Did In willi ra Io nu,
FEUILLETON.
De ouderlingen toezicht op de leer.
Vóór driehonderd jaar.
van circa 10 jaar. Tot Amsterdam ging de
reis goed. Maar toen het jonkske met zyn
vader in die woelige stad kwam en een plein
moest oversteken waar juist paardenmarkt werd
gehouden, werd hy bevreesd, begon te huilen
en riep: Vader! ik durf niet verder. Groote
beesten groote beesten
Men moet weten, de jongen had in Lands
meer nooit een paard gezien.
De dominé slaakte een stille veizuchting tot
den Heere. En zietdaar komt een heer op
hem af en zegt: „Wel dominé! welk een ge
noegen voor mjj U eens te ontmoeten." En
toen vertelde hy, dat hy te Haarlem onder
zyne p^diking was bekeerd.
Men kan begrijpen met welk een bereidwi -
ligheid die heer hem met zyn zoontje naar het
station bracht. Behouden kwamen zyyte Utrecht
aan waar hjj preekte naar aanleiding van
psalm 46 2.
En met gloedZoo dikwerf immers had
hy de krachtige hulp des Heeren ondervonden.
Op de terugreis had hjj nog een aangename
ontmoeting.
Aangezien zjjn zoontje er tegen opzag alleen
met hem door Amsterdam te trekken, ging de
dominé by aankomst aldaar terstond opzoeken
een vroeger lidmaat zijner gemeente, gehuwd
met een zeekapitein, die woonde in de nabij
heid van het station.
Diens woning binnentredende, roept zyne
vrouw uit,0, dominéuwe komst op dit
oogenblik is eene gebedsverhooring. „Entoen
deelde zjj hem het volgende mede."
Voor zfjn vertrek uit Amsterdam had hy haar
nog eenmaal bezocht. Bij dat bezoek was ook
haar man tegenwoordig. En tot hem had de
dominé gezegd: „Wel kapitein! U hebt al
zooveel zeeën bevaren, is er ook hope, indien
u eenmaal uwe laatste reis op 's levens oceaan
hebt volbracht, binnen te vallen in de haven
der behoudenis?"
De kapitein had daarop geantwoord
„Hoor eens, dominé! met die dingen houd ik
mij niet bezig. Dat is goed voor u en uwe
collega's. En wilt u er met mijne vrouw over
praten, mij best, doch ik houd er niet van."
Bij het heengaan vroeg de dominé in vurig
gebed den Heere, den kapitein te willen be-
keeren.
Eenigen tijd daarna moest deze een verre
reis ondernemen. Hij werd overvallen door
een zwaren storm, welke zoo hevig werd, dat
het schip met de bemanning gevaar liep en
kwam in een toestand, schilderachtig geteekend
in den 107den psalm
„Nu ziet men 't schip de lucht,
„Dan weer den afgrond nadren,
„Hun hart geeft zucht op zucht,
„Hun bloed verstijft io d'adren."
Eensklaps roept de kapitein uit„Ja, domir
Juch had gelijk. En hij bidt, bidt ernstiglijk
Israels Heere en zietDeze redt hem uit den
nood, ook uit dien zijner ziel. Eu toen de
kapitein thuis kwam, kan men begrijpen met
welk een blijdschap, zijne vrouw hem ontving
en zjj van hem mocht vernemen, dat diHeeie
zgn ziel had gered.
Kort na deze reis kwam hij te overlijden en
vóór zijn heengaan moest zijne vrouw hem be
loven, vooral dominé Juch in kennis testellen
met het feit, dat de Heere hem als middel
had willen gebruiken, dat hij zonder vrees
kon binnenvallen in die haven, hem door
dominé zoo aangeprezen. En juist dien morgen,
dat hij aan zijne woning kwam-, had zijne we
duwe begeerd dominé Juch te mogen ont
moeten.
Welk een bemoediging voor den trouwen
arbeider in 's Heereo wijngaard.
Kort na deze ontmoeting, preekte hij te Eist,
gemeente Rhenen, in een schuur.
In het midden der pTeek roept eene vrouw
„Dominé, met u zou ik wel willen sterven."
Zijn antwoord luidde „Mocht Jezus maar
uw Leidsman zjjn of worden, dan zijt gij vei
liger dan bij mij, nietig stof en asch."
En rustig preekte hij verder over de Paarl
van groote waarde.
Acht jaren arbeidde de blinde dienaar te
Landsmeerwant in 1861 daar gekomen nam
hij in 1869 aan de roeping der gemeente
Sliedrecht.
Hij mocht daar ook een groote schare volks
onder zijne prediking trekken, zoodat het kerk
gebouw weldra te klein was om die schare te
omvatten.
door Hugo Kingmans.
(Auteursrecht voorbehouden).
4).
Dat spreekt boekdeelen.
En feit is het, dat bij hen, die genezen zijn
van hun drankzucht, buiten den godsdienst om
dan (ik schakel, zooals ge wel zult begrijpen,
de Algemeene Gratie uitveel meer vraag is
naar bet hooger geestelijk leven dan voorheen
Meer heb ik u niet te zeggen.
Gij zult mij wel begrijpen. Ik hoop, dat ik u
heb overtuigd de drinkgewoonten te laten va
ren is het middel, om het alcoholisme te doen
verdwijnen! Opheffen, omhoog de blauwe vaan
van de^ geheelonthouding, als eisch van ons
Christelijk beginsel!"
De voorzitter der vergadering dankte den
spreker voor z'n gloedvolle redewekte het
publiek óp, zich aan te sluiten bij de bestaande
afdeeling van de Gereformeerde Vereeniging
voor Drankbestrijding deelde mee dat een lijst
ter teekening gereed lag en sloot op de gebrui
kelijke wijs de vergadering.
,Wat ga-je doen?'
Dies h-esl«ot de kerkeraad een nieuwe kerk
te bouwen. In de gemeente waren echter ook
niet vele rjjken, noch minder vele edelen. De
dominé besloot daarom in persoon bij alle in
gezetenen aan te kloppen om een steentje te
willen bijdragen voor den nieuwen tempel.
Voor dit doel by een lid zijner gemeente
komende, vertelde hjj dezen, dat hij vandaar
zou gaan naar een heer, die bekend stond om
zijn vijandige gezindheid jegens de fijnen. Dat
lid ontraadde den dominé dan ook dien heer
te bezoeken. Hij gaf eerst daaraan gehoor;
maar eensklaps keerde hjj terug, overleggende
bij zich zeiven, dat ook Satan zijn invloed
daarop niet mocht doen gelden.
De dominé liet zich aandienen bij dien heer
en vroeg hem om ffuancieelen steun bij den
kerkbouw En welwillend wordt hem daar
voor f 200 toegezegd, uit te betalen als de
kerk er stond.
De man, die hem ontraden had aan dat adres
zich te vervoegen, zeide, dit hoorende
„U hebt ze nog niet!"
Toen de kerk gebouwd was, ging de dominé
er andermaal heen. En die heer hield woord,
gaf de f 200 en tot verbazing van velen vol
deed hij aan dominé's verzoek en woonde bij
de eerste prediking in het nieuwe kerkgebouw.
Tijdens zijn verblijf te Sliedrecht en wel in
het jaar 1874 werd het feest gevierd van
's konings 25 jarige regeering. Vurig Oranje
klant als hij was, hield hij op dien dag een
ure des gebeds voor den koning en kwam op
den kansel met een Oranje-kokarde op de
borst. Hij sprak over de woorden De Koning
leve Sommige menschen vonden die preek
mooi, doch die Oranje-kokarde wel ietwat
wereldsch.
Bij de bevolking was het echter in goeie
aarde gevallen, dat een dominé en dan nog
wel „een afgescheidene" zoo voor den koning
had gebeden.
En, om uiting te geven aan hun dankbaar
heid werd in den avond van dien dag den
dominé eene serenade gebracht door een har
moniegezelschap en heerlijk schalde onder de
breede linden der pastorie het aloude, bezie
lende Wilhelmus.
Tot in het jaar 1875 mocht hij met veel
liefde en toewijding de Sliedrechtsche gemeente
dienen, doch toen ontving hij eene roeping van
Middelharnis en meende haar tf moeten op
volgen, temeer daar zijn blindheid en diepe
afhankelijkheid bij zijn studie volgens zjjn
eigen getuigenis het wenscheljjk maakten niet
te lang op één standplaats te toeven.
Vermeld zij nog, dat hij te Sliedrecht een
preek uitgaf: „Het schijnend licht in de duis
ternis", gehouden naar aanleiding van Johannes
1 vers 5.
Uit het verblijf te Middelharnis valt weinig
bizonders te vertellen.
Alleen ditln dien tijd stond te Dirksland
Ds. Huet. Deze hoorde van den blinden dominé,
zocht hem eens op en noodigde hem uit op
een avond in zijne kerk aldaar te preeken.
De grijze dienaar gaf gehoor aan deze uit-
noodiging en preekte over de tekst Hebreen
7 25. Aan het einde daarvan stond ds. Huet
op en riep: „Mijne vrienden! voortaan wensch
ik op geen andere wijze den weg der zaligheid
voor te stellen dan heden avond is geschied
door dezen blinden predikant."
Men begrijpt welk een opschudding dit te
weeg bracht.
En Ds. Huet hield woord. Hjj leidde, zijne
kudde van toen af aan in de grazige weiden
van Gods Woord. Maar helaas het is bekend,
hoe hij later een dwalende ster werd en ge-
ruimen tijd bleef.
In de gemeente Middelharnis mocht ds. Juch
onder veel belangstelling herdenken zijn 25-
jarige ambtsbediening.
Daar deze gemeente bestond uit twee dorpen,
waaronder ook Sommelsdijk behoorde, was zij
nogal uitgestrekt en viel er veel te loopen.
En dit vermoeide hem soms zeer, vooral toen
een ongesteldheid aan de ademhalings-organen
hem onderweg nu en dan overviel en hij ge-
ruimen tijd stil moest staan. Daarom werd
in den avond des levens bij hem de begeerte
gewekt een kleine gemeente te mogen dienen.
En de Heere vervulde haar.
Ia in het rijk der natuur de avond soms zoo
heerlijk, wanneer er een zacht rustgevoel dauwt
over alle3, zooals Enka s«hrjjft, zulk een levens
avond werd nu gegund den trouwen herder
bij een klein kuddeke in het stille Harderwijk.
Haast was de zaal leeggestroomd.
Twee jongelingen bleven wachten. Tenminste,
de één hield den ander tegen. Die vroeg
„Wat ga-je doen?"
„Teokenen
„En vader dan?"
En de ander, met onbuigbare wilskracht
„Ik teeken
Hij drong naar voren, ving een goedkeuren
den blik op van een meisje, dat hem voorbijging,
nam de pen en teekende voluit, duideljjk-lees-
baarErnst Zimmerman. Toen ging hij met z'n
broer heen.
„Jo, wat ben-je begonnen Ik zou het maar
niet aan vader zeggen! Want dan krijg je vast
de wind van voren
„Waarom niet zeggen Doe ik er kwaad
mee
„Nee, maar je weet, dat vader er zoo tegen
is!"
„En tóch zeg ik het, als het ter sprake komt.
Ik ga er niet om liegen, hoor!"
HOOFDSTUK III.
Het hiervoor-geschrevene had plaats, toen
Ernst Zimmerman met vacantie van de Hooge-
school, waar hij in de rechten studeerde, thuis
was. Wat hij in de vergadering^ die hij had
bijgewoond, had gehoord, was absoluut geen
nieuws voor hem.
Reeds meermalen had hjj geschriften van de
Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestry-
Daar kwam hy in het jaar 1878 en was er
de eerste predikant der Christelijke Gerefor
meerde Gemeente.
Welk een aanhankelijkheid mocht hy hier
ondervinden
Ook hier mocht hy zich verheugen niet al
leen in trouwe opkomst zy'ner eigene gemeente,
doch ook van hen die daar buiten stonden en
met hem éénen strjjd streden.
En na den raad Gods uitgediend te hebben
kwam voor dezen trouwen strijder en toch be
minnenswaardig Evangeliedienaar nog onver
wachts de ure des doods.
Zaterdagmorgen 3 Februari 1883 bevond hy
zich in zjjn studeervertrek ter overpeinzing
van de Schriftwoorden: „Zie uw Koning!"
Deze tekst moest dienen tot inleiding op de
lydenspreeken.
Plotseling gevoelt hy zich onwel worden. De
dokter spoedig ontboden en gekomen, zeide
terstond „Dominé, u gaat sterven „Welnu",
zeide deze: „ik ben bereid, doch hoelang denkt
u dat het nog duren zal ?u „Hoogstens twee
uren", antwoordde de arts. Daarop wees de
stervende den dokter er op, hoe menigmaal zjj
samen aan stervenssponden hadden gestaan
maar hoe hy nu kon zien, hoe een door genade
behouden zondaar zonder schroom den dood
tegemoet kan gaan. „En," ging hy voort „ik
hoop, dat U, dokter, eenmaal door een waar
achtig geloof in Jezus Christus ook die ure
kunt verbeiden zonder verschrikking".
Hetgeen den leeraar indertyd had begeerd,
n.l. dat zyn legerstede in zyn sterven een
predikstoel mocht zyn, vervulde Zyn God naar
den rykdom Zyuer genade.
Kerkeraadsleden en vrienden werden in al
lerijl ontboden en stonden met de zynen wee-
nend om zyne sponde.
Hy nam van ieder afscheid en riep uit„Ik
drink nu reeds uit de fonteinen des levenden
waters. Ik weet, myn Verlosser leeft!"
Dit waren mede de laatste woorden van zyn
pelgrimslied en toen zyn ambtsbroeder der Her
vormde Kerk, ds. Hattink hem vroeg nog een
maal in den gebede 's Heeren aangezicht te
zoeken en het matte hoofd toestemmend knikte,
ging zyn ziel onder het uitspreken daarvan
naar Boven om daar in volmaaktheid zyn Ko
ning te zien, over wien hij den daarop volgen
den rustdag bad willen preeken. V«le honderden
volgden Woensdag 7 Februari het lyk naar
den akker der dooden, waar menig hartelijk
woord van vereering en troost gesproken werd
o a. ook door vader van Velzen en ds. v. d
Vegt.
En toen het stoffelijk overschot werd neer
gelaten in de groeve, ruischte gevoelvol daar
over
„Maar 't vrome volk in U verheugd,
„Zal huppelen van zielevreugd,
„Daar zy hun wensch verkrijgen."
Zyn trouwe gemeente zorgde voor de grafzerk
met het opschrift in het begin dezer schets
gemeld.
Daar siaapt nu de trouwe herder te midden
van velen zijner kudde, grooten en kleinen,
die voor hem zyn heengegaan, verwachtende
de zalige opstanding, waarin God zal vervullen
Zyne profetie
„De leeraars nu zullen blinken als de glans
des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen,
gelijk de sterren, altoos en eeuwigljjk."
De ouderlingen hebben des Zondags een
dubbele taak te vervullen Acht te geven op
den herder en acht te geven op de kudde.
Zy moeten zooveel mogelijk nagaan of de
leden der gemeente getrouw de saamkomsten
bijwonen. Daarom zijn in sommige kerken de
ouderlingenbanken ietwat hooger geplaatst,
opdat de opzieners van hun zitplaatsen af de
gemeente zouden kunnen overzien.
Maar ook moeten de ouderlingen toezicht
houden op de leer van den bedienaar des
Woords.
Ook over dit punt schrijft prof. Fabius in
zijn boek: „Kerkelijk leven."
En wel het volgende
„Dit is een even ernstig als kiesch punt. Door
betweterij en bedilzucht kan een ouderling het
leven van een predikant verzuren. Maar er zyn
toch belangrijke punten, die voor den kerke
raad niet onverschillig mogen zyn. Is het reeds
ding gelezen. Zyn aansluiten op het eind der
vergadering was dan ook geen plotselinge op
welling geweest, maar de uitvoering van een
wél-overdacht plan.
Ook in z:n studentenleven had hy gezien, wat
de gevolgen kunnen zyn van drankgebruik, ook
al had hy persoonlijk, ingevolge z'n belofte aan
haar, die hy de zyne spoedig hoopte te noem»n,
nooit met hen méégedaan. Hy was nu definitief
lid, al had hy het niet voor z'n persoon gedaan,
omdat hy nooit alchohol over de lippen nam,
maar alleen om de Vereeniging in haar edel en
Christelijk streven te steunen, financieel, en,
door z'n toetreding, moreel.
Hy besefte, wat ook trouwens z'n broer Dolf
opmerkte by het naar-huis-gaan, zeer wel dat
hy er door in moelykheden zou komen met z'n
vader, die heftig tégen de geheelonthouding
ageerde, omdat hy in de stellige meening ver
keerde dat haar standpunt niet op den Bijbdl
was gegrond.
Ernst meende, mét den spreker-van-dien
avond en met zooveel anderen, van wél.
Het gevolg daarvan zou natuurlijk, dat-kon-ie
wel op z'n duim en vingers uitrekenen, zyn
dat er tussehen zyn vader en hem wrijving zou
ontstaan. Geen sprake zou er zyn van oplossen
van de kwestie geen van beiden zou buigen of
breken, waot ze hadden hetzelfde karakter,
eerlyk, waarheidlievend, beginselvast, maar
stijfkoppig.
Dolf had dat van z'n moeder altyd schikken
voldoende, indien de leeraar geen ketterijen
verkondigt Of heeft de kerkeraad op meer te
letten? Een voornaam belang is zeker, dat'de
leeraar geeft goed bewerkte, van degelijk
Schriftonderzoek en voortgaande theologische
studie getuigende prediking. In het belang
vooral van het hooger-ontwikkelde deel der
gemeente My dunkt, dat het veeleer omge
keerd staat. Dat deel heeft vaak gelegenheid
de onvoldoende prediking aan te vullen. Juist
het eenvoudiger publiek heeft aan degelijke,
rijke prediking het meest behoefte. Studie,
ernstige voorbereiding van de prediking is
wellicht bovenal gewenscht voor hen, die als
't ware eene week op de preek moeten teren.
Ook is my wel in Zondagsgesprekken onder
eene boerenbevolking gebleken, hoe groote
waarde voor haar een goed bewerkte leerrede
kan hebben."
Eu als in ddt opzicht iets ontbreekt waardoor
de gemeente schade lijdt, dan is het der ouder
lingen roeping dit met tact hun leeraar onder
oogen te brengen, op broederlijke wijze, zóó,
dat de leeraar ook gevoelt dat het by dien op
ziener niet uit vitzucht voortspruit, maar uit
waarachtige zorg voor den geestelijken welstand
der gemeente. Waarvoor anders houdt hy toe
zicht op de leer
Prof. Fabius wjjst ook op de beteekenis van
het handjesgeven der ambtsdragers aan den
leeraar.
Hy schrijft
„In verband met dit toezicht des kerkeraads
is ook te wijzen op het verschijnsel, dat velen
zelfs niet schijnen te weten de beteekenis, die
heeft de hand, welke gemeenlijk bff het gaan
naar den kansel de ouderling der gemeente
geeft aan den predikant. Soms ontvangt men
den indruk, dat zelfs predikanten geen besef
daarvan hebben. Die handdruk be'teekent toch
niet het wenschen van een „goede reis", of
een gunstigen afloop vau het geval. Immers
wordt daarmede niet minder te kennen gegeven
dan dat op dat oogenblik de kerkeraad aan
den predikant „de rechterhand der gemeen
schap" (Gal. 2:9) reikt. Daarom moet dit
geschieden voor het oog der gemeente, en kan
het gedaan worden door één der ouderlingen
in naam van den ganschen kerkeraad. Van
hooge waarde is dan ook de gewoonte, die
naar ik meen nog in vele of sommige dorps
kerken bestaat, dat na afloop van den dienst
de predikant op de ouderlingen toetreedt, om
op dat oogenblik weder hunne hand te ont
vangen. Dan kan niet ééa uit aller naam het
doen. Voor overleg ontbreekt tydens den dienst
gelegenheid. Eigenlyk moest het voorts zyn,
dat, waar die schoone handelwijze nog gevolgd
wordt, de gemeente hare zitplaatsen niet ver
liet, zonder te hebben afgewacht, of ook na
de prediking de kerkeraad „de rechterhand
der gemeenschap" aan den predikant niet
weigert. De kerkelijke symboliek is zoo schoon
en de Dienaars des Woords hebben dit te doen
uitkomen. Natuurlijk is daarvoor noodig, dat
zy haar verstaan en gevoel daarvoor hebben."
De handdruk is dus niet een gewone be
leefdheid of vriendelijkheid, maar iedere ambts
drager legt in zyn handdruk persoonlijke in
stemming met de gehoorde bediening des
Woords.
I.
Nu de tijd nadert, waarop onze kerken met
dank aan God hopen te herdenken de zege
ningen van de Dordtsche Synode van 1618-1619,
willen we in enkele artikelen in onze Kerkbode
ook de beteekenis van die indrukwekkende
vergadering onzer Gereformeerde Kerken uit
de zeventiende eeuw bespreken. Hetgeen toen
in ons vaderland plaats greep, had vérstrek
kende gevolgen voor het kerkelijk leven. De
mannen, die destijds zich van Godswege ge
roepen zagen leiding te geven, waren hoog
staande personen, toegerust met buitengewone
theologische kennis en die door de moeitevolle
worsteling tegen indringende kettery hun ga
ven op bizondere wyze hebben ontwikkeld.
Van hun schouders af en opwaarts staken zy
verre uit boven de theologen, die hun voor
gangers waren zoowel als boven degenen, die
na hen zyn gevolgd.
De Dordtsche Synode was een hoogtepunt
in het kerkelijk leven van ons Gereformeerde
volk,
trachten te plooien, om den lieven vredeswil
maar zeer zelden een-van-zich-zelf af-durven-
spreken en als dat dan nog eens gebeurde,
spoedig in de schulp kruipen voor dreigemen
ten van een ander of eens anders overtuiging.
Dat was het enorme verschil tusschen de twee
zoons van mr. Zimmerman, den officier van
justitie.
Wat Dolf had gezegd en Ernst had verwacht,
kwam spoediger uit, dan zy vermoed hadden.
De eerstvolgende dagen was in verschillende
kringen de propaganda-avond het onderwerp
van gesprek.
In de pers stond er een verslag van, wat ook
gelezen werd door mr. Zimmerman. In den hui-
selyken kring kwam het ter sprake.
De heer Zimmerman was uitstedig, toen zyn
zoons ter vergadering waren gegaan.
„Er schynt veel volk geweest te zyn", merkte
hy op, het blad neerleggend.
Dolf, zoo juist uit school gekomen, hy stond
voor z'n eindexamen vijfjarige cursus Hoogere
Burgerschool, keek zyn broer waarschuwend
aan.
Mevrouw Zimmerman, die alles reeds wist,
verbleekte: zy wist, hoe heftig haar man kon
zyn, als hy werd gedwarsboomd en zy wist ook
maar al te goed, dat Ernst niet toegaf. Gretha,
de eenige dochter, boog zich over haar hand
werk
Ernst trok er zich nitts van aan.
(Wordt vervolgd