer groot aantal ouders, die de ontrouw van hun kroost in het kerkeljjk leven aan zichzelven te wjjten hebben. Men heeft van den begione aan verzuimd zjjne kinderen aan orde en regel te gewennen in den dienst des Heeren. Men heeft nagelaten hen iets van het liefelijke van dien dienst te doen gevoelen en hen op te wekken van der jeugd aan als kinderen des verbonds zich aan den Heere te geveD, als die alleen recht op hen heeft. Men heeft verzuimd na den dienst des Woords eens met zjjne kinderen te spreken over het in de kerk gehoorde, en dusioende hunne be langstelling te prikkelen. Men kwam er toe door schuldige zwakheid, om zoo nu en dan eens aan de kinderen zelf het over te lateD, of zijj al of niet ter kerke zouden gaan Meer nog, door eigen woord of voorbeeld of door beide was men oorzaak, dat de kinderen de achtiDg voor den dienst van God verloren en des Zon dags op bed bleven liggen of uit wandelen gingen en niet verschenen, waar Gods volk vergadert. Laten de ouders over dit alles eens ernstig nadenken en dan zoo spoedig mogeljjk met verkeerde gewoonte zoeken te breken. Bet gaat hier om eigen geestelijk welzjjo, om den geeste lijken welstand der kinderen, die de Heere u gaf, om den bloei van Gods kerk en bovenal om de eere van zjjnen Naam. Weest toch door uw zwakheid of ontrouw of nalatigheid niet medeoorzaak, dat er een geslacht opgroeit, dat van den Heere vervreemdt en zich van de kerk losmaakt. Als de kerk des Heeren mede door uw toe doen en schuld verkwijnt en inzinkt, zal het oordeel des Heeren daarover ten uwen opzicht niet kunnen uitblijven. Brengt dan uwe kinderen getrouw mede naar de kerk en verhindert ze niet door eigen slordigheid of nalatigheid, want hunner is het koDinkrjjk der hemelen. Zjj hebben er recht op. Zjj behooren daar te zjjn. God telt ze mee. Zoudt ge ze Hem willen onthouden Eu laat ik ook nog op iets anders mogen wjjzen, waardoor het dalen van de belangstel ling alsmede het verwaarloozen van orde en regel in het kerkgaan bjj onze kinderen in de hand gewerkt wordt. Het is niet genoeg, dat zjj in de kerk zjjn. Zjj moeten er ook iets doen en er iets uit mee naar huis nemen. Reeds ter wille van onze kinderen moet de gemeente er daarom op be dacht zjjn, dat alles zóó stichtelijk en ordelijk toega, dat hun jeugdig hart een diepen indruk oatvange van de heiligheid en schoonheid van des He aren dienst. En daartoe moet het allereerst voorkomen worden, dat met name de „rijpere jeugd*, de opgroeiende jongens en meisjes zich maar naar goedvinden bij elkaar kunnen voegen waardoor onordelijkheid ten zeerste in de hand gewerkt wordt en de eerbied voor het heilige hoe langer hoe meer te loor gaat. En daarom )b elk systeem van rangschikking der zitplaatsen in het kerkgebouw, 't zij door verhuring of ver- kooping, waardoor de huisgezinnen in het kerk gebouw worden uiteengerukt, af te keuren en verderfelijk te aehten. Het eenig goede systeem is o.i. het systeem van familie-banken, zoodat niet alleen de kleinere, maar ook de grootere kinderen naast vader of moeder zitten, en dus ©nder het ouderlijk opzicht. En verder dient dan alles er op gericht te zijn, dat eerbied worde gewekt en gekweekt. Daarom vermijde men vóór den dienst met elkander hardop te praten. Als de grooten dit doen, is het dan wonder, dat de kleinen het Gok doen Voorts wachte men zich onder den dienst voor eene slordige, achtxlooze houdiDg des lichaam8, waardoor evenzeer de achting voor het heilige bjj de kinderen inzinkt en zjj zeiven evenzeer tot zulk eene houding verleid worden. Eq eiudelijk zorge men er toch voor onder den dienst zich niet over te geven aan den slaap. Vooral ook daardoor geeft men zulk een slecht voorbeeld. Hoe kunnen de kinderen belang stellen in den dienst des Woords, als z\j zulk ean gedrag bij hunne ouders of bij volwassene leden der kerk bespeuren Neen, de reden is vaak niet zoo heel ver te zoeken, waarom de kinderen bij het opwassen soms zooveel afkeer van den dienst des Heeren openbareD. De gemeente zelve gaat hier niet vrjj uit Ook bij haar is voor een groot deel de sehuld te zoeken, wanneer de belangstelling in geeste lijke dingen bij het opkomend geslacht lang zaam wegsterft. Laat dan de gemeente des Heeren met de ouders doen wat bevorderlijk kan zijn, om ordelievend heid, getrouwheid, eerbied, achtiDg bij de jeugd aan te kwekken met betrekking tot den dienst van God in zijn bedehuis. Eq moet men zich daarvoor offers getroosten, welnu die brenge men den Heere gewillig. Moet daartoe soms gebroken worden met oude systeemeD, welnu dan doe men die ter wille van een star conser vatisme niet voortbestaan, maar stelle men die haastig terzijde. Zij er zoo een onderlinge samenstemming en samenwerking in de gemeente, opdat het zaad des verbonds in de wegen van den God des ver bonds leere wandelen, en de kerk van Christus gebouwd worde en in geestelijken welstand toe- neme. - Beinkman. Onder de heilsgoederen van den nieuwen tijd komt ook de socialisatie voor. Socialisatie wil zeggen, dat de groote bedrijven aan de gemeenschap komen. De groote fabriek van mijnheer A., waar duizend arbeiders hun brood verdieneD, gaat dan over, laat ods zeggen, in de handen van den Staat. Het particulier be- drjjf wordt staatsbedrijf. En de honderddui zend gulden, die mijnheer A. jaarlijks over hield, wanneer bij zijn arbeiders betaald en de noodzakelijke onkosten van het bedrijf had afgetrokken, komen nu in de kas van den Staat, evenwel met dien verstande, dat zjj worden uitgekeerd aan allen, die in het fcedrjjf werkzaam geweest zjjn. Wat dus vroeger één man ten goede kwam, wordt nu aangewend ten profjjte van de paardeD, die den haver verdienden. Of deze theorie juist is, laten wjj rusten; een kerkbode is niet geëigend voor de behan deling van het sociale vraagstuk als zoodanig. Wjj beantwoorden ook niet de vraag, of de Staat wel het orgaan is dat op de voordee- ligste wjjze bedrjjven exploiteert. Men hoort daar wel eens kwade noten over kraken. De staatsmachine moet nog al kostbaar aan onder houd zijn. Toch denkt men, wanneer men zoo telkens over socialisatie als over een heilsgoed hoort spreken, over den gang der diDgen wel eens na. Ik stel mjj voor, dat bjj een staatsbedrijf evenals bjj het particuliere bedrijf allerlei menschen aan het werk zjjn. Groote menscht-n en kleine menschen. Heeren en arbeiders en sjouwerlieden. En onder de heeren, opper- en onderheeren. Hoe zal de koe nu worden verdeeld Aan een staatsbedrijf is evenals aan do koe eerste kwaliteit vleesch, tweede, derde en vierde kwaliteit. Men heeft stuitstuk, lendenstuk, fjjne rib, platte bil en tong; men heeft nagel hout en schenkelmen heeft schouderstuk en naborstmen heeft hals eD kop en hak. Dat daalt zoo naar beneden. Er is nogal een gïoot verschil in kwaliteit tusschen stuitstuk en hak. Hoe zal het nu gaan met de verdeeling? Ik stel mjj zoo voor, dat in de heilsbedeeling der socialisatie de opperheeren, van welke in de plaats van den éénen er dan wel meerdere zullen gekomen zjjn, het goede deel zullen verkrijgen, terwijl de hak en de kop voor de sjouwerlieden zullen zjjn. Want immers wij gaan de bedeeling van den nieuwen tijd in met dezelfde menschen van den ouden tijd, en het is in alle eeuw alzoo geweest, dat degenen, die het hoogst zitten, ook het beste eten. Hoe de wereld in de toekomst ook ingericht wordt, dit zal wel onveranderd zoo blijven, dat som migen hoog zjjn gezeten en de meesten in de laagte staan. Onder de menschen zjjn en zullen bljjven ordinaris-kippen en fazantenhanen. Steeneu dragen kan ten slotte ieder, maar een paleis ontwerpen kunnen slechts enkelen, en wat het zeldzaamste is, dut is ook het duurst. Diamanten zjjn duurder dan keistee- nen, omdat er niet zooveel van zjjn. Ook in de maatschappij, die het menseheiyk volmaaktst socialistisch zal ingericht zjjn, zullen diaman ten en keisteenen zjjn, en ook daar zal de co-hi-noor wel zjjn waarde behouden. Daarom vermoed ik, dat in de nieuwe maatschappij, die der wereld het heil zal moeten brengen, velen koppevleesch zullen moeten eten en sommigen biefstuk, want er is geen biefstuk voor allen, en ook denk ik, dat de winsten vaa het staatsbedrijf naar onderen toe ia steeds sterker verdunning zullen toegediend worden. Misschien heb ik geen verstand genoeg van de sociale dingen maar ik heb toch wel eenig verstand gekregen van de wereld en de men schen. En ik zou degenen, wier verwachting van de heilaanbrengende dingen tan den nieu wen tijd wat hooggespannen is, willen toe roepen verblijdt u toch niet al te zeer want het komt in deze wereld gewoonlijk minder mooi uit, dan met het zich gedroomd heeft. Velen leven onder de hypnose van de moderne leuzen. De achturige werkdag, socialisatie, vrouwenkies- en stemrecht, democratie, volke renbond, vredesbeweging, al die woordeu tril len door de lucht als beloften van de liefe lijkste dingen. Eq toch vrees ik, dat deze aarde geen paradijs zal jwordeD, en dat ook, wanneer al deze dingen geheel of ten deele verkregen mochten wordedezelfde dishar monie zal worden gevonden in allerlei ver houdingen des levens in andere vormeD, want de menschen worden niet anders. Het paard wordt niet beter, ook al loopt het in een ander gareel. Een goed paard loopt goed in een minderwaardig gareel, ook al zal het beter loopen in een uitstekend gareel maar in het beste gareel loopt een ondeugdzaam paard nog ellendig. En dit nu is, wat de heilsbeloften van den nieuwen tjjd in de nevelen doet schuil gaaD, dat de menschen geen bljjken geven hoegenaamd iets beter te worden. Ongetwijfeld is het plicht en roeping te Üveren naar recht en gerechtigheid, en de christen verkeert daarbjj in de beste conditie, omdat hij in Gods Woord zijn maatstaf heeft, en niet in de wisselende meeningen van men- scheljjke wijsheidmaar toch geloof ik, dat diegenen, zoowel in den ouden als in den nieuwen tijd, die geleerd hebben te steunen niet op de heilsbeloften van de profeteD, die het goede van den achturigen werkdag en van de socialisatie verkondigen, maar op de vaderlijke zorg van God, die ook in den run- derpoot een zegen kan leggen, wanneer de biefstuk te duur is, het beste deel verkozen hebben. Laat ons bedenken, dat de socialisatie en de achturige werkdag proeven zijn, die de maatschappelijke dokters nemen tot genezing van de kranke maatschappij. De toekomst moet leeren, of de proef zal slagen. Het moet afge wacht worden. Als God deze middelen niet zegent, schiet de maatschappij er niet mee op. Wat baat het of de loonen stijgen, als tegelijk het leven duurder wordt? Vele loonen zijn misschien wel 50 pCt. naar boven gegaan, maar het leven is wel 60, 80, 100 pCt. duurder geworden. Eu als de een klimt, wil de ander ook klimmen. Want het leven laat zich niet nivelleeren. A men en rijken zullen elkander steeds blijven ontmoeten. Indien ze elkander maar ontmoetend w. z. elkander tegemoet treden en niet tegen elkander opstaan. Maar dat is het juist. De menschen voeren krijg onder elkander. De wortel van alle waarach tige verbetering, ook van de sociale verbete ring, ontbreekt, namelijk de liefde. En nu moet de dwang het doen. Maar dwang is niet de beste esculaap. Laman. Rammelen. Sommige lieden hebben de gave heel eenvou dige dingen op z-ier geleerde wyze uit te druk ken. Zfj doen u denken aan den man uit de „Waodsbecker bode*, die zjjn kamerdienaar be val hem de laarzen uit te trekken. Hy kon deze eenvoudige zaak ook heel eenvoudig hebben ge zegd Johan, tr«k myn laarzen uit Maar hy zeide het anders, verhevener en plechtiger „Johann, du, der du weniger bist als ich und doch mir gleich, nabe dich mir und entledige mich der Bülle des staubaufathmenden Kalb- fels (Johan, go, die möu mindere zyt en toch mijns geiyke, nader tot mij, eu ontdoe mjj van het omhulsel van dit stofopzuigende kalfsleer). Dit is ook een gave, evenals die andere om heel geleerde dingen zeer eenvoudig te zeggen. Maar de gave is verschillend. In het algemeen trekken de menschen, die kleine gedachten achter groote woorden en klinkende p'nrasen verbergen, meer de aandacht dan zy, die groote gedachten uitspreken in sobere termen en in de taal der bescheidenheid. De wereld houdt van vertoon, van praal, ook van woordenpraal De man, die een rijksdaalder voor het voorhoofd heeft, en een cent op zak, brengt het vaak verder dan zü'n naaste, die een cent voor het voorhoofd en tien ryksdaalders op zak heeft. Men moet kunnen rammelen het doet er minder toe, waarmede men rammelt; als men maar ram melt. Twintig jaar geleden heb ik tusschen Zwolle en Amersfoort met zoo'n rammelaar gereisd. Hij praatte, dat het zweet hem op het voorhoofd stond. Iu éénen adem ging het door. De woorden stroomden uit zijn mond, als het water uit een goot. Hy kende al de philosopher, die in de wereld geweest zyn. Wanneer zy geboren en gestorven waren, en wat zy hadden geleerd. Al z^o medereizigers zaten perplex. In Amersfoort stapte hy uit. Toeu werd het stil Dat was een rammelaar. De maD, hy was nog jong, had iütus chen niet het minste benul van philosophie. Al z^n wisheid had hij voor dertig centen gekocht in den vorm van een boekje: „Wat iedereen van de philosophie moet weten.* Maar met die dertig centen philosophie rammelde hij, zooals Prof. Bavinck, die in die dagen te Kampen philosophie doceerdp, het zou hebben gekund. Zulke rammelaars zjn er niet weinigen. Een rijksdaalder voor het voor hoofd, en een cent op zak. Groote woorden en kleine gedachten Klinkende phrasen en armoede aan waarachtige kennis. Sommige menschen zijn als de vuursteen, die op zichzelf een weinig oogeiyk ding is; hoe meer ge echter opslaat, hoe meer vonken er uit spatteD. Maar ramme laars zijn gewooniyk als ledige vaten ze klinken luid, doch wanneer ge gaat tappen, komt er niet veel wijn uit. Al hun pronk is tevens al hun rijkdom. MenscheD, die erg geleerd doen, vallen op den duur gemeenlek tegen; terwijl de eenvoudigen menigmaal geiykeen beek zon, wier rustige wateren niet ophouden te vlieten. De wijsheid is bescheiden, en ze spreekt ook bescheiden, want ze weet, dat er zoo weinig is, dat wij met zekerheid weten maar de w^s- neus zet een keel op voor drie; hy wil het weteD, dat hij het weeten hy schettert zoo luid, dat de ware wyzen er onder vers omuien. Er zyn veel rammelaars in de wereld. Geluk kig, dat er ook menschen zün, die nog een voudig en nuchter kuunen zeggen, dat het water nat is. Lieden van groote vertooning hebben veelal weiniz te beduiden; maar stille wateren hebben vaak diepe grondeD. Ik heb eens in een kerk gepreekt, waar de gemeente een indruk van deftigheid maakte Jammer ma-ir, zoo zeide een der ouderlingen, dat iu het zakje van die deftigheid zoo weinig viel te bemerken.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 2