Twee Collecten. Iü dit nummer vinden de lezers een bericht van Deputaten naar art. 19 D. K., dat reden tot blijdschap geeft. Meermalen werd ook op onze kerkelijke vergaderingen gevraagd, wat kau er gedaan worden om het aantal studenten in de theologie te vermeerderen en nuu de Deputaten werd steeds geraden steun elk jougmensch van aanleg die lust heeft om pre dikant te worden, wanneer het hun aan gel delijke middelen ontbreekt. Bovendien werd er op aangedrongen, dat de kerken zouden omzien, of er in eigen omgeving ook waren, die aanmoediging verdienden. De Zeeuwsche kerken waren zoo gelukkig, dat zij voortdurend enkelen steunen konden In de laatste jaren vermeerderden de uitgaven voor dit doel en de Particuliere Synode gaf aan Deputaten het recht om een tweede collecte uit te schrijven, indien het noodig was. Tot dusver gingen zij er niet toe over, omdat er reeds zoovele bijdragen gevraagd werden, maar nu konden z\j niet langer wachten. Djt er inderdaad oorzaak bestaat, deze tweede collecte te ver zoeken, kan voor ieder duidelijk zgn, die be denkt dat Zealand's kerken thans aan drie studenten in de theologie een belangrijke toe lage bieden. In het kalenderjaar 1918 zullen dn uitgaven een kleine duizend gulden meer bedragen dan de inkomsten. Deputaten m les ten daarenboven overgaan met het oog op de dure tijden detoe'agen belangrijk te verhoogen. We vertrouwen dan ook, dat waar deze tweede collecte noodig is, alle kerken in ons gewest dit dringend verzoek zullen inwilligen. De kerken hebben terecht den naam, dat zy de uitgeschreven collecten trouw houden en dit geeft recht tot de veronderstelling, dat zy thans niet in gebreke zullen blijven, ja, we nemen aan, dat zij zeggen zullen zie, dat verblijdt ons, wyl het een bewijs is, d it er ook onder ons jonge mannen zijn, die begeerte hebben om later KoniDg Jezus in 't ambt te dieceD. Een rectificatie. Koninginnedag. Bouma. UIT D£ PERS. MELCHIZEDEK. De School met den Bijbel. Godsdienst, K®rk- «n J8ekoolnlenw«» Reeds vroeg wordt de aandacht er op ge vestigd, opdat deze collecte intijds geplaatst kan worden op de lijst. Als nu elke eerste Classisvergadering hierop let, dan kan deze zaak geheel in orde komen, zonder dat er stoornis ontstaat. Verleden week namen we een stuk op onder den titel „Mattheüs-passionBij het drukken viel het ondersebrift weg. We hadden het gevonden in „De Bazuin", welke het overge nomen had uit het ook onder ons bekend Weekblad „Timotheus". We deelen dit mede, omdat ook wij den goeden regel eerbiedigen, die voorschrijft, dat wie een artikel overneemt, verplicht is de bron te noemeD, waaraan het ontleend werd. De een-en-dertigste Augustus was in ons land een algemeene feestdag. In alle steden en dorpen heerschte een vroolyke drukte. De vlag werd uitgestoken, de oranje wimpels werden gezien. Reeds in den morgen was het aan de kinderen te merken, dat het een blijde dag was. Doch dit alles is voorbij- Het is reeds de vijfde maal, dat de verjaardag van onze geliefde Vorstin haast onopgeme'kt voorbij gaat We bedoelen er niet mede, dat niemand er aan denkt, want we mogen vertrouwen, dat schier heel ons volk er met dankbaarheid aan gedenkt, maar dat er geen uiterlijk vreugde betoon zal zijn. We hooien niet meer den uitroep: „Laat ons vreugde bedrijven en Gode de heerlijkheid geven Wel is het oorlogs wee niet in ons land, als onder andere volken, maar de ernst der tijden dringt echte nationale blijdschap terug. Waar heel ons volk hoe langer zoo meer gebukt gaat onder den druk, daar past geen vrooljjk vertier op de straten. Maar al kunnen we geen uitiDg van blijd schap in 't openbaar geven, toch willen we ge denken aan de weldaad, dat onze Koningin gespaard bleef. Misschien hebben we nooit zoo diep gevoeld, welk een bewijs van goedheid Gods het aan ons land is, dat Hij ons nog ons Vorstenhuis laat. By alle verschil, dat de bur gers van ons land verdeelt, hebben we in onze Koningin nog een band van eenheid. Allen haast scharen zich als één man rondom Haar troon en waardeeren het, dat deze Dochter uit het oude Oranjehuis ons gespaard bleef. Tot duiver heeft Zij met zeldzamen tact Haar plaats ingenomen en de liefde van ons vo'k weten te bewaren In zulke dagen komt het soms tref fend aan 't licht, met welke inDige banden Nederland verbonden is aan ons Koninklijk huis. Hoe moeielijk Haar taak ook is met het oog op het buitenland, toch heeft Zij er zich zoo van gekweteD, dat er geen enkele oorzaak voor een billijk verwijt is. Is het voor ods ook niet van booge waarde, dat Haar naam met eere bekend is ver buiten onze grenzen en kusten en is het daaraan niet mede te danken, dat we nog buiten den onmeedoogenden oorlog zijn gebleven We gelooven het, en we wenschen van harte dat het zoo blijven moge. Zou bet noodig zijn om op te wekkeD, dat ieder op dezen dag, gedachtig aan 't goede, dat we in onze Vorstin hebben ontvangen, den Gever van alle volmaakte giften erkennen en Zijn grooten Naam love. We belijden, dat Hij in Zijn wys bestel ons dit Koningshuis gegeven heeft en we weten, hoeveel goeds Hij ons daarin eeuwen lang geschonken heeft en zou het dan niet passen om Hem daarvoor de hulde te brengen Laat er dan dankzegging en gebed zyn voor alleD, die in hoogheid vitten, maar inzonderheid voor onze Koningin en Haar gezin. I. Melchizedek is ontegenzeggelijk een myste rieus-, vreemdsoortige, raadselachtige figuur; en het is dan ook geen wonder, dat velen in Genesis 14 een product der dichtende verbeel ding hebben gezien en evenzoo in Hebreen 7 een kunstje van het spelend vernuft. De stoutmoedige kritiek, die zonder gewe tenswroeging personen en volken uit den weg ruimt, voor wie zy in het huis der historie geen plaats beschikbaar kan stellen, heeft ook niet geaarzeld een man als Melchizedek naar het rfjk der schimmen en schaduwen te ver wijzen. Van een Melchizedek was haar niets bekend en daarom kon hij ook niet hebben bestaan. En evenzoo heette de stad, waarover Melchizedek, indien hij bestaan heeft, koning geweest zou zijn, in geen geval Salem. Er was geen enkel bericht uit het verre verleden te ontdekken, waarin de naam van Melchizedek en Salem vernoemd werd, dan alleen het be richt uit den Bijbel. En dat verdiende na tuurlijk niet het minste geloof. Doch na de kritiek hebben de steenen ge sproken. Daar zijn getuigen opgestaan uit de graven, waarin ze eeuwen hadden gerusten deze getuigen hebben bevestigd, wat de Schrift ons zoo ongekunsteld en zoo eenvoudig-waar heeft bericht. Uit de opgegraven steenen is het geblekeD, eenerzijds dat van zeer oude tijden de stad, waarover Melchizedek koning geweest is, de naam van Salem, Uru-Salim, Jeruzalem, stad vau Salim, stad van den god des vredes droeg, lang voordat David er den scepter zwaaide en anderzijds is het bewezen geworden, dat ook in verre tijden, wel een eeuw voor den uittocht van Israël uit Egypte, over Jeruzalem een Koning regeerde, die zich beroemde te heerschen by de gratie van den „machtigen Koning", d.i. bij de gratie van God. Is het in het licht van deze eerbiedwaardig oude berichten dan zoo onmogelijk, dat nog een paar eeuwen vroeger reeds een Melchizedek koning van Jeruzalem was? Blijkt ook hier weer niet, op welk een lichtzinnige wijze de Schriftcritiek zich voortdurend vergreep aan de waarheid der Heilige Schrift, door voor fabel en sage uit te krijten, wat slechts trouwe, nuchtere mededeeling van feiten is? Is Melchizedek alzoo geen product der dich tende verbeelding, maar heeft hij werkelijk bestaan, dan komt de vraag aan de orde, wie hij geweest is. Genesis 14 laat dit in het duisteren zoo vond de phantasie een vruchtbaar veld. Indien Melchizedek alles geweest was, wat men van hem gemaakt heelt, dan ware hij een mon strueus wezen geweest. De Oud-Joodsche traditie houdt hom voor Sem, den zoon van Noach. Anderen meenden, dat hij voor Henoch, anderen, dat hij voor Cham moet worden aaDgezieD. Origenes zag in hem een engelPhilo beschouwde hem als den Logos. Sommige achtten hem een incarnatie van den H. 'ie-sf, met beroep op den tekst uit Jesaja: „Die Zijn H. Geest in het midden stelde". Ook wordt hij gehouden voor eeu zoon van KoïoaD, den kleinzoon van Sem, die door God was aangesteld tot eeuwiglevend priester bij het middelpunt der aarde, juist onder den heuvel Golgotha, waar hij het lijk van Adam bewaren moest De secte der Melchizedekieten hield hem voor een veel hooger God dan den Zoon en den H. Geest. Van al deze soms wonderlijke gissingen kan worden gezegd, dat ze geen grond vinden in de H. Schrift, dat ze er zelfs mee strijden, spelingen zijn der phantasie en niet het resultaat van een nuchtere uitlegging der Schriftuurlijk* gegevens. Een ding kunnen we gerustelijk gelooven Melchizedek was een mensch van gelijke be wegingen als wy. We slaan den bal zeker niet mis, indien we in hem meenen te zien een van de vele koningen, die in Kanoan regeerden, en onder die vele was hij een van de voornaamste, omdat hij regeerde over Jeruzalem, in het centrum van het land. Green houdt het voor zeker, dat hjj geen Kanuüniet was, omdat hij moeilijk kan aan nemen, dat God iemand uit het gevloekte ge slacht van Cham zou stellen tot een type van Christus. En hy verbaast er zich over, dat andere theologen dit niet eerder hebben erkend. Hij ziet liever in hem een Japhetiet, daar Japhet de vader der geroepen heidenen is. Om de zelfde reden gelooft Kurtz, dat hij een Semiet is geweest, een uit den alam der LudieteD, die oorspronkelijk in Kanaan zouden hebben ge woond, den dieDst van den eenigen God het langst hadden bewaard en later uit Palestina zijn verdreven. Doch deze meeningen missen een solieden grond. Waarom kon een gevloekte Chamiet geen type van Christus zijn, waar later de eveneens gevloekte slang tot een type van Christus gesteld werd Ware Melchizedek uit het geslacht van Japhet, den vader der geroe pen heidenen, en ware hij in die hoedanigheid tot Abraham gekomen, dan zou niet Abraham door hem, maar hij door Abraham gezegend moeten zyn, wijl Japhet wonen zou in Sems tenten en deelen zou iu Sem? zegen. Doch deze beteekeüis had de samenkomst niet, gelijk we later zullen zien. Het deed er niet toe, of Mel chizedek een zoon van Sem, Cham of Japhet was, maar ziende op de toenmalige gesteldheid des lands en des volks, houden we hem voor een Kanaaaietisch vorst over een Kanaiinietisch volk. Een ander bijkomstig probleem wordt ge steld in de vraag, of het Salem van Melchizedek voor het latere Je> uzalem mag worden gehouden. Een overlevering bij den kerkvader Hiero- Dymus heeft dienaangaande bij sommigen twijfel gewekt. Hieroüvmus kent een vlek of stadje Saleim of Salumias, acht Romeinsche mijlen ten zuiden van Syythopolis in het Jor- daandal, waar hem nog het paleis van Mel chizedek is gewezen. Deze overlevering is echter van weinig be- duidenis. De ruïaen, door Hieronymus gezien, kunnen geweest zijn de overblijfselen van een paleis van Jerobeam II, in geen geval van Melchizedeks koninklijk verblijf. Salem was een residentie en moet dus een belangrijke plaats geweest zijn. Bovendien ligt het Koningsdal, waar Abraham en Melchizedek elkander ontmoetten, twee stadiën van Jeru zalem. Volgens Jozua 10 was later een Ado- nizedek eveneens koning van Jeruzalem. Psalm 76 bewijst, dat Jeruzalem ook Salem genoemd werd. En eindelijk, als Abraham van Damascus naar Hebron terugkeert, dan gaat hij niet door het Jordaandal, maar langs de heirbaan over Nablaes, die voorbij Jeruzalem voert. Zegt men nu, dat de oude naam van Jeru zalem Jubus was, dan antwoorden we hierop, dat Jeruzalem of uit twee stadjes kan hebben bestaan, uit Jebus en Salem, öf dat Jeruzalem twee namen droeg, Jebus als naam van den stam, Salem als naam van de plaats. De ontmoeting tusschen Melchizedek en Abratn is op zichzelf niet zoo vreemdwant Jeruzalem en Hebron lagen niet ver van elkander. Het is zelfs zeer waarschijnlijk, dat beide mannen elkander hebben gekend. Een rijk man als Abraham kon niet onopgemerkt blijven, vooral daar hij ook niet schroomde zyn altaren te bouwen en den naam des Heeren aan te roepen. Hij wa9 een man, van wien gesproken werd in breeden kring en met wien men voelde, dat rekening moest worden gehouden. Hy was een persoon van beteekenis in het land zyner vreemdelingschappen. Doch wat meer de aandacht trekt, is de tijdsomstandigheid, waarin de ontmoeting heeft plaats gegrepen, gepaard met den aard van hun samenkomst. Toen Melchizedek en Abraham elkander aan troffen in het Koningsdal, stond de patriarch op het hoogste punt van zyn glorie. Als een vreemdeling was bij in het land gekomen geen voet gronds was zijn eigendom doch na wei nige jaren trekt hy aan het hoofd eener zege vierende strijdmacht, als overwinnaar van vier gevreesde koningen, uit den oorlog naar zyn woning terug De koning van Sodom[ziet hem naar de oogen, en ontveinst het zich niet, dat hy afhangt van Abrams gunst. Abram heeft zyn land, schoon hy bet nog slechts in de belofte bezit, metterdaad op de wereldmacht veroverd. Rechtens, met het zwaard in de vuist is hij heer en meester van het overwonnen gebied. Indien by thans wfl nemen, wat in de toekomst aan zijn zaad is beloofd, dan is hy nu reeds een van de machtigste koningen in Kanean, geëerd en gevreesd. Midden in dit tijdperk van glorie komt Melchi zedek hem tegemoet. Op zichzelf was dit geen bijzonder verschijnsel. Dit kan eenvoudig wor den beschouwd als een daad van hulde aan den overwinnaar. Ook ligt er niets vreemds in, dat Melchizedek brood en wyn voortbrengt. Dit was een daad van vriendschap en herbergzaamheid. Een doortrekkend leger, vermoeid van den stryd, tegemoet te komen met spijs en drank, was een daad van humaniteit. Gideon strafte Succoth en Pniël, omdat ze dezen dienst hadden geweigerd. Maar het eigenaardige van de verschijning van Melchizedek ligt in deze drie dingen ten eerste dewyl van hem gezegd wordt, dat hy was een priester des Allerhoog9ten Gods ten tweede in zyn zegenspreuk; en ten laatste in zyn ontvangen van de tienden uit de handen van den vader der geloovigen. Asser Kerkbode. In het midden van de vorige eeuw schreef Ds. J. de Liefde„Er is veel vroomheid en rechtzinnigheid en kerkschheid, en leere dor vaderen, en oefeningen met gebeden en psalm zingen, enz., maar dat alles kan men ruim schoots hebben en zyn geld in den zak houden. Dat alles kost niets. Maar scholen kosten geld, en door deze wet (n.l. het wets ontwerp van der Brugghen) zal de Heer nu eens de proef nemen, of zyne kinderen ook nog meer dan woorden, gebeden en gezangen voor zyn dienst over hebben". Welnu, de proef is niet mislukt. De voor standers van de School met den Bybel hebben het geld niet in den zak gehouden. Er is voor de christelijke scholen veel geofferd, vooral in het begin, toen de kring zoo klein was en al de last moest worden gedragen door hen, die het christelijk onderwijs begeerden. Een school, zooala ik er my een herinner, van zeshonderd leerlingen, met twaalf onderwijzers en het ho fd, het hoogste schoolgeld een dubbeltje per week, en geen cent subsidie, daar is wat voor gebeden en gegeven. En nog wordt, ondanks de rykstoelage, veel voor de scholen ten offer gebracht. Dejaarlyk- sche Unie-collectie wordt gaandeweg grooter, hoewel dit niet alleen op rekening van de liefde maar ook van den welstand moet worden gesteld. Het getal voorstanders, het aantal scholen is vermeerderd, en ook de finantieele kracht, om hetgeen uan de subsidie ontbreekt, by te passen, is toegenomen. Het is te ver wachten, dat ook ditmaal de opbrengst weer grooter zal zijn, en dat wijlen de bekende secre taris der Unie, indien hy nog leefde, op vreugde volle wyze zyn lijsten zou kunnen publiceeren, een vreugde, die alleen op het einde eeniger- mate placht verbitterd te worden door de traag heid van sommige correspondenten, hoewel het slotaccoord toch altyd weer een warmhartig Laus Deo mocht zyn. De christelijke scholen staan nu aan de gren zen van het beloofde land der rechtsgelijkheid. Ze moeten den Jordaan nog door, waarin dan Ide twaalf steenen ter gedachtenis van hetgeen de Heere zyn volk gedaan heeft, opgericht moeten worden, „opdat alle volken der aarde de hand des Heeren kennen zouden, dat zij sterk is; opdat gijlieden den Heere, uwen God, vreest, ten allen dage". En dan breekt een nieuw tijdperk voor het christelijk onderwijs aan, evenals voor Israël, toen het verkregen had, wat het gezocht had. Wanneer dan maar niet zal worden vergeten, wat Israël vergaf, toen het naliet de Kanoan- ieten geheellyk uit te drijven, hetgeen het volk tot groote geestelijke schade geweest is. Intussahen is de doortocht door den Jordaan nog niet geschied, en wy hopen, dat het ook ditmaal blijken zal, dat de kinderen, die de Heere heeft in dit land, „nog meer dan woor den, gebeden en gezangen voor zyn dienst overhebben". Het is een lust om te zien, hoe schier in alle plaatsen van ons land christelijke scholen op gericht staan, hier en daar zelfs meer dan een. Ja ook de scholen voor meer uitgebreid lager onderwjjs nemen in aantal toe, en hoewel deze voor niet al te vlugge leerlingen, en die zyn er niet zoo weinige, soms wel eens scholen van meer uitgebreid lyden kunnen zyn, zyn ze toch ook zeer noodig met het oog op de eischen, door de maatschappij dezen tijd gesteld aan hen, die Diet op de onderste sporten wenschen te blijven staan. Gebiede de Heere genadiglijk by den voort- duur over de Scholen met den Bybel zyn on- misbaren zegeD, opdat ze haar christelijk, d.i. heiligkarakter mogen bewaren, en er gekweekt mogen worden rustige burgers en goede chris tenen, zyn Naam ter eer. Laman. Godsdienst is dienst van God of als gij wilt dienst van een God. Van den waren dienst van God onderscheiden wy de valsche godsdiensten. Deze zyn ook godsdiensten, want anders mochten zy zoo niet genoemd worden, maar zy zyn diensten niet van den waren God, die zich in zyn Woord heeft geopenbaard, doch diensten der afgoden. Er is een neiging op te merken om deze afgodendiensten met wat meer belangstelling en waardeering te bestudeereö. Het zij zoo. In dien maar niet liet Schriftuurlijk standpunt wordt prijs gegeven, uitgedrukt in deze woorden Ja, ik zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zy den duivelen offeren, en niet Gode. 1 Cor. 1° 20. Er is maar ééu God. Daarom is er ook slechts ééa Godsdienst en dat is de Christelijke, omdat God zich door en in Christus heeft geopenbaard. De Heere Jezus Christus heeft ons geleerd, hoe God gediend wil zyn. Godsdienst is dienst van God. De tweede helft van dit woord is echter minder geschikt om aan te duiden, wat de Heere Jezus ons leerde van den waren Gods dienst dan het vreemde woord religie, dat door go fsdienst wordt vertaald. Onze vaderen spraken vee'al over de „religie", over de ware en de valsche religies. Het woord „dienen" is zoo koud. Een sol daat dient. Een knecht dient zyn heer. Een dienstmeisje is in dienst by een vrouw. Dienen is een zeker werk doen voor loon of soldy. Het is werk verrichten zonder dat in het woord uitkomt, of het van harte en met liefde of alleen uit plicht en om loon geschiedt. Dienen veronderstelt een dienstbetrekking- die is tot stand gekomen door afspraak of dwang en weer verbroken kau worden. Het woord religie is wel geen Hollandsch woord, doch het is veel schooner, inniger, hartelyker. Van dienen kan sprake zyn zoowel tegenover God als menschen, maar nimmer kan er van religie ten opzichte van menschen sprake zyn, ter.zy een mensch als God vereerd wordt. Religie is een woord, dat een band veron derstelt. Religie is de uitdrukking voor den band der liefde, waardoor de aanbidder zich verbonden gevoelt aan het voorwerp zyuer vereering. Religie gaat van het hart uit. Zy welt op uit het diepst van het gemoed, terwyl dienst of Godsdienst, wat de uitdrukking van het woord betreft, niet verder gaat dan de aandui ding van een uitwendige daad zonder te vra gen, of het hart er zich in uitspreekt. By de heidenen kan men van eerediensten of godsdiensten spreken. Kr kan een hart achter zitten, doch op zichzelf is dat daar niet noodig. Naam-Christenen oefenen den christelyken Godsdiewstf uit, maar hun vroomheid is niet meer dan een uitwendige vertooDing. De Farizeër heeft ook een GodsdtSMStf. Hy gaat op in allerlei uitwendig werk. De ware Godzalige heeft God lief. Zyn leven is de openbaring van hetgeen in zyn ziel leeft. Zyn Godsdienst is religis. II y ge voelt zich aan God gebonden in zyn hart. Druk-doenery heeft veel meer op met Gods dienst, dan met religie. (Rijnl. Kerkh TWEETAL te Gees (Dr.): L. H. Duin te Emmer Com- pascuum J. J. Bouwman cand te Uithuizen. BEROEPEN te Gees (Dr en Langeslag J; J. Bouwman cand. te Uithuizen (Grou.) te Oostburg J. Bolman te Oostwolde te Reitsum c. a.K. Minnema te Garyp te Berlikum J. Voerman te Warns. BEDANKT voor Herwynen W. Weener te Vianen voor WolfaartsdykR. de Jager te Kamerik; voor IJmuiden: J. F. van Hulsteyn Jr. te Middelstum.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 2