Een verklaring van Embdens kerkeraad „Oude en Nieuwe Koers." UIT DE PER». De Ethischen. die boven allen is en by Wien niemand ver geleken kan worden, in deze dagen tot den Troon der genade zullen gaan om te smeeken dat de Wachter Israels ons vorstenhuis onder Zyne biiondere hoede neme en ons volk ge nadig moge zyn. Waarschijnlijk weet elke lezer, dat Embden een s'ad in Oost-Friesland is, want de naam is bekend in onze historie. Toen de vervolging in de 16e eeuw bier zeer zwaar werd, verliet menige belijder der waarheid ons vaderland en zocht o.a. in Embden een toevlucht-oord Daaraan dankt deze plaats den naam van herberg van Gods volk", want de vluchtelingen werden er gastvrij opgenomen. In die stad bestaat nog altijd de Geref. kerk welke het oude vaandel trouw is gebleven en daar is ook nog een school, waar de aanstaande predikanten hun Theologische opleiding ont vangen. De lezers zullen zich ook nog herinneren dat verleden jaar in den nazomer iu bijna alle kerken op een Zondagmorgen een getuigenis voorgelezen is, dat uitging van de protestant- sche kerken in Nederland, en dat begon met een belijdenis van de zonden waaraan de Christelijke volken in Europa schuldig stonden De bedoeling ervan was om de consciënties van overheden en volken wakker te schudden en een middel te zijn om den weg voor den vrede te effenen. Dit getuigenis is behalve aan andere protestantsche kerken in het bui tenland ook gezonden naar de geref. kerken in de Graafschap Bentheim en Oost-Friesland. De Grenxbote van 20 April 1.1. bevatte een verklaring over dit getuigenis, afgelegd door den kerkeraad te Embden en we leggen haar in hoofdzaak aan onze lezers voor, opdat zy weten, boe bedoelde getuigenis aldaar is be oordeeld. De kerkeraad van Embden stemt met het getuigenis geheel in, uitgezonderd een tweetal zinsneden. De eene is deze„Er zyn geen ware berichten meer, maar een verberging der feiten. Niet de waarh-id, maar de verdraaüog beheerseht gedachten en oordeelen (oiet wat waar is, maar wat waar s«h|jnt).* Deze zinsnede is niet billijk, want de berichten der Duitschers xyn over 't geheel genomen waar, tenminste meer waar dan die van de Gealieerdeu Dat de Duitsche berichten in 't algemeen meer waar xyn dan die der vyandeD, dat geven zelfs de Bladen in de neutrale landen toe. De an dere is van beide zijden wordt de wraak Gods over de tegenpartij ingeroepen, alsof men zelf zonder zonde ware en gedachtenloos wordt als de eenige oplossing aangewezen „Geen vrede zonder volledige overwinning". Ook dit kan de kerkeraad van Embden niet onderschrijven. Want wanneer de Duitsche regeering zegt geen vrede zonder overwinning, zoo spreekt zy daarmede slechts uit, dat er voor haar, nu de vijanden van Duitschland geen vrede door overleg willen en zy herhaaldelijk de vredes- hand aan Duitschland afgewezen hebbeD, geen andere weg tot d-?n vrede meer is dan door overwinning. Duit-chland heeft meermalen de hand tot vrede, tot een voor beide pai tijen eervollen vrede aangeboden, maar de vijanden hebben haar telkens smadelijk afgewezen. De tegenstanders van Duitschland willen een vrede, welke voor hen zelf een milita:re, politieke en oeconomische overwinning en voor Duitschland ean militaire, politieke en maatschappelijke nederlaag is. Een zoodanigen vrede kao Duitschland zonder zich zelf te onteeren niet aanvaarde». De vijanden van Duitschland strijden uit veroveringszucht, om hun eigen maeht staatkundig, militair en maatschappelijk te vergrooten. Duitschland daarentegen strijdt slechts om zieh zelf tegen deze veroverings oorlog te verdedigen. Duitschland voert alleen een verdedigingsoorlog. Niet elke kryg is tegen Gods Woord. Een verdedigingsoorlog is het recht en de plicht van elk land. De kerken hebben het recht en de plicht, slechts Ufn een onrechtvaardigen, tegen een verove- rings-oorlog te getuigen. Daarom behooren de protestantsche kerken in Nederland ook rechtvaardig *e zijn en niet alle oorlogvoerende volken over één kam te scheren. Wel is Duitschland ook met zijn zonden schuldig aan dezen oorlog, zoowel wat het ont staan en het begin als ook wat de verlenging van dezen oorlog aangaat, dat wil de Embder kerkeraad gaarne ootmo?dig voor God en menschen erkennen. Ook wat de verlenging van deze oorlog betreft, dan zyn ook Duitsch- lands zonden wel de diepere oorzaak daarvaD. Want ofschoon Duitschland meermalen de vredeshand uitgestrekt heeft zoo belijden we nochtans, dat ook Dnitsehlands zonden aan de voortduring van dezen oorlog meegewerkt hebben. Dat deze oorlog nog niet geëindigd is, is een oordeel en een straf Gods ook over Duitschlanda zonden. Wy willen niet de zedelijke schuld van ons afwerpen, wel echter de politieke ichuld. Onder de zedelijke schuld willen we ons buigen en over haar ons ver ootmoedigen, want het is de tuchtigende en straffende hand Gods, die zwaar op Duitschland drnkt, maar voor de politieke schuld zyn we niet aansprakelijk. En daarom kan de Embder kerkeraad het getuigenis der Protestantsche kerken, niet zoo aannemen als het daar ligt. Als in October 1914 de Generale Synode in den Haag samenkwam, werd op die Synode ook de vraag gedaan, of de Synode niet een getui genis tegen dezen oorlog uitspreken pn aan de oorlogvoerende volken zenden kon. Toen ant woordde Professor Rutgers: Niet elke oorlog is tegen Gods Woord en in dezen oorlog is één party gedwongen tot den kryg, wanneer de Synode haar stem hooren liet, zoo zou dit nutteloos zjjD, het was slechts een vertooning dat er ook nog een Gereformterde Syaode is. Nu zyn we het met deze uitspraak niet eens, echter wanneer Professor Rutgers reeds destijds erkende, dat eon oorlogvoerende partij ge dwongen was, dan is dit nu nog duidelijker Eu waar blijft het woord Niet elke oorlog is tegen Gods Woord. Dat echter het getuigenis der kerken slechts een vertooniug is. stemmen we niet toe. Do kerk heeft te getuigen en in Gods Naam op te treden tegen alle zonde en alle onrecht ten allen tyde en op alle plaatsen Echter wanneer het het recht en do plicht der kerken is, haar stem te verheffen voor alle volkeD, voor Koniugen, Vorsten en Overheden alsmede voor onderdanen, dan moet de kerk ook getuigen tegen alle onrecht, waar en in welk volk het zich ook bevindtdan moeten de kerken in de neutrale landen ook recht vaardig zyn sn ook hun getuigenis daar het meest luide laten weerklinkem, waar het meeste onrecht geschiedt. Een getuigenis der kerken mag geen neutraliteit, geen nationaliteit en geen oorlogvoerende party kennen, een kerke lijke getuigenis moet boven olie neutraliteit nationaliteit en alle partyen staan het moet onpartijdig, onverbloemd en onverkort de waar heid zeggen, de zonden noemen en in den Naam Gods tegen de zonden en het onrecht getuigen en de volken terugroepen tot God, tot Christus en 's Hceren geboden. Het getuigenis der protestantsche kerken in Nederland is te neu traal het lydt aan de vrees de neutraliteit van het eigen land t# schenden en de part$, welke het meest schuldig is aan het voort woeden van den oorlog te treffen en haar meer pyn te doen dan de andere. Daardoor komt het, dat het de minst schuldige onrecht vaardig beoordeelt f.n daardoor komt het, dat het getuigenis zoowel in Eogeland als by ons geen uitwerking zal hebben. Slechts een bil lijk, niet neutraal getuigenis, dat louter waar heid i°, kan zyn volle werkiög doen. Zooals het getuigenis thars is en tot ons gekomen is, kan de Embder kerkeraad het niet aannemen en evenmin het aan de Duitsche regiering verder geven. Zie hier de verklaring, welke een veroor deeÜDg van het getuigenis is De gronden, waarop dit oordeel rust zyn duidelijk aange geven, zoodat ieder zich verplaatsen kan iu den gedachten-gang van Embdens kerkeraad. Boüma. Onder dezen titel verscheen by de drukkerij Libertas te Rotterdam een behartigenswaardige brochure van de hand van d*. H. C. van der Brink, predikant te Dieren, waarin by bebau- delt de uitvoering van art. 13 onzer Kerken ordening. Behartigenswaardig is deze brochure vooral ook voor de Kerken van Zeeland. Als we hier den korten inhoud ervan mee- deelen, is het om ook voor dit punt de belangstelling te wekken by de kerken onzer provincie. Want die zaak mag niet uitgesteld, moet onder de oogen gezien, op onze Classes gebracht en liefst op onze Particuliere Synode, zooal niet dit jaar dan toch een volgend jaar tot eene dpciaie gebracht worden. Z oals kerkelyk meelevende broeders weten, handelt art. 13 over de verzorging van emeriti- predikanten, predikants-weduwen en weezen. En volgens dit artikel is in onze Gereformeerde Kerkeu eene desbetreffende regeling getroffen, die uitgaat van het beginsel, dat die verzor ging moet plaats grypen door de plaatselijke Kerk, welke de Dienaar des Woords het laatst heeft gediend. Ten opzichte van de toepassing van dat beginsel ia er nu sprake van een oude koers en een nieuwe koers. De oude koers is iu verre weg de meeste kerken, ook in die van onze clas ses en van onze provincie gevolgd. Maar die oude koers wordt gedrukt door ernstige en gewichtige bezwaren. Daarom is door sommige kerken met het oog op de toepassing van de regeling van art. 13 een nieuwe koers iugeslage», een betere praktjjk ter hand genomen, die ook voor de kerken in ons gewest zooal niet krachtige aanbeveling dan toch wel in de eerste plaats ernstige over weging verdient. Gaan onze kerken en wel voorop ODze kerkeraden, onze ambtsdragers dit punt eens nader onderzoeken en overwegen, dan twyfel ik er niet aan of dat nadenken zal allengs leiden tot een loslaten van de oude koers en een mede inslaan van de nieuwe koers. Daarom is lezing en bestudeeriDg van ds. v. d. Brinks brochure voor onze ambtsdragers gewenscht en noodzakelijk. De oude koers is nog zoo heel oud niet. Dat is dan ook een reden, waarom voorstanders van die oude koers zeggen „die regeling i3 nog maar pas aan den ganglaat ze eerst nog eens enkele jaren doorwerken; we hebben nu al de gunstige resultaten ervan ondervonden verscheidene emeriti en hun weduwen en weezen genieten er de zegeningen van." En in dat zeggen schuilt veel waarheid. Die oude roers dateert toch pas van de Generale Synode van Utrecht in 1905, was product van onzen professor Rutgers, welke metterdaad door zyn advies en leiding onze kerken ep een goed spoor heeft gebracht. Ds. v. d. Brink schrijft terecht van die regeling uit 1905 „zy maakte voorgoed een einde aan het getob en gesukkel met de on-kerkelyke „Generale Kas," aan het de kerken onteerend ver waarloozen der belangen vnn de afgeleefde en invaliede Dienaren en de weduwen en weezen der Dienaren, aan de ellende en den kommer van vele „verzorgden," die dikwijls in bange zorgen neerzaten Het beginsel, dat toen op den voorgrond gebracht werd, vras de verzorging naar art. 13 is niet een zaak van barmhartigheid, maar een dure plicht der kerken. De koers, welke toen werd ingeslagen, was deze De plaatselijke Kerk is verplicht te zorgen voor haren emeritus of voor zyne nagelaten betrekkingen. Is eene kerk niet by machte aan deze hare verplichti g te voldoen, dan zoekt zy daartoe steun by de classis ea is die steun nog niet voldoende, dan by de Particuliere {Synode, en ter laatste instantie alleen kloppe die kerk aan by de Deputaten van de Generale Synode. Die Utrechtsche regeling heeft metterdaad in onze kerken een goed onthaal gevonden. Zonder dat de kerken gedwongen werden, zyn ze vrijwillig het te Utrecht gewezen spoor gevolgd. En die regeling heeft metterdaad 't kan en mag niet ontkend gezegend gewerkt. Maar als zoo'n regeling enkele jaren in werkiDg getreden is, gaat men ook weer de bezwaren, die er aan verbonden zyn, gevoelen en inzieD. Dat ging ook zoo by de toepassing van het goede beginselDe plaatselijke kerk is ver plicht te zorgen voor zjjne weduwen of weezen. In de praktik bleek, dat bijna geen enkele plaatselijke kerk by maohte was te voorzien in de emeritaatsgelden of in 't weduwe-- en weezenpensioen. Zoodra een Dienaar des Woords moest emeriteeren of stierf, werd de kerk, welke hy gedi nd had, op dat punt in eens hulpbehoe vend of noodlijdend ook al beriep ze aan stonds den volgenden Dienaar des Woords op veel hooger traktement. Ze verklaarde dan geen kans te zien zelf in den nooddruft der gepensioneerden te voorzien en dus de hulp en den steun der andere kerken in hare Classis noodig te hebben. By verreweg de meeste kerken gaat hat die richting uit. Kleinere Classes, gevormd door een klein aantal kerken of door zwakkere kerken (d nk by ons maar eens aan de Classis Tholen) volgden natuurlijk het voorbeeld van de plaatselijke kerken, en verklaarden zich ook als Classis niet by machte om voldoenden steun te bieden aan de hulpbehoevende kerk onder haar ressort. Gevolg was dus, dat men op dit punt kreeg ook weer een heele ry van hulpbehoevende Classes. Dan wendde men zich tot de Parliculiere Synode, die tenslotte het ontbrekende by paste. Gelukkig kwam in Zeeland het zaakje dan altoos goed terecht. Doch er waren wel zwak kere provincies, waar ook de Particuliere Synode zich „onbekwaam" verklaarde. Dan kreeg je een schilderij van armoe troef le hulpbehoevende kerken, 2e hulpbehoevende Classes, 3e hulpbehoevende partculiere Synoden. De Deputaten der Generale Synode waren dan de redders uit deu nood. Die moesten om aan geld te komen deze weer aauvragen by de Deputaten der Particuliere Synoden, die voor haar eigen ressort geene hulp van elders noodig hadden. Dat het dien Deputaten der Generale Synode niet aan vrijmoedigheid in het vragen ont breek1-, heeft de laatste jaren de Particuliere Synode van Zeeland aan den lyve ondervonden en dus ook al de Zeeuwsche Kerken. Want als onze Particuliere Synode zulk eene aanvrage voteert, moeten de gezamenlijke Zeeuwsche Kerken dat bedrag opbrengen. En 't valt niet gemakkelijk te bewijzen dat een aanvrage door Generale Deputaten gedaan, niet „naar billijken maatstaf" is gedaan. De gelden, die noodig waren voor de Emeriti, weduwen en weezen kwamen er altoos. Dat is het mooie van de regeling van 1905. Maar het onschoone daarin is, die hulpbe hoevend-verklaring van plaatselijke kerken, van Classis en van Synoden. Dat staat niet fraai, dat Kerken van Christus laügs zulk een weg voldoen aan hare schuldige verplichting. Daarom werd dan ook wel de g ede raad gegeven, dat de plaatselijke kerken hiervoor een afzonderlijk fonds zouden stichten met het oog op komenden kwaden dag. Maar dat was voor vele kerken te moeielyk. Het finantieele beheer ging toch al niet altoos van een leien dakje. En van het vormen van een fonds, dat eenigszins voldoende kon worden geacht, kon alleen sprake zyn in groote kerken met een krachtig zielenaantal of in kleine kerken met sterke finantieele draag kracht. Algemeene toepassing van het stichten van emeriti-fondsen kwam er niet en zal er ook in de toekomst niet komen. Ds. v. d. Brink schrijft: „Het fonds dient op z'n minst tien mille, liefst het dubbele bedrag te bevatten, zal het voldoende z|jn Welnu, welke klrine kerk kan daartoe geraken Een laatste bezwaar tegen de oude koers is, dat andere Dienaren des Woords niet dan bij zeer hooge uitzondering kans hebben om door eene andere Kerk te worden begeerd en beroe pen. Ds. v. d. Brink wyst er terecht op, dat dit niet alleen pijulyk is voor zulke Dienaren, maar ook een geestelijke schade aan de kerken berokkent. Hoeveel goeds de oude koers ook bracht, zy is voor verbetering vatbaar. En daarom ver dient ean nieuwe koerp, gelyk die door som mige Kerken reeds is ingeslagen aanbeveling. Wat is die ni uwe koers? Het beginsel van art. 13 blijft onaangetast'. De plaatselijke Kerk is verplicht te zorgen voor ba^r emeriti, weduwen en weezen. Doch nu spreken eenige Kerken met elkaar af bijvoorbeeld alle Kerken in de provincie Zeeland (gelyk 't reeds gedaan hebben alle ierken in de classis Appeldoorn alle Kerken in Zuid-Holland noordel. gedeelte) Laat ons vrijwillig tegenover elkander ons verbinden om de finantieele lasten aan de ui voering van art 13 verbonden, gezamenlijk en gemeenschappelijk, naar een evenredig aandeel te dragen. Die Kerken, die dat met elkaar afspreken, moeten het totale bedrag dat noodig is, saam betalen naar een vast percentage, omgeslagen over al die Kerken. Dan voldoen de Kerken aan hare verplichtingen en niet één Kerk be hoeft hulpbehoevend verklaard te worden. Ds. v. d. Brink schrijft over deze „dood eenvoudige, nuchter-verstandige regeling": „Alle bezwaren, welke de oude regeling druk ken, vallen hier geheel en al weg. Geen enkele kerk meer hulpbehoevend wegens uitvoering van art. 13. Geen onaangenaam gescharrel en getob meer, om het benoodigde bedrag by elkaar te krygen. Geen loven en bieden, geen vermanen en be dreigen meer, om een Kerk te bewegen tooh zooveel mogelijk voor haar emeritus of predi kantsweduwe en -weezen te geven. Geen „chronique scandaleuse* meer, welke smaad over onze Kerken brengt op de straten van Askelon. Geen angst en vreeze meer by de Kerken voor bpjaarde en ervaren Dienaren. Geen neerdrukkend en ontmoedigend gevoel meer by de predikanten, als hunne jaren klimmen. Geen aanleiding meer om schuchter te zijn in de begeerte van het treffelyk her dersambt Onder die enthousiaste bewoordingen be schrijft ds. v. d. B. de voordeelen van de nieuwe koers. Zy verdienen inderdaad ernstige ever- wegiDg ook by onze Kerken in onze Provincie. We hopen dat op de Particuliere Synode deze zaak eens aanhangig worde gemaakt. Dan kunnen onze kerken er over nadenken en zich over uitspreken De nieuwe koers heeft voor onze Zeeuwsche kerken, indien zy al te zamen deze zaak aanpakken niet alleen iets aan trekkelijks maar metterdaad ook voordeelen, geestelijke zoowel als finantieele voordeelen. Ook tegen die nieuwe koers kunnen benwaren ingebracht, maar die zyn niet van zoo over wegenden aard. Ds. v. d. Brink bespreekt ze ook in zyne brochure en erkent haar betrek kelijk recht, maar neemt terstond ook het schijnbaar bezwarende van die bezwaren weg. Met twee regelingen als voorbeeld wordt zyn boekje besloten. Kibikof. II. Om het gevaarlijke der dwalingen der ethische richting in te zieD, moet men die dwalingen kennen en ze toetsen aan de Schrift. Nu kan ik echter in een klein blaadje, als deze kerkbode is, niet heel dat ethische gevoelen gaan uiteenzetten en beoordeelen. Die weten wil, hoedanig de ethisehe overtui gingen en voorstellingen zyn, die leze het uit nemende boek van Ds. J. v. d. Sluys getiteld „De Ethische richting". Maar al kan ik er niet alles van zeggen, toeh wil ik op een paar kardinale punten de aan dacht vestigen. Als wy spreken van de leerdan denken w|j aan die ordelijke, systematische voorstelling vau de waarheid, die God ons in zyn Woord ge openbaard heeft en die Hy door zyn Geest ons doet kennen en verstaan. Wy trachten in de leer zoo juist en zuiver mogelijk in woorden uit te drukken, wat de H. Geest ons van de geopenbaarde waarheid doet verstaan. De Schrift is dus voor ons de kenbron der waarheid, omdat z|j is de bijzondere openbaiing Gods. En zy is tevens de toetssteen, waaraan w| altijd weer leer en belijdenis toetsen. En al wat met die Schrift, dio openbaring Gods niet over eenkomt, dat verwerpen wy. Maar zoo is het nu bij de Ethischen niet. De leer is voor hen niet de beschrijving van wat de H. Geest den geloovigen doet kennen en verstaan van de in de Schrift geopenbaarde waarheid, van de hun van God gegeven dingen, maar voor hen is de leer de beschrijving van hU leven der gemeente Voor hen is dan ook niet de Schrift, maar dat leven de bron van geestelijke kennis. Vandaar ook, dat z|j oordeelen, dat het min der aankomt op de leer, maar vooral op het leven, op het gemoed, het hart, op de stemming, de aandoeniDg, de bevinding. Het geestelijk leven gaat voorop en de leer komt in de tweede plaats, komt achteraan. En omdat nu de leer niet anders is dan de beschrijving van het leveD, van vrome gemoeds toestanden, van religieuse ervaringen, zoo m et nu die leer zich met dat leven, die erva ringen gedurig wijzigen en veranderen. Een vaststaande leer, een voor alle geloo vigen geldende formuleering der waarheid is er dus, volgens hen, niet. Want het geestelijk leven kan eigenlyk nooit geheel en volkomen omschreven worden. Daarom, oordeelen zy, moet men iemand niet naar zyn godsdienstige begrippen beoordeeleD. Iemand kan toch wel een christen zyn, al heeft hy geen juiste godsdienstige begrippen. Ea bovendien, alleen dat, wat in de leer beschrij ving van bet geestelijk leven is, heeft waarde, en de rest is maar waardeloos bijmengsel. Het is te verstaan, dat de Ethischen by zulke overtuigingen, dan ook niet weten willen van een voor heel de gemeente geldende belijdenis, waarmee elk harer leden instemming moet betuigen. Als zy saam belyden, dan wil dat volstrekt niet zeggen, dat zy nu met elk deel, iedere uitdrukking dier belijdenis persoonlijk instem men en dat zy nu voor hun leven van dat beledenc willen uitgaan, omdat dit voor hen de waarheid is. Zy betuigen alleen instemming met datgene, wat voor hen beschrijving vau iet geestelijk leven is. Zy hebben dan ook veel voorliefde voor de zoo summiere apostoliiehe geloofsbelijdenis. Zonder zich persoonlijk te veel te binden, blijven zy voor hun besef daarmee toch aan de vorige geslachten der gemeente verbonden. En zy meenen ook, dat het vasthouden aan dit „hoofdsom" hen zal hoede» voor't gevaar van opgaan in vage voorstellingen en aandoeningen,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 2