Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 1 33e Jaargang. Vrijdag 3 Januari 1919 UIT HET WOORD. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasts ledewerkari: D.D. R. J. v. d. VEEI, J. 0. WIELEN6A, B. MEIJER, F. J. v. d. EBDE, A. v. SCHELVEN, H. P. M. 6. DE WALLE m F. W. J. WOLF. UITGAVE YAN DE PBRSVERBBNIG1NG ZEEÜWSCHB KERKBODE. Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middclbnrg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterljjk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. HET GEBED VAN 'T ISRAEL GODS. Hoe men het ook wende of keere, er bestaat nu eenmaal hier op aarde een tegenstelling niet slechts tusschen de be ginselen, die door geloovigen en ongeloo- vigen worden beleden en aanvaard, maar ook gaat die tegenstelling door tot hen, die deze beginselen voorstaan en er uit leven. "Want wel heeft men de poging gewaagd om personen van beginselen te scheiden, door met name de rechtzinnige belijders voor te stellen als huichelaars en geveins den, wie het feitelijk om heel iets anders te doen was, dan ze voorgavenmaar af gedacht nog van het onedele, zijnen te genstanders zulke lage beweegredenen toe te dichten, moest deze poging wel schip breuk lijden op de rotsvaste waarheid, door Gods Woord gepredikt en door de ervaring bevestigd, dat er een volk op aarde is dat den Heere vreest en dat tegenover hen een gansch breede schare staat, bij wie deze vreeze niet gevonden wordt. En dat onderscheid tusschen de kinde ren Gods en de kinderen der wereld be perkt zich niet enkel tot de oppervlakte, of als we het zoo eens mogen noemen, den uitwendigen kant der dingen maar komt op uit de diepten, de fundamenten des levens. Voor geloovigen en oügeloo- vigen ligt de oorsprong van elke uiting des levens in het hart en het is juist de innerlijke gesteldheid des harten, die den aard van wat begeerd, verlangd, gezocht en nagejaagd wordt ten volle bepaalt en beheerscht. Wie geen heil verwacht dan in dit leven, zal als vanzelf den blik niet hooger rich ten dan de aarde en het goede wachten van de ongestoorde genieting van wat de wereld oplevert, terwijl omgekeerd, wie het Koninkrijk Gods zoekt en zijne ge rechtigheid, alleen bevrediging kan iaden in de gemeenschap Gods door Christus. Zulk een tegenstelling nu vormt ook de bede van 't Israël Gods»Verhef Gij over ons het licht uws aanschijns o Heere, met den wanhoopskreet der wereldWie zal ons het goede doen zien Ja, zelfs moet opgemerkt, dat het gebed als directe uiting van wat leeft in het hart deze te genstelling nog verscherpt. Want, ge gevoelt het terstond, als ge slechts even de uiting dezer tweeërlei zielsbegeerte vergelijkt, hoe groot het ver schil is. Onzekerheid, of er wel iemand is, dringt »velen« tot de vraag: Wie zal het?; twijfel, of hij, gesteld hij werd ge vonden, wel in staat zal blijken 't te kun nen, geeft dan voorts het woord en(wie zal) ons het goede doen zien ?ct terwijl de geheele uitroep bij U den indruk wekt van 't gansch hopelooze van wat begeerd wordt. En stel nu eens hiertegenover het gebed van het Israël Gods voor [de vraag der onzekerheid Wie zal het treft u de zeker heid des geloofs, dat het de Heere is verhef Gij over ons o Heerein stede van den twijfel, hoe »het goede a komen kan, vindt ge dan verder de vast heid der overtuiging, dat het bestaat in de verheffing van 't licht van Gods aan schijn over ons; en in plaats van wanhoop over wat zoo vurig verlangd wordt, ademt u uit heel deze bede tegen 't onwankelbare vertrouwen, dat de Heere het ook doen zal. Men heeft het gelaat wel genoemd den spiegel der ziel. Ea 't moet erkent, meer nog dan woord of handeling zegt u vaak 't gelaat van iemand wat er in hem omgaat. Het gelaat spreekt, laat de gemoeds aandoeningen van iemand duidelijk blijken. Neem welke gewoedsaandoening ge ook wilt, ze zal zich op het gelaat afteekenen. Slechts enkelen hebben het, door voort durende oefening in de kunst der zelfbe- heersching, zoover gebracht, dat hun ge laat niet meer uit de plooi komt, zelfs bij wat het meest aangrijpt. Natuurlijk is dit echter niet. Ook de H. Schrift laat u dit gevoelen. Ze zegt u, dat Kaïa's aangezicht, reeds ivoordat bij tot broedermoord kwam, verviel door haat tegen Abel. En ook de afspiegeling op het gelaat van een welwillende gezindheid jegens anderen, stelt zij u voor als gewoon waar zij u voorhoudt, dat een vroolijk hart het aangezicht blijde maakt eneen gedurige maaltijd is. Van welk een beteekenis uw gelaat is ter onderkenning van uw gemoedsstem ming kan dan ook uw kleine u leeren, die, hoe jong ook, reeds diplomaat en gelaat kenner genoeg is, om voor zijn verzoek, dat hij maar zoo zoo voor inwilliging vat baar acht, juist het oogenblik te kiezen, waarop uw gezicht hem uw goed gehu meurd zijn bewijst. Om Israëls bsde in haar diepte te vatten, moet ge dus voor alles vasthouden aan de groote beteekenis, die het gelaat, zelfs onder ons menschen, heeft nog boven het woord en de daad, om te vertolken de innerlijke gezindheid des harten jegens anderen. Zeker, ook het woord en de daad doen dit; maar op andere wijze. Heeft b.v. Jakob op 't aangezicht van Labandat jegens hem niet was als gisteren en eer gisterenniet veel meer gelezen dan woord en handelwijze van zijn oom behoefde te zeggen? Spreekt soms niet een enkele blik uit het oog van hen, die hier op aarde elkaar zoo na bestaan, de innige genegen heid des harten veel duidelijker en klaarder uit dan woord of daad het ooit vermogen Welnu, wat ge onder ons menschen vindt, ofschoon dan ook zeer onvolkomen, wordt nu, in Israëls gebed, in hooger hei liger zin, op God overgebracht, doch zoo, dat het bij den Ileere in oneindige vol komenheid uitkomt. »Verhef Gij over ons het licht uws aan schijns" is het gebed van 't Israël Gods. De woorden van dit gebed zijn ontleend aan den zegen, dien Aaron's priesteren in den naam des Heeren op de kinderen Israëls moesten leggen; Num. 6:25: »De Heere doe zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig". En nu verstaat ge 't, zoo gezegend worden en zoo dien amb telijk opgelegden zegen tot een gebed maken, kon slechts 't volk, dat tot den Heere in nauwe verbondsbetrekking stond. Een God des verbonds kon zoo in 't licht zijns aanschijns zijn innige liefde en ont ferming doen afstralen op zondaren en een volk des verbonds alleen kon Hem in deze betrekking kennen, om dien rijken zegen bidden en straks er zich in verblijden. Want van nature deelt de mensch niet in de rijke gunste, dat 't liefelijk aanschijn Gods over hem licht. Integendeel, dan wordt ook hij, evenals al de anderen ge rekend onder de kinderen des toorns. En ook dien toorn brengt de H. Schrift in verband met Gods aanschijn. »Het aange zicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen om hunne gedachtenis van de aarde uit te roeien". En daarom kan al leen in Christus, den Middelaar des Ver bonds, dat licht van Gods aanschijn u bestralen, kent gij alleen in Hem 't tee- dere mededoogen, dat Israëls God koestert voor zijn kinderen, door 't geloof, als het ware, aflezen van 't aangezicht uws Va ders en kon op u van toepassing zijn 't welgelukzalig van 't volk, dat in 't licht van 's Heeren aanschijn wandelt. Dat verhellen van 't licht van Gods aanschijn over u is de rijkste zegen, die u ten deel kan vallen. Veler wanhoops kreet, ook in onze zorgelijke dagen, roept om »h e t g o e d e" te mogen zien; maar in 't licht van zijn aanschijn doet de Heere u inderdaad h e t goede zien. Want gelijk de liefdeblik, die de. vader op 't kind werpt, dat kind vertolkt, hoe hij een blijvende plaats in hot harte des vaders inneemt, zoo straalt in 't licht van 't aan schijn des Heeren u toe de teedere, koes terende liefde van 't vaderhart uws Gods. En is er voor den zondaar wel iets hoo- gers en zaliger denkbaar? Het licht, dat de Heere over zijn volk verheft, omvangt hen geheel, zoodat ze er n kunnen wandelen. Het verdrijft de duis ternis, het verleent aan alles rondom en in hen een nieuwen glansen doet hen de dingen recht zien en beoordeelen, zoo dat wat hen vroeger ten kwade scheen hun nu ten goede blijkt. Maar evenals de natuur zich verblijdt in het liefelijk zon licht, zoo juichen Gods heiligen in de openbaring der liefde en trouwe huns Gods, vreugde geeft de Heere in hun hart meer dan ten tijde, als den goddeloozen koren en most vermenigvuldigd is. De bede van 't Israël Gods is een bede voor de Kerk aller eeuwen, vraagt ge waarom? We antwoorden, omdat dat ge bed betrekking heeft niet op de redding uit een enkelen nood, of tijdelijk dreigend gevaar, maar op de bewuste verhouding waarin het volk des Heeren tot zijn God staat. In deze verhouding wisselt het licht het donker nog gestadig af. Als God zijn aangezicht over ons ver heft is er vreugde; als Hij het verbergt treft ons verschrikking. En toch, naar 't bestel des Heeren, is ook dit laatste noodig. Noopt, ook onder ons, de ongehoorzaam heid van het kind niet dikwerf den vader, den trek der liefde op zijn gelaat te ver vangen door het fronsen van zijn voorhoofd? Wanneer het licht voortdurend schijnt, sluipt met de gedachte, dat de Heere onzen berg nu voorgoed vastgezet heeft, vleesehe- lijke zorgeloosheid licht ons hart binnen. Tijdelijke verberging van 's Heeren aange zicht doet dan echter uit dien dommel opwaken en ons bij vernieuwing bidden »Verhef, Gij over ons het licht uws aan schijns, o Heere. Maar ook de rampen en tegenspoeden des levens onderscheppen vaak, als donkere wolken de stralen der zon, het liefelijke licht van 't aanschijn des Heeren. Bange kon 'k soms worden. Al deze dingen zijn tegen mij de bittere klacht uws harten zijn. En toch, gelijk de goudranden der wolken u toonen, dat de zon er wei is, doch slechts voor een oogenblik schuil gegaan, zal het ook met uw beproevingen zijnze zullen voorbij trekken. Zij wandelen in 't licht van 't Goddelijk aanschijn voort, die het geklank des Konings kennen. Dat juist onderscheidt hen van de wereld. Zij buigen voor 't Woords huns Gods. Zij ontleenen er de beginselen aan, die bij het licht des Hei ligen Geestes, richting en steun geven zoowel aan hun innerlijk als uitwendig leven, ja, geheel hun levensweg bepalen. Wèl u, wanneer ook gij naar dezen eenigen regel moogt wandelen, dan zal ook over u zijn vrede en barmhartigheid als over het Israël Gods. J. Runia. KERKELIJK LETEN. Aan het begin. Zeenvsc Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs10 cent per regel bjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. Verhef Gij over ons het licht uws aanschijns, o Heere Ps. 4 7b. Met een eenigszins verruimd hart gingen we uit den ouden in den nieuwen jaarkring ovèr. Op den eérsten dag van 't vorig jaar wisten we, dat er een bange worsteling aanstaande was, en ieder dacht er aan, dat de menschen- slachtiog afschuwelijk zijn zou. We zagen niet een ontrust gemoed de dagen tegemoet waarin het met ongeevenaarde kracht zou gaan om de overwinning. Hoe langer zoo meer bleek hét dat we niet op een vrede door onderling over leg rekenen konden. Het stond vrjjwel vast, dat alleen een beslissende nederlaag aan eïn der partijen den weg banen kon, waarlabgs de vrede tot de volken zou komen. De gebëurte- nissen, welke het leven van schier alle naties ontwrichtten, volgden weldra met verbazende snelheid elkander op en het ongelooflijke ge schiedde zoo verrassend,dat we geen tjjd hadden om er behoorlek over na te denken. Het eens machtige Duitschland stortte ineenhet reus achtige Keizerrijk, door Bismarck gesticht, werd een puinhoop. Of' het ons naar den zin was of niet, werd niet gevraagd, maar we voelen ons toch verruimd, dat er aan den wreeden oorlog een einde is gekomen. Voor gejuich echter is er geen reden. De erfenis van het verleden giug met ons mede en bfl de oude vrag6n kwamen vele nieuwe om een antwoord roepen. Ho 3 zal de vrede tot stand komen, is wel een der voornaamste. Zö wekt althans overal een zeer groote belang stelling. Welk een wijsheid zullen de leidende mannen noodig hebben om hem op een behoor lijke wijze tot stand te brengen. De verkie zingen in Engeland hebben ons reeds geleerd, in welke richting het waarschijnlijk gaan zal. De mannen, die onder leuze optrokkenvol houden tot het bittere einde,'hebben de menigte op hun hand en de meer gematigden hebben het onderspit gedolven. Dit geeft niet veel grond om een rechtvaardigen en duurzamen vrede te verwachten. De hoogere politiek schijnt nog altijd zich te houden aan de stelling: het belang van een volk is de hoogste wet, waar voor al het andere moet buigen. Het is wel aangenaam, wanneer we andere klanken hoo- ren, maar al te veel waarde kunnen we er helaas niet aan hechten, omdat we te vaak ontnuchterd werden. Welk een verantwoording hebben zjj wel, die de beslissing geven zullen. Zal deze ontzettende oorlog geen andere vracht voor de volken dragen dan een, die in zich da

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1919 | | pagina 1