Afscheid van de Pers. Ben begin. UIT DË Troostgronden der Heiligen. V Wat moeten wij met doen onze kinderen Kieschheid. rondkeken, ook de lippen bleven zich bewegen tot de scheidsrechter een weinig snuif onder den neus hield, het hoofd niesde en van de romp viel*. Zoo gaat 't ook met geveinsden, die zoo redeneeren kunnen over de stukken der waar heid, zonder zelf de genade Gods te ervaren. Hun doode toestand komt pas aan 't licht, als er naar vruchten van geestelijk leven gevraagd wordt. Redeneeren over de uitverkiezing beduidt niets. Toon de vruchten ervan te bezitten, ge lijk die zoo schoon worden opgesomd in art. I van de Dordtsche leerregels '12) „het waar geloof in Christus, kinderlijke vreeze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz. Dan moogt Gij U verzekerd houden ook door God verkoren te zijn ten eeuwigen leven. Kerkhof. Ds. Klaarhamer van Utrecht heeft ook de pen neergelegd als Redacteur van de „Utrechtsche Kerkbode*. Door zijn woord in de pers heeft hy vanaf de dagen, dat hij als Redacteur onze Zeeuwsche Kerkbode schreef, grooten invloed geoefend in de Kerken in ons vaderland door zyn kloeke beginselvaste voorlichting en lei ding. Hij behoorde tot die oude garde welke nu allengs geheel verdwijnt, die den strijd voor de beginselen mee doormaakte. Tot op 't laatst toe waarschuwde hij vooral tegen de gevaren, die hij ziet dreigen in dezen crisistijd ook voor het kerkelijke leven. Dat laatste artikel, voorkomende in de Kerk bode van 81 Januari 1.1. nemen we hier nog over Bij de classis Dokkum der Geref. Kerken is van de Kerken van Nyawier en Metslawier een voorstel ingekomen, luidende „De classis schenke aandacht aan het feit, dat een groot aantal van onze aan staande Dienaren des Woords lid zijn van eene vereeniging de N. C. S. V. waarin leeringen worden verkondigd, die tegen Schrift en Belijdenis ingaan, en overwege de vraag, of er ook iets gedaan moet worden, om het indringen van zulke leeringen in onze Kerken tegen te gaan". Ik acht het een verblijdend teeken, dat zich ongerustheid in de Geref. Kerken begint te openbaren tegenover het indringen der Ethische dwalingen. Van die ongerustheid is ook dit voorstel een officiëele uiting. En voor deze ongerustheid is helaas maar al te veel aanleiding en oorzaak. En dat niet enkel in het feit, dat Theol. studenten der V. U. en der Theol. School en dat ook predikanten lid der Ned. Christ. Stud. Vereen, zijn en haar steunen. Wie kennis neemt van wat alzoo in brochures en tijdschriften en op vergaderingen en in parti culiere gesprekken wordt uitgelaten en daarbij let op de geestelijke strooming onder de jonge ren en „intellectueelen", die zal met groote bezorgdheid zien, dat die ethischeen zoogenaamd algemeen christelijke leeringen reeds veront rustende vorderingen in de Geref. Kerken maken. En wat niet minder verontrust, is, dat de wacht bij het beginsel, bij de belijdenis, verflauwt. De farizeesche gedachte begint meer en meer onder ons post te vatten, dat als iemand maar „lid is" (n.l. van de Geref. Kerk) en „hij ons hoortdan is het in orde, en dan kan er heel wat mee door. En dan laat men dingen ongestraft, zelfs onbesproken gebeuren, die voor «en 20 jaar geleden ieders afkeuring zouden hebben gewekt en door de wachters niet on gemoeid zouden gelaten zijnmaar die ook niemand zou hebben durven doen. En daarbij komt nog een angstig streven, om toch vooral de rust te bewaren en de uitwendige •enheid in stand te houden. Plat gezegd 't boeltje bij elkaar te houden. Bouwen en peetpen aan den buitenkant. Getallen, namen, posities gaan weer groot opgeld deen, meer dan innerlijke, geestelijke waarde en beteekenis. En bij dit alles komt dan nog de z.g n. een heidsbeweging, die onder de mooie leus: ^,Wat ons vereent moet voorop gezet", de belydenis aan den kant zet, op non-actief zet, de lijnen wegdoezelt, de grenzen verflauwt en een schro melijke oppervlakkigheid bevordert. Toen de gereform. Kerken en bet gerefor meerde leven weêr vrij werden van het Genoot schap van 1816, toen was de eerste taak, de aloude belijdenis weêr voor den dag te brengen, die belijdenis en de gereformeerde beginselen weêr voor te stellen, de hoofdlijnen aan te geven, waarlangs zich het kerkelijk en gemeente-leven, en het leven op alle andere gebied had te be wegen. Maar thans kan men daarmeê niet meer volstaan. Nu moet uitgemaakt, hoe het in de schier oneindige detailleeriog van het praktische leven naar die belijdenis en beginselen gaan moet. Er moet nu in alle en elk geval met die maat gemeten en met dat gewicht gewogen. En dit is een ontzach'lijk moeielijke taak. Geen wonder, dat het blijkt, dat niet zoo weinig wachters te kort schieten in bekwaamheid en in moed en kracht, om naar ambt en roeping te handelen. Doch de God, die wijsheid en kennis, moed en kracht verleent aan elk, die ze oprecht van Hem begeert én ze zoekt in den weg, waarin Hy ze doet vinden, die leeft nog en Hij hoort het gebed. En er zal niet alleen mannelijke ernst met christelijke liefde, maar ook kennis en wijsheid, voorzichtigheid en goed overleg van noode zijn, om dat verder indringen van die ethische en algemeen christelijke leeriDgen en invloeden tegen te gaaD. Zoeken te behouden, wat dreigt te verdoolen, zoolang mogelflk, en eerst als het niet anders kan, breken en uitsluiten. Zoolang het kan de waarheid èn den vrede bewaren. Maar nooit en in geen geval de vrede tén koste van de waarheid handhaven. Het verlies van den vrede is pijnlijk, maar het verlies der waarheid is doodelijk. Daarom verblijd ik me in elke officiëele uiting van ongerustheid in onze Kerken. Nu laat ik de wjjze waarop en de vorm waarin die beide bovengenoemde Kerken haar onge rustheid ter classe bekend maken aan zijn plaats. Ik veronderstel, dat het daarin beweerde be hoorlijk zal zijn gemotiveerd in een begeleidend schrijven. Maar ook dan nog vrees ik, dat zjj niet veel succes van haar voorstel zullen hebben. Een meerdere vergadering is er toch niet, om zoo eens over een of ander verschijnsel ia het algemeen te handelen. Zij handelt van bepaalde feiten, concrete ge vallen, waarbij dan wel een of ander algemeen verschijnsel in 't geding kan komen. Indien een kerkeraad oordeelt, dat het lid maatschap van de N. C. S. V. of het haar op een of andere wijze steunen strijdt met de be lijdenis of niet ssam kan gaan met 't lid zijn e8ner Geref. Kerk, dan moet die kerkeraad zijn predikant of leden zijner Kerk, indien het hen betreft, behandelen. En zoo hij dan de zaak niet tot een goed einde kan brengen, dan moet zij ter classis gebracht worden. Geldt het bepaalde geval niet zyn eigen kerk maar een der kerken, waarmede zyn kerk correspondentie onderhoudt, in kerkelijk ver band leeft, dan zou hy de aandacht der visita- tores op het geval kunnen vestigen of direct de zaak ter classis brengen. Zorg voor het welwezen der eigen kerk èu de plichten voortvloeiende uit de oefening van de gemeenschap der heiligen motiveeren deze handeling. De classis Dokkum zou nu aan die kerken kunnen antwoorden, dat zy maar eens moeten lezen de formulieren van bevestiging van predi kanten en ouderlingen, art. 30 der confessie en art. 23 der K. O., want daar zullen zy dan vinden, wat er gedaan moet worden om het indringen van verkeerde leeringen ia hun kerken tegen te gaan. Doch de zaak is nu in het Noorden en in het Zuiden aan de orde. Wachters waaktGij zult den Koning der kerk rekenschap moeten geven. Klaarhamer. Gods handelingen en Gods wegen zyn menig maal duister. Men komt in het leven gedurig in aanraking met dingeD, die men niet verstaat, die voor ons te wonderbaar zijn, en die wy niet weten. De tegenwoordige tyd is er vol van, bijzon der in zoo menig treffend sterfgeval. Wat richt de engel des doods verwoestingen aan, waar het hart by schreit. Hoevele jonge levens dalen ten grave, en welk een zware duisternis van rouw en smartelijk gemis werpt zyn schaduw over menig gezin. Hoeveel huiselijk geluk, hoeveel familiegenieting is in een korte spanne- tyds wreed verstoord gewordenen hoeveel wonden werden geslagen, die misschien wel op den duur geheeid zullen worden, doch wier breede lidteekens levenslang een onuitwisbare herinnering zullen zyn aan doorleden smart Ledig geworden is de plaats, dia ingenomen werd door een geliefd en dierbaar wezen, dat een groot deel van onze levensvreugde, van onzen levenstroost, van ons levensbsstaaD, van onze hoop en verwachting, van onzen rijkdom en glorie medenam naar het donkere graf. J{C Deze duistere diügen worden door God ge schapen. In deze overtuiging ondergaat de ge- loovige zyD bitter lijden. Hij zegt: God heeft het gedaan! Maar hy weet niet, waarom God het deed. Wy staan er blind voor, om welke reden God de slagen liet vallen, waar deze zyn neergekomen waarom de een verschoond werd en de ander werd getroffsn waarom deze weer werd opgericht en gene er by neerzonk en onder giog waarom zooveel liefs geknakt en gebroken werd, en zooveel ondeugdelijks ge spaard is geworden. Hy weet alleen: God heeft het gedaan! En als de vroomheid en de oprechtheid hem be hoeden, dan weet hy ookGods goedheid heeft het gedaan Hjj kent zyn God, dat diens hand, ook waar Hy zyn kinderen bitterheid aandoet, nimmer is een wreede hand, door hardheid en onrecht bestierd, maar een goedertieren hand, die pijnlijke diügen verricht om redenen, die enkel billijkheid zyn, die wys en heilig en goed zyn. Daar heeft het geloof een rustgrond in. Dat God het doet. En dat wat God doet, altijd welgedaan is, ook al is het voor ons duister en onnaspeurlijk. Hier is een vaste grond, om in te ankoren, wanneer vleeFch en hart dreigen te bezwijken. Hier is een wetenschap, waarin het geloof een vastigheid vindt voor het ge slingerd gemoed. Het is niet by geval geschied. Het is niet door het noodlot bewerkt. Maar het is Gods bestel geweest, en daarom met wijs heid, met rechtvaardigheid beschikt, met een heilig oogmerk aldus besloten. Maar aan het geloof is in duistere dagen ook nog een ander rustpunt geboden. Na de duisternis zal het licht opgaan, en dat licht zal eenmeel in duisternis schijnen, en openbaar maken, wat nu nog verborgen en be dekt i?. Hier past het woord van den Heiland, by de voetwassching geeproken „Wat ik doe, weet gy nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan Er komt een tyd, waarin menig levensraadsel zal opgelost ^worden. De Heere schept de duister nis, maar hy formeert ook het licht. Voor het tegenwoordige is er menig „waarom", waarop geen stem en geen antwoorder is. Waarom, o Heere, moest het alzoo geschieden Waarom deze man in de fleur van bet leven aan zyn huisgezin ontrukt? Waarom die moeder aan haar jonge kinderen ontvallen en deze aan vreemde handen overgegeven Waarom dat lieve kind aan het teederminnend ouder hart ontscheurd Waarom Waarom Wy wandelen in duisternis. Maar daar laat God door de donkere wolken henenboren de troostende lichtstraal der hope: „Gy zult het na dezen verstaan Nu wandelt Gods volk door geloof, dat God het gedaan heeftstraks wan delt het door aanschouwen, en zal het verstaan, waarom Hy het deed, en wat heil het gewrocht heeft. O, wat hebben de oprechten een troost in hun lijden. Het geloof en de hoop ondersteunen hem Zy zien op God en op de toekomst. Wat Ik doe;..; ja, dat is het! God doet het. Die God, in wien zy een groot crediet leeren stellen vanwege zyn Vaderlijke liefde en goedheid en trouw. Wat Ik doe, weet gy nu niet, mnox gij zult het na dezen verstaan. Jo, dat is het ook Het licht der hoop. De raadselen worden op geklaard, en dan zal het licht zy*D, licht en vreugde voor allen, die God liefhebben in Christus Jezus. Geref. Kerkbode voor 0. en D Laman. II. Wy wezen er de vorige maal op, dat de middelen der genade van stonden aan met betrekking tot onze kinderen in werking moeten gesteld, eerst alleen in het huisgezin en daarna ook door middel van de school. Als derde komt daarby nu ook de kerk. Onze kinderen zijn lidmaten der kerk. Kort na hunne geboorte zyn zy als het zaad des ver- bonds gebracht in de samenkomst der gemeente, waar zy den heiligen doop ontvingen. Er werd daar voor hen gebeden en gedankt. De ouders namen daar de verplichting op zich, dat zy hen, als zy tot hun verstand zullen gekomen zyn, in de voorzeide leer, d.i. in de leer van het verbond der genade, gelijk die op zoo schoone wyze in het Doopsformulier in korte trekken wordt uiteengezet, naar hun vermogen zullen onder wijzen of doen en helpen onderwijzen. Hieruit volgt dan ook, dat onze kinderen nu als lidmaten der gemeente behooren behandeld en onderwezen te worden. Van lieverlede dient heel de denkwereld des geloofs voor hen ont sloten te worden. Zy moeten bekend gemaakt worden met hun doemstaat in Adam. De weg der verlossing in Christus moet hun worden voorgehouden, alsook de noodzakelijkheid dezer verlossing, wyl buiten Christus niets dan dood en verderf is. Op waarachtige bekeering moet bij hen worden aangedrongen. De onuitsprekelijke liefde Gods in Christus, die ook naar kinderen zich uitstrekt moet hun voor oogen worden gesteld, opdat zy in die liefde ook de rust leeren zoeken voor hun hart. Zoo dient dus met hen door de ouders gehan deld te worden naar den eisch der Schrift leer den jongen de eerste beginselen naar den eisch zy'ns wegs, als hy oud geworden zal zyn, zal hy daarvan niet afwyken", opdat zij langs dien weg worden opgeleid tot den dienst en de verheerlijking van God, den Drieëenigen en getrouwen Verbonds-God- Dat is de wil des Heeren. Dat i3 de eisch des Verbonds. Dat vloeit ook voort uit hun lidmaat zyn van de kerk. Onze kinderen moeten geestelijk mondig worden. Al behooren zy van hunne jeugd af tot de kerk van Christus, zy zyn echter eerst nog onmondig, 't Gaat daarmede evenals in het huisgezin. Het kleine kind is lid van het gezin evenals zijne volwassene broeders en zusters dit zyn, maar in zeker opzicht telt het nog niet mede. Het eet nog niet mede aan tafelhet spreekt nog niet mede over de dingen des huizes het moet zich vergenoegen met alles af te zien. Maar het is toch de bedoeling der ouders om het kind mondig te maken, het zóó danig te vormen en te ontwikkelen door op voeding en onderricht, dat het straks zelfstandig optreden kan, om mede te werken aan den bloei en dienstbaar te zijn aan de bestemming von het huis. Zoo moet het nu ook gaan met onze kinderen ten opzichte van de gemeente van Christus. Ook daar moeten zjj mondig, geestelijk mondig worden en teniet doen, wat eens kinds is. Het moet zoo ver met onze kinderen komen, dat zy de belijdenis der gemeente medebelyden en deelnemen kunnen aan de Godsvereering der gemeente als zulken, die weten wat zy doen. Langzamerhand moeten zy uit de enge sfeer van eigen huis in den breeden stroom van het leven der gemeente ingeleid worden, om in de ve vulling van hun plicht als leden van de gemeenschap der heiligen te worden geoefend. Lager mogen wy het peil van de bestemming onzer kinderen riet stellen. Het is geen geringe zaak om tot de gemeente Gods, tot het lichaam van Christus, tot den Tempel des Geestes te behooren. Een hooge staat brengt ook hooge eischen mede Onze kinderen behooren tot een priesterlijk en koninklijk geslacht, d.i. tot een geslacht, dat God, naar Zyn vrijmachtig wel behagen, geroepen heeft, om in onderscheiding van alle geslachten, den dienst Zijns huizes waar te nemen en Zyne deugden te verkondigen ia het midden der wereld. Nu moet elk kind opgevoed worden overeenkomstig zyn stand. Dat dient dus ook te geschieden met de kin deren uit dat priesterlijk en koninklijk geslacht. Dat hebben de ouders trouwens beloofd in het midden van Gods heilige gemeente Daarmede hebben zjj reeds te beginnen in het huisgezin, zooals wy reeds zeiden. Onze Dordtsche vaders omschreven deze taak zoo schoon in de woor den „het ambt der ouders is, in eigen huis hunne kinderen in de beginselen der Christe lijke religie op het vlijtigst naar ieders vat baarheid te onderwijzen, met ernst en met ijver tot de vreeze Gods en de oprechte godzaligheid te vermanen en tot de oefening van heilige huisgebeden te gewennen." Voorts hebben de ouders by deze gewichtige taak de medewerking der christelijke school in te roepen. Ook daarover spraken wy reeds. Maar niet minder hebben de ouders ernaar te staan hunne kinderen in aanraking te brengen met de kerk. Om hen straks als een koninklijk en priesterlijk geslacht te doen optreden kunnen de ouders de kerk niet missen. Indien onze kin deren niet bestemd waren voor de gemeenschap der heiligen, en hunne persoonlijke behoudenis het eenige was, waarnaar zy te staan hadden, dan stond het eenigszins anders. De ouders konden dan volstaan met hun den weg der zaligheid te wijzen en door hen de eerste be ginselen, die van geloof en bekeering spreken, te leeren. Maar nu onze kinderen naar de be doeling des Heeren opgeleid moeten worden tot mondige leden van de historische kerk of van de kerk als instituut, rust de dure roeping op de ouders hen met de kerk in aanraking te brengen. De kerk heeft recht op hen. En dit hebben de ouders dan te doen op tweeërlei wyze: door hen mede te nemen naar de samen komsten der gemeente, en door hen het cate chetisch onderwys, dat vanwege de kerk gege ven wordt, te doen volgen. Maar daarover een volgende keer. (Geld. Kerkbode.) Bbinemnan. Friesch Dagblad schreef 16 Januari 1.1. Vier kerkelijke overjassen... Neen, ik voel w®l, dat ik me zóó niet juist uitdruk, noch in journalistieken, noch in kerk- rechtelyken zin, maar ik wist werkelijk zoo gauw niet een andere en betere omschrijving te vinden zy blyve dan maar staan Alle bladen hebben 't bericht gehad. Ik denk niet, dat er één krant geweest is, die zich dat snufje heeft laten ontgaan, ook in onze eigen nieuwsrubrieken, hoe krap de ruimte ons soms is toegemeten, heb ik 't gezieü. 'tWas dan ook lichtelijk pikant. In de gereformeerde kerk eener plaats, die niet alleen onder den rook van Rotterdam ligt, maar er ook in burgelijken zin reeds vele jaren mee is vereenigd geweest, is by den rondgang een extra collecte gehouden ter vergoeding en vervanging van vier gestolen overjassen van broeders diakenen. Onwillekeurig gaat men zich zoo van alles afvragen. Bijvoorbeeld, of den predikant ook soms van kerkeraadswege verzocht werd gelyk te doen méér gebruikelijk is door een extra-aan beveling op het hart, het gemoed en deporte- monnaie der broeders en zusters te werken, opdat zy vooral dè'.e collecte toch mild moch ten gedenken. Dan vraagt men, wie er collecteerden. 't Kan best zoo geloopen zijn, dat een of meer van de broeders in kwestie zélf met den hengel- zak rond ging en ik zou me dan kunnen voor stellen, dat de een of andere 't goed bedoelende broeder ergens in zyn bankje met een bemoe digend knikje en knipoogje de hand in den buidel stak, of-ie zeggen wou: „Maak je maar geen zorg, broeder! Wy knappen dat zaakje wel op Men wil weten, of het geld er kwam. Vier degelijke winterjassen, dat is tegen woordig gean kleinigheidIk ken er wel, die verleden jaar eigenlyk al aan een nieuwe moesten, maar die er zelfs dit jaar niet toe zyn overgegaan, omdat ze dan toch altyd gewoon waren, als ze wat kochten iets góéds te koopen, dat jaren mee kon en de prys daarvoor bleef boven 't bereik hunner macht. Er kan ook te véél gecollecteerd zyn... Het wordt een moeilijke kwestie uit te maken, waarvoor dan dat surplus moest worden besteed, 't Was gegeven voor overjassen. Dus wat er méér is tenzy men 't gebruikt, om er 'n el goed extra voor te koopenals na jaren de jas moest worden vermaakt voor 'n volgende generatie wat er méér is, kan eigenlijk nóch voor den kerkedienst, noeh voor de armbedeeling worden gebruikt. 't Zou een fondsje kunnen worden, als er wéér eens 'n dergelijk ongeval plaats had Men zal vragen, waarom ik hier zoo over doorschrijf en waarom ik 't geval belangrijk genoeg acht, om er 'n stuk over te schrijven, ten minste 'tals een aanloop voor een „Uit kijk" te gebruiken. Daar wil ik eerlijk op antwoorden. Er is iets in, dat my hindert. En dat, zy 't in anderen vorm, vaker voor komt en daarom wel eens aangetikt worden mag Laat ik zeggen, wat ik bedoel. Om alle misverstand af te snijden, begin ik met te zeggen dat ik er absoluut niets tegen heb, ja dat ik 't van harte toejuich, dat die vier bestolen diakenen aan vier nieuwe overjassen geholpen zyn. Dat was de gemeente aan hen verplicht. Ik veronderstel, of liever ik acht het zeker, dat deze mannen-broeders geen „kapitalisten" zyn dat zy zoo goed als ik voor 'n nieuwe overjas hard werken moeten; want anders zouden zy

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 2