Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
33e Jaargang.
Vrijdag 7 Februari 1919
No. 6
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersO.D. R. J. v. d. VEEI, J. 0. WIELEIGA, F. J. v. d. EBDE, B. MEIJER, H. P. flfl. G. DE WALLE so F. I. j. WOLF.
PERSVBRBENIGING ZEEUWSCHB KERKBODE.
UIT MET WOORD.
1. Van welke vrouwen de grootste ia-
vloed uitgaat.
F. J. VAN DEN ENDE.
KERKELIJK LEVEN.
Het huisbezoek.
VI.
Geveinsden.
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 75 cent.
Afzonderlijke nummers 6 cent.
Advertentieprijs10 cent per regel bjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAYB TAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
'T GEBED VAN EEN MOEDER.
I.
En zo kwam en aanbad Hem,
zeggende: „Heere, lielp mij".
matth. 15 25.
Voor huismanskiesrecht streden onze
mannen tot nu toe. Huismanskiesrecht
was het, wat we wilden. En al konden we
het niet krijgen, we stonden het toch voor.
En ik voor mij acht, dat we het moeten
blijven voorstaan, al kunnen we het n u
heelemaal niet meer krijgen, 't Is eisch
van ons beginsel en daar dit beginsel het
zelfde bleef, blijft ook de beginseleisch.
Als nu echter tegen onzen wil dat
gezinsrecht niet erkend wordt, omdat een
andere geest den boventoon heeft, dan die
het Woord tot richtsnoer kiest, en als
dientengevolge aan alle vrouwen straks
het stemrecht wordt verleend, dan zullen
onze vrouwen ook evengoed heur roeping
verstaan, als tot du toe de mannen hun
plicht hebben gekend, ook al hadden ze
hun stelsel van stemrecht niet. En ook
onze vrouwen zullen weten op te komen
voor de eere Gods in 's landszakentegen
de revolutie vóór't evangelie. De vrouwen
van Transvaal vochten ook voor vrijheid
en voor recht.
Maar wat ik eigenlijk zeggen wilals
de vrouwen, onze vrouwen, dan ter stem
bus gaan, dan is deze gedachte vooral zoo
bemoedigend, dat een Christenvrouw
eigenlijk mag uitbrengen een dubbele stem.
Dit is haar voorrecht. Zeker, in het stem
lokaal brengt ze slechts één stem uit als
al de andere, maar ze kan en mag nog
een andere stem doen geiden, waarvan 't
gewicht niet moet worden onderschat,
't Recht op het uitbrengen van d i e stem
had ze vroeger ook reeds, even goed als
de mannen. En als ze er toen geen ge
bruik van had gemaakt, dan zou onze
antirevolutionaire partij nooit geworden
zijn, wat ze nu is en de toestand zou heel
wat bedenkelijker zijn dan nu. En als alle
Cbristenmoeders van nu af trouwer dan
ooit van dat stemrecht gebruik maken,
dan kunnen er nog wonderen geschieden
in ons land.
Ik bedoel dit onze vrouwen hebben het
recht en den plicht hare stem te doen
hooren in het g e b e d, voor den troon,
en doen ze dat, dan zal de invloed onzer
vrouwen op den gang van zaken het
grootst en zeer gezegend zijn. Want
met die uitgebrachte stem rekent Hij,
Die op den troon zit en Die het
wereldbestuur en het landsbestuur en alle
dingen volkomen in Zijn band heeft. Naar
de stem van een biddende vrouw wordt
door Hem geluisterd, even goed als naar
die van den biddenden man. Die stem legt
bij Hem gewicht in de schaal. Bij dat
stemrecht worden de stemmen niet geteld,
maar gehoord en verhoord, al zijn ze in
de minderheid. En dat te eerder naar ze
toenemen in ernst en in kracht. Geknield
voor de voeten van Gods Zoon en aan
houdende in het aanloopen op Hem, Die
alles regeert, zal de stem van de vrouw
en van de moeder van machtige uitwer
king, van onberekenbaren invloed zijn in
den strijd tusschen licht en duister en zal
ze het rijk van Satan groote schade toe
brengen overal. Zelfs wat eerst niet in
Gods bedoeling scheeu te liggen, zal op
de stem van die bede geschieden. Denk
aan de Cananeesche vrouw.
2. Een dochter, die niet bidden kan.
De dochter van de Cananeesche was van
den duivel bezeteü. En deerlijk ook. De
toestand van haar dochter was in één
woord vreeselijk. Bezetenheid kwam
voor in de dagen van Jezus'omwandeling
Men leest er telkens van in de evangeliën.
In het oude Testament wordt het ver
schijnsel niet genoemd, 't Is de vraag, of
in later eeuwen, na den tijd der apostelen,
er voorbeelden van zijn. 't Is de vraag,
of het verschijnsel zich ook heden ten dage
nog voordoet. De spraakmakende gemeente
zegt vau sommige menschen nog wel, dat
ze van den duivel bezeten zyn. Doch dan
spreekt men bij wijze van vergelijking.
Men doelt dan op menschen, die zoo boos
aardig zijü, dat het schijnt of ze van een
wilden duivel geheel geregeerd worden.
Zulk spraakgebruik is echter niet juist.
Want de bezetenheid was geen bijzondere
menschelijke boosaardigheid, maar
een bijzonder groot menschelijk lijden,
tengevolge van duivelsche boosaar
digheid. Wat was die bezetenheid eigenlijk?
Ziet, wij hebben allen ons verstand. Dat
is een kostelijke gave. De mensch gebruikt
zijn verstand wel niet altijd. Dikwijls ge
bruikt hij het verkeerd. Maar bij bezit
dan toch het licht der rede en heeft dat
tot zijn beschikking.
De bezetene daarentegen had geen be
schikking meer over zijn verstand. Daarin
kwam hij eenigszins overeen met een krank
zinnige. Eenigszins. Want de krankzinnige
kan wel zijn gedachten laten gaan, denkt
wel en blijkt soms zeer scherpzinnig te
zijn; alleen maar, zijn verstand is ziek,
het heeft de koorts, a. h. w. het ijlt. De
bezetene evenwel denkt niet meer, en ge
bruikt zijn verstand niet meerde d u i-
v e 1, die in hem woont, gebruikt het en
denkt door het verstand van den mensch.
Een bezetene was er veel erger aan toe
dan een krankzinnige. De krankzinnige
denkt en wil en handelt en spreekt zelf
nog, maar een bezetene kan niets meer,
ook niet meer willen. De mensch heeft een
wil. De mensch na den val bleef een mensch
met een wil. Al is die wil verkeerd, de
gewone mensch heeft een wil. Maar de
bezetene bad geen wil. Hij wilde niets. De
duivel in hem beschikte geheel en alleen
over zijn wil. We hebben een mond,
een spraakvermogen. Door de tong loven
wij God en den Vader en door haar ver
vloeken wij de menschen, die naar de gelij
kenis Gods gemaakt zijn.
De bezetene had ook een mond en een
spraak, maar de duivel en hij alleen
gebruikte dien mond en die tong om
daardoor te zeggen, wat h ij verkoos. Do
bezetene kon geen enkel vermogen meer
zelf gebruiken. Die vermogens waren er
wel. Maar hij had zo niet. De duivel had
ze. Die had het verstand, den wil, de hand,
de tong, alles van dien mensch zoo geheel
overmeesterd en in bezit genomen, dat de
duivel dacht en sprak en handelde door
de vermogens van dien mensch. Het »ik"
van den bezetene werd geheel onderdrukt,
overheerscht door het »ik" van den boozen
geest. Bij een bezetene hebben we eigenlijk
te doen met twee wezens, don mensch en
duivel, waarvan de eerste niets, totaal
niets te zeggen heeft en de laatste alles,
kortom alles te zeggen heeft.
De dochter van de Cananeesche vrouw
was nu zulk een van den duivel bezetene.
Ze was dus wel diep ellendig. En het
ergste was, zoo eene kon met haar ellende
nergens heen. Want ze kon eenvoudig
niet. Dus ook niet tot Christus gaan, die in
de buurt was. Zóó onmogelijk als het roepen
om hulp, het bidden was voor een bezetene
en dus ook voor de dochter der Cana
neesche, zóó onmogelijk, zouden we kunnen
zeggen, was het voor geen ander levend
mensch. Daar zijn wel vele moeders, die
een dochter hebben, welke niet bidden
kan, maar dan, omdat ze niet bidden w i 1.
Ook dan mogen zulke moeders tot Christus
gaan voor haar. Want Hij kan ook den
wil omzetten. Maar deze dochter was een
dochter zonder wil, een speelbal is alles
van den boozen geest. Ze bleef nochthans
de dochter van de moeder. En nu vlucht
de moeder van die dochter, die zelf niet
bidden kao, tot Christus. Want die moeder
is eea moeder, die w e 1 kan bidden en die
't ook doet. Eu in Mattheus 15 2128
leest ge, hoe die moeder bidt voor haar
kind. Dat gebed is onderwijzend.
L-1»..--1
Wat beoogde de Gereformeerde met de instel
ling van het huisbezoek Het antwoord op deze
vraag krijgen we, wanneer we ons een juiste
voorstelling van de kerk vormen.
Het is bekend, dat Calvin de schriftuurlijke
gedachte aangaande de kerk naar voren heeft
gebracht De kerk is de vergadering van alle
ware geloovigen. Wie gelooft, behoort tot haar
wie het gelooft mist, staat buiten haar. De H.
Schrift noemt haar het lichaam van Christus.
Deze kerk openbaart zich in 't zichtbare. Wie
gelooft, spreekt in woord en wandel Dit kan
niet anders. Nu heeft Jezus aan de gemeente
een last gegeven om het woord Gods te pre
diken en de Sacramenten te bedienen en daaruit
vloeit voort, dat de geloovigen die één zijn in
Christus op een bepaalde plaats zich vereeni
gen en de ambten instellen.
De leden van zulk een gemeente zijn geloo
vigen, want zij belijden dat zij al hun zalig
heid buiten zichzelf in Christus zoeken. We
weten zoer wel en we spreken het dan ook onom
wonden uit, dat er bypokrieten onder zijn en
het zal dan ook telkens blijken, dat sommigen
afwijken van den rechten weg en de wereld
liefkrijgen. Maar dit neemt niet weg dat we de
gemeente beschouwen als een vergadering van
hen die Jezus liefhebben.
Het huisbezoek heeft nu ten doel, om allen
te doordringen van het groote voorrecht, dat
zij genieten en nu allen te bewegen waardig
het evangelie te wandelen. Het stelt er natuur
lijk prijs op, dat allen, die tot de gemeente
behooien, trouw haar samenkomsten bijwonen
en de Sacramenten gebruiken. Dit ligt in den
aard der zaak. Wel is waar, dat God niet nsn
de middelen gebonden is en het is ter bemoe
diging voor hen, die niet in de gelegenheid
zich bevinden de onderlinge bijeenkomsten te
bezoeken maar het is waar dat God ze veror
dend heeft om het geloof te versterf en, opdat
wjj zouden opwassen in de genad-ei de kennis
van Jezus Christus. Doch stel eem, dat alle
leden stipt waren in het behartigen van deze
hun roepiDg, zoodat allen uiterlijk de gemeen
schap met de kerk onderhielden, dan zou er
nog werk genoeg overblijven. Deze herderlijke
en vertrouwelijke arbeid mikt immers hooger
en is er op uit om alle leden innerlijk en
uiterlijk in de rechte verhouding te brengen
tot God, tot hunne naasten, tot de heele
maatschappij en tot den staat. De gemeente
heeft haar plaats op aarde en behoort haar
licht te laten schijnen voor de menschen, opdat
deze hare goede werken zien en den Vader, die
in de hemelen is, verheerlijken. Daartoe wil
het huisbezoek mede arbeiden, en om dat te
kunnen doen, moet het de nooden van ieder
kennen en aan ieder onderricht geven naar dat
de toestand het eischt.
Wie dit inziet, verstaat, dat er een breed
terrein is, waarop het huisbezoek zich beweegt.
De opzieners behooren hun tijd te kennen en
de eigenaardige eischen, welke het Christendom
aan het leven van den enkelen persoon en van
het gezin stelt. Juist, omdat het doel zoo hoog
staat, is deze arbeid zoo veel omvattend en
vraagt hij zoo teedere nauwgezetheid. Vooral
ook in dezen tijd. Wij leven in dagen waarin
de vijandschap der wereld zich niet in onze
omgeving zoo duidelijk toont.
Aan het belijden van Jezus Naam is geen
smaad verbondeD. De gemeenten leven in rust
en staan aan geen vervolging bloot. Het is
geen schande om Gereformeerd te zijn. Hoe
licht leidt dit tot verslapping. De wereld dringt
in in de kerk zonder dat we het haast merkeü.
Het arglistig hart roeptvrede en geen gevaar
en wil ons gaarne in den waan laten, dat
uiterlijke godsdienst voldoende is. Het komt
er zoo gemakkelijk toe om genoegen te nemen
met een kerk, wier leden uiterlijk onberispelijk
wandeleü, wat over hebben voor het konin
krijk Gods en geen moeilijkheden veroorzaken.
De opzieners hebben te waken, dat dit kwaad
niet insluipt en waar het ingeslopen is, het
met alle macht te bestrijden, wetende, dat er
niets schadelijker is dan een gemeente, welke
den naam heeft, dat zij leeft, maar waarvan
de Koning der kerk verklaren moet: gij zijt
dood. Ik weet zeer wel, dat de opzieners geen
hartenkenners zijn en moeten afgaan op de
belijdenis en den wandel, maar ik weet ook
zeer goed en ieder, die het heil van Sion
liefheeft, weet het, dat er nog heel wat ge
daan moet wordeu, alvorens de leden van de
gemeenten gekomen zijn tot de zalige hoogte,
waartoe zij geroepen zijn.
Onvermoeide arbeid blijft er over, omdat
we allen nog maar ten deele kenneü, en nie
mand onzer het nog gegrepen heeft. Die ar
beid geschiede met geduld in het levendig
besef, dat we medelijden behooren te hebben
met hen, die zwak van moed en klein van
krachten zijn omdat de Hoogepriester onzer
belijdenis medelijden met onze zwakheden
heeft, maar ook in het vertrouwen, dat het werk
niet ijdel zijn zal in den Heere. Wie zaait,
zaait op hoop, dat het uitgestrooide onder den
zegen des Heeren ontkiemen en vruchten dra
gen zal. Zfj die gelooven haasten niet, maar
verwachten den wasdom van boven.
Wij kunnen er ons echter niet genoeg van door
dringen dat deze arbeid hoogst noodig is en
dat h\j met heiligen ernst verricht moet wor
den, omdat het doel, hetwelk het huisbezoek
op 't oog beeft, zoo heerlijk is. Is het niet al
onze toewijding waardig, dat de gemeente in
haar geheel en ieder geloovige in het bizonder
toonp, welke een volheid van genade en kracht
ons in Christus ontsloten is? Bouma.
Dr. Vance teekent in zijn rede over de Uit
verkiezing, hoe sommige geestelijk dooden over
de stukken der waarheid kunnen philosofeeren
en debatteeren, terwijl ze er niet de minste
ervaring van hebben, met de volgende anec
dote echt Amerkaansch
„Er wordt verteld, dat in de dagen der ge
wette zwaarden van de Damasceners een ko
ninklijk scheidsrechter op zekeren dag het hoofd
van een misdadiger afsloeg en dit met zulk een
vaardigheid deed, dat de misdadiger niet wist,
dat hij dood was. Zijn hoofd bleef op dezelfde
plaats van den romp staan, de oogen bleven