1 Timotheus 24. Een verkeerde voorstelling. Overzicht. Wanneer hoort men nu eens in de kerk een vingerwijzing, die helpen kan om uit de moeite te komeD, waarin men zelf verkeert? De kerk kent het jonge leven niet, miskent het zelfs. De predikanten zyn Miet by, ouderwatsch zyn ze en styf. Hun styl is miserabel, fyne vormen kennen ze niet, ze preekon veel te lang, ge bruiken allerlei konventioneele termen, waarin voor niemand meer leven groeit. Zoo is er zelfs zekere onwaarachtigheid. Zyn dat niet da beschuldigingen, althans de voornaamste? 'k Geloof het wel. Het zyn klachten van ernstigen aa'd. Want, mochten ze waar zyn, dan treffen ze maor dan de kerk, dan raken ze heel het Christendom. Dan zeggen ze, |dat heel de ontwikkeling een an dere had moeten zyn." Het komt ons voor, dat de schryver aan de klagers recht heeft laten wedervaren. Duidelyk blykt het, dat hy wel weet, wat er zoo al tegen de kerk en tegen de predikanten inge bracht wordt. Men kan niet zeggen, dat het oordeel malsch is. Welke verandering wenschen de klagers „In 't algemeen is men sterker in het nega tieve, dan in het positieve, zooals het meer met klagers gaat. Men spreekt wel van ver- frissching en verjonging, doch geeft er zich niet behoorlijk rekenschap van, waarin die zal moeten bestaan, en hoe die zal moe'en komen Men roept om een andere geest, in kerk en prediking en Christendom. Dat alles moet anders worden om te kunnen voldoen aan de eischen, die in onzen tyd worden gesteld. Een andere geestomdat het Christendom en de kerk nog zouden staan op het peil, waarop ze stonden in de 16e en 17e eeuw. Destijds modern, zyn zy nu verouderd, zoo roept men. Waar by men vergeet, dat juist de hervormers teruggingen naar den oud-Chris- telyken tyd en naar de besten der kerkvaders. Maar dit nu daargelaten, men vraagt van het Christendom, dat het modern zal zyn. Na tuurlijk reeds op zich zelf een eigenaardige eiscb, omdat men door het stellen van dien eisch het Christendom aantast in zyn wegen. Immers dat Christendom beweert iets Suigeneris te zyn, iets van gansch eigen karakter. Het treedt op met de prediking alles te kunnen geven, wat noodig is voor tyd en eeuwigheid niet alleen, maar ook te bieden een hart en hoofd bevredigende wereld- en levensbeschou wing. Het zegt, dat het wel niet kan worden vergeleken, want dat het juist verheven is boven al wat de aarde oplevert, omdat het zorgen wil niet alleen voor dit, maar ook voor een volgend leven. Wie nu aan de kerk, aan het Christelyk geleof, aan de prediking den eisch stelt modern te zyn, tast het in zyn wezen aan, want hy gaat beoordeelen naar dezen tyd, wat niet aan eenigen tyd wezen wil. Hy trekt in den stroom van het steeds veranderende men- sehenleven, wat als een rots alle water dwin gen wil uit den weg te gaan." Zulke woorden mogen wel tot nadenken nopen. Zy zeggen heel kort m*ar zeer dui delyk, waar het op staat. Ieder kan er uit zien, wat het Christendom i3. Da schryver echter laat het hier niet by, want dan zou men hem billijk hebben kunnen verwyten, dat hy nog niet ingegaan was op het eigenlijke bezwaar, hetwelk velen hebben. Hy vervolgt dan ook .Toch is daarmee de zaak nog niet opgelost. Want het kon zyn, dat kerk en prediking, dat Christelyk geloof en Christelijke wereldbeschouwing, zich aan de kinderen van dezen tyd wilden opdringen in den vorm van een anderen tyd. Dat woord moet nader wor den toegelicht. De waarheid Gods is in alle tyden dezelfde, ze veroudert nooit. Maar aan de waarheid Gods wordt in alle tyden door kerk en wetenschap gearbeid. Men tracht haar beter te formuleeren, meer te doorzieü, duide lijker te belydec. Men gaat in eiken tyd weer na, wat haar beteekenis is voor de practyk van het leven. In dezen zin is er wel voor uitgang en dus wel verandering. Niet de waarheid Gods wijzigt zich maar de kerk des Heer«n leert ia de opeenvolgende tyden meer zien van haar rijkdom. En dat alles geschiedt wel degelyk in verband met het verloop der geschiedenis. Nieuwe vraagstukken, nieuwe moeilijkheden, nieuwe dwalingen ook doen oog krygen voor het vele, dat in Gods Woord ligt besloten. En nu kon het zyD, dat de kerk van onzen tyd daar geen oog voor had, maar meende genoeg te doen als ze maar steeds herhaalde, wat reeds vroeger was gebracht". (Wordt vervolgd). Bouma. Naar aanleiding van mijn voirg stukje over allen zaligt* werd door een lezer gevraagd, of niet 1 Timotheus 2: 4 een veel duidelijker tekst is om zich op te beroepen. Hy bedoelt daarmee, dat da zoogenaamd® Universahstenof voorstan dera van de leer dor algemeene verzöeniog, zich beter op dat Schriftwoord konden beroepen. Welnu, dat doen zy ook inderdaad En in de tweede plaats wil hy weten, hoe een Gerefor meerde dien tekst moet lezen en verklaren. Er staat in dat vers te lezen van God onzen Zaligmaker, welke wil dat alle menschen zalig worden en tot kennis der waarheid komen Op den klank af aangehaald lykt dit woord den Universalisten in het gevlei te komen. Door sommigen is ter verklaring vsn dezen tekst wel beweerd, dat hier gedacht moet worden aan Gods geopenbaarden wil, of wil des bevels, en dan wel gesteld tegenover Gods verborgen wil, of wil des besluitswelke laatste wil dan een anderen inhoud heeft. Dan wordt de tweeërlei wil van God, om zoo te zeggen tegen elkaar uitgespeeld. Gods verborgen wil is, dat niet allen zalig worden. Gods geopenbaarde wil luidt, dat wèl allen zalig worden. Maar die opvatting lykt ons eene misvatting. Het feit, dat niet alle menrchen zalig worden, behoort Diet tot de verborgene dingen die voor den Heere onzen God zyn, maar behoort juist tot de dingen, die Hy zeer k'aar en duidelyk aan ons geopenbaard heeft. Eu we mogen er ons nooit eene voorstelling vau maken, alsof in God tWie .willen" zouden zyn, die op eenig punt niet met elkaar in overeenstemming zyn konden. Er is in God inderdaad slechts één wil, één heilige wyze beschikking en bepaling over alle creaturen, waarin de diepste grond van alle ontstaan en bestaan zyner schepselen ligt. Iu dien wil vindt alles zyne verklaring en bestemming. Wig muken eene onderscheiding in ons denken tusscfeen den wil des besluits en den wil des bevels, en dan is voor ons denken niet altoos de overeenstemming te vinden tusschen die beide, doch dat ligt aan d« beperktheid van ons inzichtinderdaad kan en mag er tusschen die twee geen onverzoen lijke strijd wezen. In de uitkomst zal eenmaal blijken, hoe er volkomen overeenstemming bestaat en bestond tusschen wat wig noemden .Gods verborgen" en .Gods geopenbaarden" wil. Ons standpunt als beperkte schepselen, de verduistering van ons verstand door de zonde brengen mee, dat wij naar Jobs woord (26 14) van de wegen des Heeren maar zien de uiterste einden; tn wat een klein stuksken der zaak hebben wy van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan Daarom is het verkeerd een woord als Paulus in 1 Timotheus 24 schrijft te willen ver klaren, alsof er strijd kon zyn tusschen den geopenbaarden en d^n verborgen wil van God. Om den juisten zin van dit woord te vatten, moeten we het eenvoudig nemen in het ver band, waarin bet voorkomt,terwyl iweediügen voor ons vast staan: le. dat vele duidelijke uitspraken der Schrift leeren, dat niet alle menschen zalig worden, gelyk we in ons vorig artikel oautoondenen 2e. dat herhaaldelijk het woordje allen gebruikt wordt zonder dat daarmee bedoeld is alle menschen hoofd voor hoofd, 't Is de grootste dwaasheid om telkens wanneer in den bybel het woord „allen" voor komt, te denken aan een optelsom van alle menschen één voor één, die ooit geleefd heb ben of op een zeker oogenblik op aarde waren. By andere, zesr eenvoudige teksten doet men dat ook niet. Waarom zou men 't dan wèl doen, zoodra er sprake is van de „zaligheid" Bijv. (ik sla juist op) 2 Tim. 1 15, waar Paulus schryf't„gij weet, dat allen die in Azië zyn, zich van my afgewend hebben". Is er nu één schriftverklaarder, zelfs uit de ethische heeren, zoo dwaas om dit woord „allen" te gaan verklaren als de optelsom van de tien- of honderd duizenden inwoners van Azië op dat oogenblik Immers niet één. Ieder gebruikt zyn verstand en zegt: Daarmee b-doelt de apostel een groot aantal van de menschen, waarmee hy in Azië in aanraking kwam. Meer nietHy noemt er zelf maar een paar op Fygellus en Ilermogenei ook al een duide lyk bewys, dat volstrekt niet allen hoofd voor hoofd bedoeld werden. De bedoelde menschen hadden zich als getuigen moeten aanmelden om wanneer Paulus' zaak te Rome v-or het gerecht kwam, een gunstig getuigenis van hem af te leggen. Zelfs zijn beste vrienden Fygel lus en liermogene3 hadden zich, geheel tegen Paulus' verwachting in, daartoe niet aangemeld. Welnu, in dat verband verklaart men dus ook het woordje allennaar den zin, dio dat ver band eischt, en niet als alle menschen hoofd voor hoofd. Zoo nu moet het ook gebeuren in den tekst: God wil, dat alle menschen zalig worden en tot kennis der waarheid komen. Wat staat er namelijk in de vlakvooraf gaande verzen Daar vermaant Paulus zyn leerling Timo theus, die als voorganger der gemeente het publieke gem enschappelyke gebed had te doen „dat gedaan worden smeekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle men schenop welke woorden uit vers 1 klaar blijkelijk vers 4 terugslaat. En dan verklaart Paulus nog nader zyn bedoeling met die uit drukking „alle menschen", als hjj in vers 2 schrijf'.„Voor koniDgen en allen die in hoog heid zyn". De gemeente moes- leeren bidden voor hare Overheden. Dat waren destijds wel heidenen, maar toch moest de gemeente die personen en hun ambtelijke werkzaamheden iu hun voorbede opnemen. Dat zou zegen af werpen. Er volgt: opdat wy een stil en ge rust leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid". Timotheus moest de gemeente leeren bidden ook voor hare heidenscho over heden, opdat die hooggeplaatsten in de maat schappij, als verhooring Gods op de gebeden zyner gemeente, ook moohten komen tot ken nis der waarheid. God toch wilde dat niet louter menschen van geringen stand tot zyne kerk zouden toevergaderd worden, maar ook edelen des volks, prinsen, hooggeplaatsten. Het bidden voor de overheden is dan ook „goed en aangenaam voor God onzen Zalig maker" vers 3 „welke wil, dat alle menschen zalig worden en tot kennis der waarheid komen". Wie eenvoudig weg dit woord in zyn verband leest, maakt er dan ook niets anders uit op, dan dat alle menschen hier beduidt: menschen van allerlei standniet uit sluitend nederigen in den lande, maar even zeer vooraanstaanden, ja zelfs koningen, vor sten, keizers. We mogen aannemen, dat Timotheus naar dit vermaau heeft galuisterd en dat hy de gemeenten voorging in de voorbede voor de overheden en dat niet alleen hig dat gedaan heeft, maar alle leeraars in allerlei gemeenten uit dien eersten Christentijd. En wat is de verrassende vrucht geweest ala verhooring Gods dier gebeden? Dat motte daad ook koningen en hooggeplaatsen gekomen zyn tot het geloof in Christus Jezus, ja dat zelfs de Keizer Con- stantyn Christus heeft leeren belijden. De geschiedenis heeft haar zegel gedrukt op Paulus' vermaning, wnlke hy aan Thimotheus voor voorhield. 't Is evenwel, zooals uit dit ver band genoeg'/aam blykt, volstrekt niet de be doeling van Paulus geweest, dat eenmaal alle menschen hoof 1 voor hoofd xaiig zouden worden. Deze uitspraak gaat dus evenmin in tegen alle audere duidelijke uitspraken der Schrift, welke ons leeren dat de genade particulier is. Het boekje ,Alle Geslachtenvarslag van de 30ste Algem. Nedorl. Zendingg-Conferentie en van de Jaarvergadering van het Ned. Bijbel genootschap 1821 Juni 1917 te Amsterdam gehouden, is ryk van inhoud en der kennis neming waard. Terecht heef ds. Wielenga in onze Kerkbode er reeds met nadruk op gewezen. In dat boekje komt ook voor een verslag van de samenkomst met de gemeente op Dinsdag 19 Juni des avonds te 8 uur in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, waar als sprekers voor gingen de Geuef. predikant van Soest ds. van Arkei en de Hervormde predikant van Haarlem (nu te Amsterdam) dr. A. H. de Hartog. Deze laatste sprak over „Woord en Geest". Van zyn toespraak werd een kort resumé op genomen, dat evenwel blijkens het „Voorbe richt" mag toegeschreven worden aan den spreker zeiven Want daar staat, dat de sprekers zelf de vriendelijkheid hadden den tekst van het door hen gesprokenene te geven. We mo gen dus de sprekers voor het verslag aanspra kelijk stellen. Nu was o.i. de toespraak van dr. de Hartog er op berekend om eene verkeerde voorstelling te propageeren omtrent hen, die vasthouden aan de inspiratie der Heilige Schrift Met een misschien wel door hemzelven uitgedacht woord, noemt hy die: Woorddrijvers. Eu ten einde aan zyn betoog klem by te zetten geeft hy een verkeerde uitlegging aan Luthers gezegde „Das Wort sollvn Sie stehen lassen". Aldus toch lezen we in genoemd boekje op bl dz. 65 „Waar de Roomsche Kerk velerlei be middeling tusschen den Eenigen God en den enkelen mensch zocht, daar wilde de Reformatie ptrsoonlpk verkeer tusschen het hart van den enkeling en het Hart Gods. Uit dat streven slechts is te verstaan de lyfspreuk van Luther: „Het Woord zult ge laten staan". Want met „Woord" is hier niet bedoeld een doode letter of ledige klank, maar de Stem des Vaders, die zich vast en zeker hooren doet voor Zyn kind". Ben dergelijke voorstelling, ontspruitend uit het gemakkelijk fantaseerend brein van dr. de Hartog, is evenwel bezijden de werkelijkheid. De spreuk van Luther was terdege een zich met kracht en klem beroepen op den Bijbel als het Woord Gods, dus op het geschreven Woord Gods. Dat dit Woord voor iemand die gelooft, een doode letter is, behoeft niet gezegd te worden, waut ieder, die gelooft, ervaart de levende kracht van dat Woord Gods Doch door zóó te spreken en te schrijven geeft dr. de Hartog een scheve voorstelling van het be kende Lutherwoord. Luther wilde zich alleen van ongelijk laten overtuigen door uitspraken van de Heilige Schrift. Als de Roomschen tegen hem in het kryt traden, moesten ze by hem niet aankomen met uitspraken van conciliën of pausen. Daar maalde hy niet om. Gedurig zei by openlijk en schreef hy openlijk, dat pausen en conciliën feibaar waren en op allerlei manier gedwaald hadden, ja zooals hy op den Rijksdag te Worms verklaart zelfs ziehzelven tegenge sproken hadden. Maar Gods Woordde Heilige Schriftde Bijbeldie was onfeilbaar. Daarvoor boog Luther. En met ■Scftn/^wrplaatsen ver dedigde hfe' zich tegenover Rome en de Room schen, omdat Luther vas liield aan het God delijk gezag van de Schrift. Van die Schrift moesten zijn tegenstanders afblijven. En daar om gebruikte deze strijdbare held in de gees telijke wapenrusting des Woords gedurig die lyfspreuk: „Das Wort sollen Sie stehen las sen" „Het Woord zult ge laten staan" Dus in heel anderen zin, als dr.de Hartog zyn hoorders he ft willen wijsmaken. Dit Luther woord is juist een verdediging van het geloof in de onfeilbaarheid der Schrift. Volgens dr. de Hartog moest de Hervorming tweeërlei dreigend gevaar bestrijden „Eenerzyds" zoo schrijft hy dreigde en dreigt men dood te loopen in Geestdrijverij anderzyds, vierkant tegengesteld in Woord- drijverij. De eerste, de Geestdrijverij, waartegen gemeenlijk door de Woordryvery wordt ge waarschuwd, verloopt (men denke aan uitersten als de dwaling van een Jan van Leiden, den Koning van Sion, enz) in ongebondenheid, zoo niet in ontucht. De tweede, de Woorddry very (de historie leert het evenzeer vergaat naar hare eanzydigheid in erger zonde nog, n.l. in het kruisigen van de Levende Waarheid. Jezus Christus is dan ook niet aan het schandhout gebracht door Geestdrijvers, maar door Woord- dryvers. De sceptische wysgeer PUaiuszyn vrouw, de droomenuitlegster, de sterrenzieners, de Wyzen uit het Oosten, zjj pogen Jezus los te laten of komen om den Christus te aanbid den, maar de wel-meenende Schriftgeleerden, zy achten de Levende Waarheid gevaarlijk". Die Woorddry very" is een manier van voorstelling van dr. de H., een fantasie, geen in de historie voorkomend verschijnsel. Hy ge bruikt alleen dat paralelle woord met „geest drijverij" om iets als ketterij of aberratie te brandmerken, waar hy tegen ingaan wil. Feitalyk bedoelt dit woord het vasthouden aan de Schrift te brandmerken als „drijverij*Dat is het verkeerde. We zyn bet eens met het geen dr. de Hartog in het vervolg zeide, n.l. dat Geest en Woord gepaard moeten gaan. Maar dan moet er ook zyn een band aan het geheels Woord. En zy, dia in gehoorzaamheid aan het gehe*le Woord Gods buigon, zyn geen Woord drijvers. Daar zulk een krachtterm de eigenschap heeft van by menigeen in te slaan, moeten we er tegen waarschuwen dezen term te gebrui ken. Hy is onwaar, berust op een scheefge trokken voorstelling, en leidt consequent door gevoerd, tot een loslaten van de vastigheid van Gods Woord en tot een aanhangen van mysticisme en subjectivisme. Kibkhof. ZJUXDIXQ. Iu het laatst verschonen nummar van „The International Revieuw of Missions" wordt ook een Zendingseverzicht gegeven over 1917. Wy kunnen er niet aandenken op bijzonderheden in te gaan, maar geven alleen de conclusies weer van de schrijvers Oldham en Golloek, als van bijzonder belang. De wereldoorlog heeft geweldige machten ontketend, en al naar de oorlog verder voort gaat worden die machten duidelijker gezien. De beroeringen der Russische revolutie werken na door heel de wereld. We mogen verwachten, dat niet alleen een nieuw-Europa, maar ook een nieuw-Azië, ja zelfs in menig opzicht een nieuw-Afrika uit den oorlog zullen oprijzen. In Engelsch-Indië ontwaakt het nationaal zelf bewustzijn met kraeht, en dit zal ook vroeg of laat politieke gevolgen hebben, d. w. z. dat Engelsch-Indië grijpt naar het ideaal d*r on afhankelijkheid. China is nog steeds op zoek naar mannen, die het reusachtig ryk op de baan van den vooruitgang kunnen leiden. Japan heeft zich een nieuwe positie als wereld macht veroverd en zal misschien enkel met winst uit dezen oorlog te voorschyn treden. In de Levant en Midden-Azië brengt de oorlog verreikende veranderingen te weeg in het po litieke en oeconomische leven der volken en in den invloed en aanspraken van den Islam. De Joden hebben een nieuwe vryheid herwon nen, en worden diep geschokt door de hoop, om eindelyk na 2000 jaren weer een onafhan kelijk nationaal bestaan to verkrijgen in hun oude huis, in Palestina. Door heel de wereld zijn bewegingen waar te nemeD, welke door menschelyke wysheid niet kunnen doorgrend en te krachtig zyn, om door menschenhand te worden bestuurd Het is God, die werkt. En wat zal de toekomst brengen? Op de zendiugsvelden doet 't gebrek aan matmelyke en vrouwelijke krachten zich duchtig gelden velen zyn by het leger ingelijfdan deren (met name de Duitschers) zjjn wegge voerd in ballingschap, aan hun arbeid schan delijk ontruktook verhinderen de moeilijke reisgelegenheden de aankomst van nieuwe krachten, 't Is niet gemakkelijk in te zien waar in de naaste toekomst de mannen moeten worden gevonden, om de open deuren binnen te gaaD, en te voorzien in de groote en drin gende behoeften ten gevolge van den oorlog ontstaan Maar w(j leven nu voorzeker in een tyd, waarin getallen en materieele krachten hebben opgehouden van h»-t meest* belang te zyn, indien zy dit ooit zijn geweest. Er zjin krachten aan het werk in de wereld dio mach tiger zyn dan des menschen kracht of men schelyke organisatie. Nieuwe scheppende krach ten werpen eeuwenoude hindernissen neer en maken des menschen geest ontvankelijk voor nieuwe ideeën. Temidden van al deze naar voren dringende idealen en de worsteling om 't meesterschap op allerlei terrein van het leven, is onze eerste en diepste behoefte een vernieuwd vertrouwen in de almacht der waarheid en do onoverwinnelijke kracht van liefde en geloof. De afwezigheid van voldoende vreemde werkkrachten legt zwaardere lasten op de in- landsche kerker. De daadwerkelijke ontwik keling en aanstelling van inlandscb# helpers, die leiders moeten worden, is op 't oogenblik het meest brandende probleem, aan onze zen dingsmannen gesteld. En daar men alleen leider worden kan als 't besef der verantwoor delijkheid wordt versterkt, zien de verschillende zendingslichamen zich geroepen ernstig te overwegen door welke middelen de verant woordelijkheid, die nu op de vreemde arbeiders (de zendelingen) rust, zoo suel en kraohtig mogelijk kan worden gelegd in inlandsche handen, en hoe men op de beste wyze harte lijke samenwerking tusschen inlanders en vreemden kan verzekeren. De arbeid, verricht in de voornaamste zen- dingsvelden van Azië, geeft de diepe overtui ging, dat het Evangeli* wezenlijk goed nieuws brengt aan verloren zondaren, die, als zy het hooren en gelooven, 't leven vinden vrede, vrij heid en hoop. Ia die velden groeit ook de kennis, terwijl de feiten 't leeren, dat'tEvan- gelis dan alleen in zyn volheid wordt geopen baard, als het Christus uitroept tot Heer en Koning over 't geheele leven, en men er naar streeft ook 't maatschappelijke leven in over eenstemming te brengen met Z|jn wil. Op merkelijk is, dat Afrika leert, hoe het Evan gelie alzoo vat op de bevolking krjjgt, dat de christelijke beginselen tegelijkertijd doorwerken in de politipke, iDdustrieele en handelsbetrek kingen tusschen haar en do Westersche mogend heden, die ze overheersohen. Op vele terreinen wordt het gezien, hoe men eenerzyds streeft naar een zoo ver mogelijk verbreide Evangeliepredikiug, en anderzyds zich met volle kracht toelegt op één bepaalde zaak. Iu Japan en Madras zyn scholen voor vrouwen in Mandarin te Tzinanfa legtmen zich sterk toe op de studie in de medicijnen in China en Engelich-Indië wordt 't zelfde gezien, en dit alles bevestigt 't gezegde. Daaruit blykt dus, dat er tegenwoordig niet alleen be hoefte is aan uitbreiding van den arbeid, maar niet minder aan versterking van den ehriste- lyke geest).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 2