Slechte Tijding. Een billijk verzeek. De Vrouw in de hedendaagsche Maatschappij. UIT DE PEES. De Ethisclien. Merk- cn Atohcolnicnwa* zouden toch wel gaarne eens weten, met welk recht Jezus naar de gedachte van dien geleer den doctor zulk een eisch stellen kon aan menschen, zooals wy zij». Vroeger zeiden zy, dat de zonde slechts een zwakheid onzer natuur was en een doorgang om tot de volkomenheid te geraker. Het giDg naar die voorstelling steeds opwaarts, wel met veel moeite, maar toch steeds door, tot ons geslacht eindelijk den top had beklommen. Doch zulk een optimisme behoort ook reeds tot het verleden, tenminste naar sprekers meening zou bet in de toekomst bleven, zooals het nu was en we hebben niet kunnen merken, dat daartegen een protest uit de vergadering opging. Waaraan ligt het? Gedeeltelijk „aan de menscheljjke natuur en gedeeltelijk aan de structuur der samenleving." Dit werd tot dusver te weinig ingezien. Volkomen juist. Men beschouwde, zoo gaat het verslag voort in godsdienstige kringen den mensch te veel als los naast elkander staande individuen. liet historisch materialisme, hoe eenzijdig ook, vormde hier een heibaam correctief. Nu we willen hierover niet redetwisten, indien het inderdaad maar zoo is, en daaraan twijfelen we ook niet. Waarom we deze aanhaling uit het verslag aan onze lezers voorleggen Om eens te laten zien, dat de eisch der heilige wet al noe- men|[zy het zoo niet ook weer klem krijgt op de consciëntie in die kringen en dit is ver blydend. De door en door oppervlakkige be schouwing, welke geen rekening hield met de eischen, welke aan het zedelijk en godsdienstig leven van den menEch gesteld zijn, maakt plaats voor een diepere en meer ernstige opvattin- en dit kan niet anders dan als winst werdeg beschouwd. Het is een hoopgevend verschijnn sol, dat er zulk een prediking weer uitgaat tot hen, die vrijwel leefden, alsof zij zelf be palen konden wat goed en kwaad is. Aan het slot van zijn antwoord sprak hij, zooals men het niet verwachten zou. Op den eersten indruk van zijn woorden afgaande zou men haast denken, dat dtze man ter schole is geweest bij den Apostel Paulus. Lees ze maar eens. Hier zijn ze „Eindelijk nogwij leeren aldus beseff-m, dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet, maar alleen uit genade door geloof. Niet met opgeheven, doch slechts met gebogen hoofd kunnen wy voor God treden in het diep besef van onze onheiligbeid en in vertrouwen op Zyn barmhartigheid en geduld. Al gaat dus te leven volgens de christelijke moraal oaze krachten verre te boren, toch wil len wg uit dankbaarheid al onze krachten in spannen". Is dit niet zeldzaam. Eerst de bekentenis, dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit werken der wet. Het is de instemming met de woorden van de profeten en de Apostelen. Nog meer treffendmaar alleen uit genade door geloof. Op het eerste gezicht zoudt ge denken, dat hier iemand vertolkt, wat het oude evan gelie zoo duideljjk leert. En ge voelt u eens- geestes met hem, als hij zegtNiet met op geheven, doch slechts met gebogen hoofd kun nen wjj voor God treden in het diep besef van onze onheiligheid en in vertrouwen op zijn barmhartigheid en geduld. Maar ge mist iets in deze belijdenis? Ja, en dat iets is nog al van groote beteekenis. De H. Schrift leert, dat alleen de gerechtigheid van den Christus, welke Hij ▼oor ons verworven heeft, de eenige grond ia, waarop wjj vrijspraak van schuld en straf en het recht ten eeuwigen leven ontvangen, maar daarvan wordt hier met geen enkel woord gewag gemaakt. Dit kan ook niet, want deze mannen gelooven niet aan den verschen en levenden weg, welken de Christus ons inge wijd heeft in zijn eigen vleesch en bloed, floe verblijdend zulke uitlatingen in moderne kringen ook zyn mojen, toch moeten we ons wachten voor overschatting en dit doen we, wanneer we daarin vien een vrucht van de bijzondere werking van Gods Geest. We moeten ons honden aan het woord Gods, dat ons zegt Daar is geen andere Naam onder den hemel d»n menschen gegeven dan die van Jezus, door welken we zalig kunnen worden. We kennen Gods barmhartigheid ook enkel goed uit de openbaring, welke Hy ons daarvan ge schonken heeft in den Zoon Zijner eeuwige liefde. Bouma. 1 i i De Penningmeester van de Deputaten voor den Evangelisatiearbeid van de Geref. Kerken in Noord-Brabant en Limburg zal, tenzjj er spoedig hulp op daagt, straks droevige diDgen moeten rapporteeren op de Particuliere Synode. Tot half April is in dii boekjaar f1500. minder ontvangen dan het vorig jaar en daar tegenover veel meer uitgegeven. De tijdsomstandigheden doen de uitgaven klimmen. De inkomsten bleven tot dusver bij 1917 vergeleken zeer achter. Broeders en zusters, indien er geen veran dering komt, zal het boekjaar op 1 Meisluiten met een tekort van duizend gulden. Wy meenen, dat het bekend maken van dit feit voldoende is om de bewijzen te lokkon van de liefde, die onze Evangelisatiearbeid sedert vele jaren mag bezitten in de Gereformeerde Eerken. Broeders en zusters, maakt ons in deze hoop niet beschaamd. Fijnaart. P. Nomks. Bovenstaand verzoek noemen we billijk. We hebben er ons over verblijd, dat de Gere formeerden in N. Brabant met zulk een ijver zich geven aan den moeilijken evangelisatie arbeid en dat zij onder den zegen des neeren zooveel tot stand hebben mogen brengen. Zy vonden ook in Zeeland vaak finantieelen steun en waar zij nu een beroep doen op onze be reidwilligheid om hen te helpeD, daar zullen we ze naar ik vertrouw niet teleurstellen. We doen in ons gewest nog zoo weinig aan dit werk. Laten we hen steunen, die met zooveel toewijding arbeiden opdat zij niet behoeven te zuchten onder een zoo belangrijk te kort. Te meer behooren we deze onze roepiDg te ge voelen, nu deze broeders ons zoo trouw ter zijde staan in onzen zendiogsarbeid. Menigeen heeft gezegd, toen we een krachtige actie voerden om tot eigen zendiog op Java te ko- meD, er is in onze eigen omgeving nog zooveel te doen en dit is volkomen waar, welnu het blijke, dat we ernstig meenden, wat we destijds hebben gezegd. Bouma. III. Dat het publiek optreden der vrouw in de Christenheid van den aanvang af zich niet ontwikkelde, wijt prof. Bavinck aan drie oor zaken de haeresie, hiërarchie en ascese. Ie. Aan de haoresie (ketterij), omdat vrouwen in enthousiaste kettersche bewegingen altoos een voorname rol speelden. 2e. Aan de hiërarchie, omdat de vrouwen daarvan geheel waren bui tengesloten. De vrouwen waren alleen prieste ressen der kuischheid volgens Tertullianus. 3e. Aan de ascese. De vrouw, die niet meer in hulpdienst der kerk werd gebruikt, zocht in kloosters een schuilplaats en heeft zich daar verdienstelijk gemaakt op het gebied van hand werk, kunst en wetenschap, onderwijs en op voeding, armen- en krankenbezoek, barmhar tigheid en zending. Later trad evenwel binnen die kloosters moreelo oataarding iD. De Hervorming bracht de verhtffiug der vrouw in het huwelijk mee. Toch waren de Gereformeerden er verre van af, de ongelijkheid van man en vrouw uit te wisschen. Volgens prof. B hielden zij nog min of meer vast aan eene antieke scholastische beschouwing van de minderwaardigheid der vrouw, welke mut Schriftuurplaatsen als Gen. 2 18, 3 16, 1 Cor. 11 7 v. Ef. 5 23, 24, 1 Tim. 2 13, 14 gesteund werd (bl. 42). Eu dat ten onrechte. Bovendien meenden de mannen met hun in tellectualisme, dat het verstand de grootste schat is en daarom d-j vrouw lager staat dan de maD. B$ hit Sehriftgebruik vergat men ook rekening te houden met de ontwikkeling in de historie. Er was gebrek aan historischen zin. Op bladz. 43 zegt prof. Bavinck „Als uit GeD. 18 12 (Richt. 19 26, 27) en 1 Petr. 3 6 de plicht van de onderdanigheid der vrouw wordt afgeleid, ziet men geheel over het hoofd, dat de verhouding, waarin de vrouw in de dagen des Ouden en Nieuwen Testa ments naar gewoonte en wet tot haar man stond, eene geheel andere was, dan die, welke langzamerhand onder de Christenvolken to1; stand kwam". Prof. Bavinck bedoelt niet, dat de norma van onderdanigheid zou zyn vervallen. Hy er kent daarin „eenige waarheid", maar de tooD, waarin de schryvers over de vrouw zich uiten, „verraadt duidelijk", dat zy haar als de min dere van den man beschouwen. Daartegen neemt by positie. Het Japansche type van vrouw, die de slavin harer man is, zy 't dan ook een allerliefste slavin, i» uit den tijd. „De vrouwen vyn met dit ideaal niet meer tevre den en de mannen haasten zich tegenwoordig, met te verklaren, dat de vrouw niet is de mindere, maar dat zij is een andere dan de man". Met deze ironi che opmerking besluit prof. B. het hoofdstuk over „De vrouw in de Christenheid". „De verandering in de waardeschatting der vrouw is te danken aan de omkeer, die in de aehttiende eeuw in het denken en het leven der volken werd teweeggebracht eenerzijds door het Piëtisme en anderzijds door het Ra tionalisme" zoo vangt het 4e hoofdstuk „De Vrouwenbeweging" aan, dat rijk is aan gegevens en opnieuw de enorme belezenheid vaD dezen hoogleeraar aan den dag brengt. H(j erkent in die beweging een goed maar ook een verkeerd element In waardeering van het z i. goede element gaat de schrijver zeer ver. Daarna bespreekt bij het vrouwenvraagstuk, dat diep ingrijpt in allerlei verhoudingen van het sociale leven. Het stelt ons niet alleen voor een religieus-etische kwestie, maar staat in het nauwste verband met alle gebieden van het maatschappelijke leven. „Op burgerrechtelijk terrein neemt het den vorm aan, welke positie aan de vrouw in het huwelijk en in het gezin toekomt, in hare ver houding tot den mar, tot de kinderen, tot het bezit en het beheer hare goederen. Sociaal dient het zich aldu3 aan, welke beroepeD, be drijven, ambten of betrekkingen overeenkomen met de natuur en de roeping der vrouw, en der halve voor haar moeten worden opengesteld. Waarmede dan weder ten nauwste samenhangt, welke bescherming zij bij al dezen arbeid bui tenshuis, in landbouw, nijverheid, handel, we tenschap enz. genieten moet, en veorts ook de belangrijke economische vraag, welk loon haar toekomt, en in hoever haar daarover, in het huwelijk de zelfstandige vrije beschikking vrij staaf. In de kerk luidt het vrouwenvraagstuk aldus, of de vrouw, inzonderheid bü de ver kiezing van ambtsdragers, tot het uitbrengen van haar stem gerechtigd is, of ook misschien zelve tot het ambt verkiesbaar is. In den staat beweegt het vrouwenvraagstuk zich voorname lijk om het actieve en passieve stemrecht der vrouw. En om niet meer te noemen paedagogisch doet het zich in deze gestalte voor, op welke opvoeding in den tegenwoordigen tijd de vrouw, in overeenstemming met haar aard en bestemming, aanspraak mag maken."(blz.70) Bij de bespreking van die vraagstukken gaat prof. B. uit van twee op grond der Schrift vasstaande beginselen 1. de eenheid en gelijkwaardigheid van man en vrouw. 2. het onderscheid en de ongelijkheid van man en vrouw. Deze beginselen poneert en handhaaft hij tegenover de verkeerde beginselen der Revolu tie, die volkomen gelijkheid der seksen wil een verkeerd element ook in de tegenw. Vrou wenbeweging. Bij de vrouw is ontwaakt het gevoel van eigenwaarde. Deze bewustwording zal vormen een keerpunt in de historie der menschheid, meent prof. B. De gevolgen dier verandering zijn nog niet te overzien. We moeten met die bewustwording der vrouw rekening houden. „Geene macht ter wereld brengt haar terug tot de onbewustheid van weleer." De verschillende punten hierboven genoemd, worden nu achtereenvolgens ieder in een af zonderlijk hoofdstuk behandeld (blz. 79186). Over 't algemeen genomen missen we in die behandeling de beginselen, die wij gaarne op den voorgrond gesteld zouden zien. Prof. B. aanvaardt byna zonder critiek den toestand zooals die geworden is en alleDgs meer worden zal. En het onderscheid, de ongelijkheid van man ea vrouw naar ziel zoowel als lichaam wordt wel zoo nu en dan even terloop» opgemerkt, maar daarmede is o.i. in de beschouwing in haar geheel te weinig rekening gehouden. Dr. Kuyper geeft in zyn „De Eerepositie der Vrouw" duidelijker lijnen aaD, die meer onze sympathie hebben. Ds. Rolloos haalt in zijn brochure tegon Johanna Breevoort een uitspraak van prof. 13. aan uit zijne Historia Bevelationis, een rede in dertijd voor zyn studenten gehouden, waarin deze hoogleeraar* ander geluid deed hooren Alle cmancipatiezucht is in strijd met de natuur dir vrouw en met het Goddelijk gebod. Die emancipatiezucht uit zich in onze eeuw in kle*ding, beroep, sport en gedrag der vrou welijke wereld. Maar ieder oogenblik bewyst de ervaring, dat zij hiermede haar ideaal prijsgeeft." Dat was een ardere toon Een o.i. zuiverder klank. Kerkhof. I. Domino, u heeft het nog al eens tegen de Ethischen. Jo, maar niet tegen hun persoon doch tegen hun leer. Gij moet personen en zaken goed onderscheiden, al kunt gü ze moeieljjk van elkander scheiden, met name als die zaak een leer, een belijdenis is. En die leer bestrijdende wil ik daarmee niet zeggen, dat men hen, die deze gevoelens zijn toegedaan, daarom den broederhand zou moeten weigeren, of hen alleen daarom niet zou mogen houden voor broeders en zusters in Christus Evenmin als ik wil beweren, dat men hen, die de gereformeerde leer en belijdenis zijn toe gedaan, daarom alleen reeds voor leden van Christus lichaam moet houden en den broeder hand reiken. Neen, onze belijdenis zegt in art. 29, d^t de merkteekenen der christenen deze zijn„te weten het geloof, en wanneer aangenomen hebbende den eenigen Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de gerechtigheid najageD, den waren God en hun naaste liefhebben, niet afwijken noch ter rechttr- noch ter linkerhand, en hun vleesch kruisigen met zijne werken. Alzoo noch tans niet, als of er nog geen groote zwakheid in hen zijmaar zy strijden daartegen door den Geest alle de dagen huns levens, nemende ge- stadiglyk hunne toevlucht tot het bloed, den dood, het lijden en de gehoorzaamheid des Hoe ren Jezus, in denwelken zij vergeving hunner zonden hebben, door het geloof in Hem." Niet waar, als wij deze merkteekenen in meer dere of mindere mate by iemand mogen vinden, dan verblijden we ons daarover en houden zoo iemand voor een christen en reiken hem de broederhand. En nu zyn er gelukkig Ethischen, by wiegy deze kenmerken vindt, terwijl er helaas Gere formeerden zyn, by wie gij ze niet vindt. Maar al h iemand een christen, een levend lid van het lichaam van Christus, dat houdt nog niet in, dat ik als gereformeerd belijder met hem kan samengaan èn samen-arbeiden in kerk en school en zending, enz. De dogmatische overtuigingen aller christe nen zyn niet een en daarom gaan zy ook in belijdenis uiteen. Men mag dit betreuren, maar het is een feit, dat tot aan de voleinding blijven zal. En mar die overtuigingen spreekt en han delt een christen Zyn christen-zyn kan hy niet aan een ander meêdeelen. Maar zyn overtuigingen kan by en wil hy en moet hy aan anderen mtêieelen, en zoeken, hen te bewegen, naar die overtuigin gen te spreken en te handelen. En hy ver blijdt er zich in, zoo hij anderen daartoe bewegen mag. En dit maakt, dat christenen, die niet de zelfde dogmatische overtuigingen hebbeD, dan ook niet kunnen samengaan en arbeiden in kerk en school en zendiEg, enz. Die overtuigingen maken grenzen, lynen, afscheidingen. En dit niettegenstaande elk levend christen de eenheid der ware christ-geloovigen zoekt vast te houden en te bevorderen. En nu wilden wy wel, dat die grenzen ei lynen en afscheidingen er niet waren. En dit verlokt dan soms tot de ydele en zondige poging, om ze weg te doezelen, te verflauwen, toe te dekken. In onzen tyd van ondiepte en oppervlakkig heid en gebrekkige^ kennis zit het zoo in de lucht, om zich zelf en anderen wys te maken, dat die dogmatische overtuigingen maar men- schen-bedenksels, slechts theoriën zyn en die dogmatische verschillen van geen ef weinig belang zyn Het komt er maar op aan, wat men is. En over al die nietigheden heen reikt men dan elkander de hand en gaat en arbeidt broederlyk en bly saam. Maar de nuchtere toeschouwer ziet aanstonds, dat heel dit oppervlakkige gedoe, deze fraaie vertooning, daar op neerkomt, dat de gerefor meerden hun overtuigingen en belydenis los laten en op zy zetten. En zy kunnen dit te gemakkelijker doen, naarmate die overtuigingen en beljjdenis min der de hunne zyn geweest. Die geringschatting van de dogmatische oyertuigiDg-en, van de belydenis cn leer, waarin die overtuigingen zich uiten is niet naar de Schrift, is niet een vrucht des Geestts. De Heiland noemt zyn prediking een leer en zegt„Myne leer is de m|jne niet, maar Desgenen, die my gezonden heeft" (Joh. 7 16). De profeten des Ouden Verbonds onderschei den nadrukkelyk tusschen ware en valsche profetie. Paulus trekt een scherpe lyn tusschen de gezonde liefde en de dwaling. En lees eens Matth. 7 15; 16 12; en Rom. 16 17 1 Joh. 4:1 en 3Gal. 1:8; en 2 Joh. 10. Ik acht dan eok dat Verflauwen en wegdoe zelen der lynen en grenzen, dat gedwongen saamguan van hen, die niet saam kunnen gaan een verderf voor kerk en school en zending. En ook is het niet bevorderlyk aan de oefening der geestelyke eenheid aller ware geloovigen, maar berooft integendeel die eenheid van haar diepte en kracht en doet haar verflauwen en verslappen. En het eigenaardige in de ligging en neiging der geesten in den tyd, waaria wy leven, is mede oorzaak, dat het gevaar voor de gerefor meerden juist van den ethischen kant dreigt. Daarom waarschuw ik daartegen telkens en wys op de verschillen. Klaabhamie. 111 11 i eggtbmeb— TWEETAL te EnschedeH. S Bouma te Hoogeveen G. v. d. d. Zanden te Renkum te Wilnis: J. Oosterveen te Geesteren c.a. C. J. Goslinga te Molenaarsgraaf c.a. BEROEPEN te Nieuwerbrug a.d. RynD. Ligter te Pieterburen te Westzaan, Pynackerc.a., Willemstad, Dueseu, Bolnes, Haastrecht en Laidschendam J. L. d. Wolf, cand. te Gouda te Tan PestW. Oosterheert te Ter Apel ta IJmuiden J. Mulder te Gorinehem te Wilnis: J. Oosterveen te Geesteren te Knype W. ie Roos, cand. te Rinsumageest. AANGENOMEN naar Zevenhoven Dr. J. G. Ubbink te Mon nikendam naar WaardhuizenC. Dekker te Ooltgensplaat. BEDANKT voor DwingelooA. J. de Boer te Garrelsweer voor Krimpen a.d. Lek Z. Hoek te Zonnemaire» voor Veere: B. Meyer te Ierseke; voor Loosdrecht: A. H. Nieboer te Krabbendyke. voor HeiakenszandP. Nomes te Fynaart. Dr. W. H. Nieuwhuis, een der oudste leeraars by heb Geref. Gymnasiaal onder wys, heeft tegen 1 Sept. eervol ontslag gevraagd uls leeraar aan het Geref. Gymnasium te Kampen. Dr. J. J. We3torbeok van Eerten herdacht zyn 25-jarig ambtsjubileum te Kampen met 1 Kon. 8 56—58. Ds. J. J. Knap, Herv. Pred. te Groningen, vierde zyn 25-jarig ambtsjubileum. Hoewel onze Kerkbode de Geref. kerken dient, willen wy toch in deze rubriek dien onvermoeiden stryder voor de Geref. beginselen ook onze hulde toebrengen. Door z|jn persarbeid heeft ds. Knap zich in de Geref. kerken vele warme vrienden verworven, en meegewerkt met man nen als Dr. Kuyper en Dr. Bavinek en anderen aan onzen geestelijken opbouw. Spare de Heere hem nog vele jaren vooral ook met het oog op de komst van Zyn Koninkrijk. Afscheid van Schoondyke ds. H. Brouwer met Hand. 20 32van Bergambacht ds. G. van Setten met 2 Thess. 2 1517. Ds. W. Ringnalda te Haarlem heeft wegens emeritaat afscheid van zyn gemeente genomen met 2 Tim. 2 19, en bevestigde tevens ds. G. R. Kuyper. De Kerkbode van Overysel en Drente vraagt, of het soms een Aprilgrap was van ons, toen wy meedeelden, dat een jurist van de Vrye Universiteit in zyn proefschrift de stel ling had opgenomen „De samenkomsten der gemeente behooren als regel niet langer te duren dan anderhalf uur". Neen, waarde perszuster, 't is geen grap, maar zuivere waar heid de Standaard verkoopt toch geen grappen, hè? en daaruit was het bericht genomen; be doelde jurist is Dr. Schut. Uit de notulen van den kerkeraad der Geref. kerk te Haarlem 1. Aanwezig zyn drie broeders, die ver zochten te worden toegelaten als afgevaardig-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 2