1 Timotheus 24.
Een verkeerde voorstelling.
Overzicht.
Wanneer hoort men nu eens in de kerk een
vingerwijzing, die helpen kan om uit de moeite
te komeD, waarin men zelf verkeert? De kerk
kent het jonge leven niet, miskent het zelfs.
De predikanten zyn Miet by, ouderwatsch zyn
ze en styf. Hun styl is miserabel, fyne vormen
kennen ze niet, ze preekon veel te lang, ge
bruiken allerlei konventioneele termen, waarin
voor niemand meer leven groeit. Zoo is er
zelfs zekere onwaarachtigheid.
Zyn dat niet da beschuldigingen, althans de
voornaamste? 'k Geloof het wel. Het zyn
klachten van ernstigen aa'd. Want, mochten
ze waar zyn, dan treffen ze maor dan de kerk,
dan raken ze heel het Christendom. Dan
zeggen ze, |dat heel de ontwikkeling een an
dere had moeten zyn."
Het komt ons voor, dat de schryver aan de
klagers recht heeft laten wedervaren. Duidelyk
blykt het, dat hy wel weet, wat er zoo al
tegen de kerk en tegen de predikanten inge
bracht wordt. Men kan niet zeggen, dat het
oordeel malsch is.
Welke verandering wenschen de klagers
„In 't algemeen is men sterker in het nega
tieve, dan in het positieve, zooals het meer
met klagers gaat. Men spreekt wel van ver-
frissching en verjonging, doch geeft er zich
niet behoorlijk rekenschap van, waarin die zal
moeten bestaan, en hoe die zal moe'en komen
Men roept om een andere geest, in kerk en
prediking en Christendom. Dat alles moet
anders worden om te kunnen voldoen aan de
eischen, die in onzen tyd worden gesteld.
Een andere geestomdat het Christendom
en de kerk nog zouden staan op het peil,
waarop ze stonden in de 16e en 17e eeuw.
Destijds modern, zyn zy nu verouderd, zoo
roept men. Waar by men vergeet, dat juist
de hervormers teruggingen naar den oud-Chris-
telyken tyd en naar de besten der kerkvaders.
Maar dit nu daargelaten, men vraagt van het
Christendom, dat het modern zal zyn. Na
tuurlijk reeds op zich zelf een eigenaardige
eiscb, omdat men door het stellen van dien
eisch het Christendom aantast in zyn wegen.
Immers dat Christendom beweert iets Suigeneris
te zyn, iets van gansch eigen karakter. Het
treedt op met de prediking alles te kunnen
geven, wat noodig is voor tyd en eeuwigheid
niet alleen, maar ook te bieden een hart en
hoofd bevredigende wereld- en levensbeschou
wing. Het zegt, dat het wel niet kan worden
vergeleken, want dat het juist verheven is
boven al wat de aarde oplevert, omdat het
zorgen wil niet alleen voor dit, maar ook voor een
volgend leven. Wie nu aan de kerk, aan het
Christelyk geleof, aan de prediking den eisch
stelt modern te zyn, tast het in zyn wezen aan,
want hy gaat beoordeelen naar dezen tyd, wat
niet aan eenigen tyd wezen wil. Hy trekt in
den stroom van het steeds veranderende men-
sehenleven, wat als een rots alle water dwin
gen wil uit den weg te gaan."
Zulke woorden mogen wel tot nadenken
nopen. Zy zeggen heel kort m*ar zeer dui
delyk, waar het op staat. Ieder kan er uit
zien, wat het Christendom i3. Da schryver
echter laat het hier niet by, want dan zou
men hem billijk hebben kunnen verwyten, dat
hy nog niet ingegaan was op het eigenlijke
bezwaar, hetwelk velen hebben. Hy vervolgt
dan ook .Toch is daarmee de zaak nog niet
opgelost. Want het kon zyn, dat kerk en
prediking, dat Christelyk geloof en Christelijke
wereldbeschouwing, zich aan de kinderen van
dezen tyd wilden opdringen in den vorm van
een anderen tyd. Dat woord moet nader wor
den toegelicht. De waarheid Gods is in alle
tyden dezelfde, ze veroudert nooit. Maar aan
de waarheid Gods wordt in alle tyden door
kerk en wetenschap gearbeid. Men tracht haar
beter te formuleeren, meer te doorzieü, duide
lijker te belydec. Men gaat in eiken tyd weer
na, wat haar beteekenis is voor de practyk
van het leven. In dezen zin is er wel voor
uitgang en dus wel verandering. Niet de
waarheid Gods wijzigt zich maar de kerk des
Heer«n leert ia de opeenvolgende tyden meer
zien van haar rijkdom. En dat alles geschiedt
wel degelyk in verband met het verloop der
geschiedenis. Nieuwe vraagstukken, nieuwe
moeilijkheden, nieuwe dwalingen ook doen
oog krygen voor het vele, dat in Gods Woord
ligt besloten. En nu kon het zyD, dat de kerk
van onzen tyd daar geen oog voor had, maar
meende genoeg te doen als ze maar steeds
herhaalde, wat reeds vroeger was gebracht".
(Wordt vervolgd). Bouma.
Naar aanleiding van mijn voirg stukje over
allen zaligt* werd door een lezer gevraagd, of
niet 1 Timotheus 2: 4 een veel duidelijker tekst
is om zich op te beroepen. Hy bedoelt daarmee,
dat da zoogenaamd® Universahstenof voorstan
dera van de leer dor algemeene verzöeniog, zich
beter op dat Schriftwoord konden beroepen.
Welnu, dat doen zy ook inderdaad En in de
tweede plaats wil hy weten, hoe een Gerefor
meerde dien tekst moet lezen en verklaren.
Er staat in dat vers te lezen van God onzen
Zaligmaker, welke wil dat alle menschen zalig
worden en tot kennis der waarheid komen
Op den klank af aangehaald lykt dit woord
den Universalisten in het gevlei te komen.
Door sommigen is ter verklaring vsn dezen
tekst wel beweerd, dat hier gedacht moet
worden aan Gods geopenbaarden wil, of wil
des bevels, en dan wel gesteld tegenover Gods
verborgen wil, of wil des besluitswelke laatste
wil dan een anderen inhoud heeft. Dan wordt
de tweeërlei wil van God, om zoo te zeggen
tegen elkaar uitgespeeld.
Gods verborgen wil is, dat niet allen zalig
worden.
Gods geopenbaarde wil luidt, dat wèl allen
zalig worden.
Maar die opvatting lykt ons eene misvatting.
Het feit, dat niet alle menrchen zalig worden,
behoort Diet tot de verborgene dingen die voor
den Heere onzen God zyn, maar behoort juist
tot de dingen, die Hy zeer k'aar en duidelyk
aan ons geopenbaard heeft. Eu we mogen er
ons nooit eene voorstelling vau maken, alsof
in God tWie .willen" zouden zyn, die op eenig
punt niet met elkaar in overeenstemming zyn
konden. Er is in God inderdaad slechts één
wil, één heilige wyze beschikking en bepaling
over alle creaturen, waarin de diepste grond
van alle ontstaan en bestaan zyner schepselen
ligt. Iu dien wil vindt alles zyne verklaring en
bestemming. Wig muken eene onderscheiding
in ons denken tusscfeen den wil des besluits
en den wil des bevels, en dan is voor ons
denken niet altoos de overeenstemming te
vinden tusschen die beide, doch dat ligt aan
d« beperktheid van ons inzichtinderdaad kan
en mag er tusschen die twee geen onverzoen
lijke strijd wezen. In de uitkomst zal eenmaal
blijken, hoe er volkomen overeenstemming
bestaat en bestond tusschen wat wig noemden
.Gods verborgen" en .Gods geopenbaarden"
wil. Ons standpunt als beperkte schepselen, de
verduistering van ons verstand door de zonde
brengen mee, dat wij naar Jobs woord (26 14)
van de wegen des Heeren maar zien de uiterste
einden; tn wat een klein stuksken der zaak
hebben wy van Hem gehoord? Wie zou dan
den donder Zijner mogendheden verstaan
Daarom is het verkeerd een woord als Paulus
in 1 Timotheus 24 schrijft te willen ver
klaren, alsof er strijd kon zyn tusschen den
geopenbaarden en d^n verborgen wil van God.
Om den juisten zin van dit woord te vatten,
moeten we het eenvoudig nemen in het ver
band, waarin bet voorkomt,terwyl iweediügen
voor ons vast staan: le. dat vele duidelijke
uitspraken der Schrift leeren, dat niet alle
menschen zalig worden, gelyk we in ons vorig
artikel oautoondenen 2e. dat herhaaldelijk
het woordje allen gebruikt wordt zonder dat
daarmee bedoeld is alle menschen hoofd voor
hoofd, 't Is de grootste dwaasheid om telkens
wanneer in den bybel het woord „allen" voor
komt, te denken aan een optelsom van alle
menschen één voor één, die ooit geleefd heb
ben of op een zeker oogenblik op aarde waren.
By andere, zesr eenvoudige teksten doet men
dat ook niet. Waarom zou men 't dan wèl
doen, zoodra er sprake is van de „zaligheid"
Bijv. (ik sla juist op) 2 Tim. 1 15, waar
Paulus schryf't„gij weet, dat allen die in
Azië zyn, zich van my afgewend hebben". Is
er nu één schriftverklaarder, zelfs uit de
ethische heeren, zoo dwaas om dit woord „allen"
te gaan verklaren als de optelsom van de tien-
of honderd duizenden inwoners van Azië op
dat oogenblik Immers niet één. Ieder gebruikt
zyn verstand en zegt: Daarmee b-doelt de
apostel een groot aantal van de menschen,
waarmee hy in Azië in aanraking kwam. Meer
nietHy noemt er zelf maar een paar op
Fygellus en Ilermogenei ook al een duide
lyk bewys, dat volstrekt niet allen hoofd voor
hoofd bedoeld werden. De bedoelde menschen
hadden zich als getuigen moeten aanmelden
om wanneer Paulus' zaak te Rome v-or het
gerecht kwam, een gunstig getuigenis van hem
af te leggen. Zelfs zijn beste vrienden Fygel
lus en liermogene3 hadden zich, geheel tegen
Paulus' verwachting in, daartoe niet aangemeld.
Welnu, in dat verband verklaart men dus ook
het woordje allennaar den zin, dio dat ver
band eischt, en niet als alle menschen hoofd
voor hoofd.
Zoo nu moet het ook gebeuren in den tekst:
God wil, dat alle menschen zalig worden en
tot kennis der waarheid komen.
Wat staat er namelijk in de vlakvooraf
gaande verzen
Daar vermaant Paulus zyn leerling Timo
theus, die als voorganger der gemeente het
publieke gem enschappelyke gebed had te
doen
„dat gedaan worden smeekingen, gebeden,
voorbiddingen, dankzeggingen voor alle men
schenop welke woorden uit vers 1 klaar
blijkelijk vers 4 terugslaat. En dan verklaart
Paulus nog nader zyn bedoeling met die uit
drukking „alle menschen", als hjj in vers 2
schrijf'.„Voor koniDgen en allen die in hoog
heid zyn". De gemeente moes- leeren bidden
voor hare Overheden. Dat waren destijds wel
heidenen, maar toch moest de gemeente die
personen en hun ambtelijke werkzaamheden iu
hun voorbede opnemen. Dat zou zegen af
werpen. Er volgt: opdat wy een stil en ge
rust leven leiden mogen in alle godzaligheid
en eerbaarheid". Timotheus moest de gemeente
leeren bidden ook voor hare heidenscho over
heden, opdat die hooggeplaatsten in de maat
schappij, als verhooring Gods op de gebeden
zyner gemeente, ook moohten komen tot ken
nis der waarheid. God toch wilde dat niet
louter menschen van geringen stand tot zyne
kerk zouden toevergaderd worden, maar ook
edelen des volks, prinsen, hooggeplaatsten.
Het bidden voor de overheden is dan ook
„goed en aangenaam voor God onzen Zalig
maker" vers 3 „welke wil, dat alle
menschen zalig worden en tot kennis der
waarheid komen". Wie eenvoudig weg dit
woord in zyn verband leest, maakt er dan ook
niets anders uit op, dan dat alle menschen hier
beduidt: menschen van allerlei standniet uit
sluitend nederigen in den lande, maar even
zeer vooraanstaanden, ja zelfs koningen, vor
sten, keizers.
We mogen aannemen, dat Timotheus naar
dit vermaau heeft galuisterd en dat hy de
gemeenten voorging in de voorbede voor de
overheden en dat niet alleen hig dat gedaan
heeft, maar alle leeraars in allerlei gemeenten
uit dien eersten Christentijd. En wat is de
verrassende vrucht geweest ala verhooring Gods
dier gebeden? Dat motte daad ook koningen
en hooggeplaatsen gekomen zyn tot het geloof
in Christus Jezus, ja dat zelfs de Keizer Con-
stantyn Christus heeft leeren belijden. De
geschiedenis heeft haar zegel gedrukt op Paulus'
vermaning, wnlke hy aan Thimotheus voor
voorhield. 't Is evenwel, zooals uit dit ver
band genoeg'/aam blykt, volstrekt niet de be
doeling van Paulus geweest, dat eenmaal alle
menschen hoof 1 voor hoofd xaiig zouden worden.
Deze uitspraak gaat dus evenmin in tegen alle
audere duidelijke uitspraken der Schrift, welke
ons leeren dat de genade particulier is.
Het boekje ,Alle Geslachtenvarslag van de
30ste Algem. Nedorl. Zendingg-Conferentie en
van de Jaarvergadering van het Ned. Bijbel
genootschap 1821 Juni 1917 te Amsterdam
gehouden, is ryk van inhoud en der kennis
neming waard. Terecht heef ds. Wielenga in
onze Kerkbode er reeds met nadruk op gewezen.
In dat boekje komt ook voor een verslag van
de samenkomst met de gemeente op Dinsdag
19 Juni des avonds te 8 uur in de Nieuwe
Kerk te Amsterdam, waar als sprekers voor
gingen de Geuef. predikant van Soest ds. van
Arkei en de Hervormde predikant van Haarlem
(nu te Amsterdam) dr. A. H. de Hartog.
Deze laatste sprak over „Woord en Geest".
Van zyn toespraak werd een kort resumé op
genomen, dat evenwel blijkens het „Voorbe
richt" mag toegeschreven worden aan den
spreker zeiven Want daar staat, dat de sprekers
zelf de vriendelijkheid hadden den tekst van
het door hen gesprokenene te geven. We mo
gen dus de sprekers voor het verslag aanspra
kelijk stellen.
Nu was o.i. de toespraak van dr. de Hartog
er op berekend om eene verkeerde voorstelling
te propageeren omtrent hen, die vasthouden
aan de inspiratie der Heilige Schrift Met een
misschien wel door hemzelven uitgedacht woord,
noemt hy die: Woorddrijvers. Eu ten einde
aan zyn betoog klem by te zetten geeft hy een
verkeerde uitlegging aan Luthers gezegde
„Das Wort sollvn Sie stehen lassen".
Aldus toch lezen we in genoemd boekje op
bl dz. 65
„Waar de Roomsche Kerk velerlei be
middeling tusschen den Eenigen God en
den enkelen mensch zocht, daar wilde de
Reformatie ptrsoonlpk verkeer tusschen het
hart van den enkeling en het Hart Gods.
Uit dat streven slechts is te verstaan de
lyfspreuk van Luther: „Het Woord zult
ge laten staan". Want met „Woord" is
hier niet bedoeld een doode letter of ledige
klank, maar de Stem des Vaders, die zich
vast en zeker hooren doet voor Zyn kind".
Ben dergelijke voorstelling, ontspruitend uit
het gemakkelijk fantaseerend brein van dr. de
Hartog, is evenwel bezijden de werkelijkheid.
De spreuk van Luther was terdege een zich
met kracht en klem beroepen op den Bijbel
als het Woord Gods, dus op het geschreven
Woord Gods. Dat dit Woord voor iemand die
gelooft, een doode letter is, behoeft niet gezegd
te worden, waut ieder, die gelooft, ervaart de
levende kracht van dat Woord Gods Doch
door zóó te spreken en te schrijven geeft dr.
de Hartog een scheve voorstelling van het be
kende Lutherwoord.
Luther wilde zich alleen van ongelijk laten
overtuigen door uitspraken van de Heilige
Schrift. Als de Roomschen tegen hem in het
kryt traden, moesten ze by hem niet aankomen
met uitspraken van conciliën of pausen. Daar
maalde hy niet om. Gedurig zei by openlijk
en schreef hy openlijk, dat pausen en conciliën
feibaar waren en op allerlei manier gedwaald
hadden, ja zooals hy op den Rijksdag te
Worms verklaart zelfs ziehzelven tegenge
sproken hadden. Maar Gods Woordde Heilige
Schriftde Bijbeldie was onfeilbaar. Daarvoor
boog Luther. En met ■Scftn/^wrplaatsen ver
dedigde hfe' zich tegenover Rome en de Room
schen, omdat Luther vas liield aan het God
delijk gezag van de Schrift. Van die Schrift
moesten zijn tegenstanders afblijven. En daar
om gebruikte deze strijdbare held in de gees
telijke wapenrusting des Woords gedurig die
lyfspreuk: „Das Wort sollen Sie stehen las
sen" „Het Woord zult ge laten staan"
Dus in heel anderen zin, als dr.de Hartog zyn
hoorders he ft willen wijsmaken. Dit Luther
woord is juist een verdediging van het geloof
in de onfeilbaarheid der Schrift.
Volgens dr. de Hartog moest de Hervorming
tweeërlei dreigend gevaar bestrijden
„Eenerzyds" zoo schrijft hy dreigde
en dreigt men dood te loopen in Geestdrijverij
anderzyds, vierkant tegengesteld in Woord-
drijverij. De eerste, de Geestdrijverij, waartegen
gemeenlijk door de Woordryvery wordt ge
waarschuwd, verloopt (men denke aan uitersten
als de dwaling van een Jan van Leiden, den
Koning van Sion, enz) in ongebondenheid, zoo
niet in ontucht. De tweede, de Woorddry very
(de historie leert het evenzeer vergaat naar
hare eanzydigheid in erger zonde nog, n.l. in
het kruisigen van de Levende Waarheid. Jezus
Christus is dan ook niet aan het schandhout
gebracht door Geestdrijvers, maar door Woord-
dryvers. De sceptische wysgeer PUaiuszyn
vrouw, de droomenuitlegster, de sterrenzieners,
de Wyzen uit het Oosten, zjj pogen Jezus los
te laten of komen om den Christus te aanbid
den, maar de wel-meenende Schriftgeleerden,
zy achten de Levende Waarheid gevaarlijk".
Die Woorddry very" is een manier van
voorstelling van dr. de H., een fantasie, geen
in de historie voorkomend verschijnsel. Hy ge
bruikt alleen dat paralelle woord met „geest
drijverij" om iets als ketterij of aberratie te
brandmerken, waar hy tegen ingaan wil.
Feitalyk bedoelt dit woord het vasthouden aan
de Schrift te brandmerken als „drijverij*Dat
is het verkeerde. We zyn bet eens met het
geen dr. de Hartog in het vervolg zeide, n.l.
dat Geest en Woord gepaard moeten gaan.
Maar dan moet er ook zyn een band aan het
geheels Woord. En zy, dia in gehoorzaamheid
aan het gehe*le Woord Gods buigon, zyn geen
Woord drijvers.
Daar zulk een krachtterm de eigenschap
heeft van by menigeen in te slaan, moeten we
er tegen waarschuwen dezen term te gebrui
ken. Hy is onwaar, berust op een scheefge
trokken voorstelling, en leidt consequent door
gevoerd, tot een loslaten van de vastigheid
van Gods Woord en tot een aanhangen van
mysticisme en subjectivisme.
Kibkhof.
ZJUXDIXQ.
Iu het laatst verschonen nummar van „The
International Revieuw of Missions" wordt ook
een Zendingseverzicht gegeven over 1917. Wy
kunnen er niet aandenken op bijzonderheden
in te gaan, maar geven alleen de conclusies
weer van de schrijvers Oldham en Golloek,
als van bijzonder belang.
De wereldoorlog heeft geweldige machten
ontketend, en al naar de oorlog verder voort
gaat worden die machten duidelijker gezien.
De beroeringen der Russische revolutie werken
na door heel de wereld. We mogen verwachten,
dat niet alleen een nieuw-Europa, maar ook
een nieuw-Azië, ja zelfs in menig opzicht een
nieuw-Afrika uit den oorlog zullen oprijzen.
In Engelsch-Indië ontwaakt het nationaal zelf
bewustzijn met kraeht, en dit zal ook vroeg
of laat politieke gevolgen hebben, d. w. z. dat
Engelsch-Indië grijpt naar het ideaal d*r on
afhankelijkheid. China is nog steeds op zoek
naar mannen, die het reusachtig ryk op de
baan van den vooruitgang kunnen leiden.
Japan heeft zich een nieuwe positie als wereld
macht veroverd en zal misschien enkel met
winst uit dezen oorlog te voorschyn treden.
In de Levant en Midden-Azië brengt de oorlog
verreikende veranderingen te weeg in het po
litieke en oeconomische leven der volken en
in den invloed en aanspraken van den Islam.
De Joden hebben een nieuwe vryheid herwon
nen, en worden diep geschokt door de hoop,
om eindelyk na 2000 jaren weer een onafhan
kelijk nationaal bestaan to verkrijgen in hun
oude huis, in Palestina. Door heel de wereld
zijn bewegingen waar te nemeD, welke door
menschelyke wysheid niet kunnen doorgrend
en te krachtig zyn, om door menschenhand te
worden bestuurd Het is God, die werkt.
En wat zal de toekomst brengen?
Op de zendiugsvelden doet 't gebrek aan
matmelyke en vrouwelijke krachten zich duchtig
gelden velen zyn by het leger ingelijfdan
deren (met name de Duitschers) zjjn wegge
voerd in ballingschap, aan hun arbeid schan
delijk ontruktook verhinderen de moeilijke
reisgelegenheden de aankomst van nieuwe
krachten, 't Is niet gemakkelijk in te zien
waar in de naaste toekomst de mannen moeten
worden gevonden, om de open deuren binnen
te gaaD, en te voorzien in de groote en drin
gende behoeften ten gevolge van den oorlog
ontstaan Maar w(j leven nu voorzeker in een
tyd, waarin getallen en materieele krachten
hebben opgehouden van h»-t meest* belang te
zyn, indien zy dit ooit zijn geweest. Er zjin
krachten aan het werk in de wereld dio mach
tiger zyn dan des menschen kracht of men
schelyke organisatie. Nieuwe scheppende krach
ten werpen eeuwenoude hindernissen neer en
maken des menschen geest ontvankelijk voor
nieuwe ideeën. Temidden van al deze naar
voren dringende idealen en de worsteling om
't meesterschap op allerlei terrein van het leven,
is onze eerste en diepste behoefte een vernieuwd
vertrouwen in de almacht der waarheid en do
onoverwinnelijke kracht van liefde en geloof.
De afwezigheid van voldoende vreemde
werkkrachten legt zwaardere lasten op de in-
landsche kerker. De daadwerkelijke ontwik
keling en aanstelling van inlandscb# helpers,
die leiders moeten worden, is op 't oogenblik
het meest brandende probleem, aan onze zen
dingsmannen gesteld. En daar men alleen
leider worden kan als 't besef der verantwoor
delijkheid wordt versterkt, zien de verschillende
zendingslichamen zich geroepen ernstig te
overwegen door welke middelen de verant
woordelijkheid, die nu op de vreemde arbeiders
(de zendelingen) rust, zoo suel en kraohtig
mogelijk kan worden gelegd in inlandsche
handen, en hoe men op de beste wyze harte
lijke samenwerking tusschen inlanders en
vreemden kan verzekeren.
De arbeid, verricht in de voornaamste zen-
dingsvelden van Azië, geeft de diepe overtui
ging, dat het Evangeli* wezenlijk goed nieuws
brengt aan verloren zondaren, die, als zy het
hooren en gelooven, 't leven vinden vrede, vrij
heid en hoop. Ia die velden groeit ook de
kennis, terwijl de feiten 't leeren, dat'tEvan-
gelis dan alleen in zyn volheid wordt geopen
baard, als het Christus uitroept tot Heer en
Koning over 't geheele leven, en men er naar
streeft ook 't maatschappelijke leven in over
eenstemming te brengen met Z|jn wil. Op
merkelijk is, dat Afrika leert, hoe het Evan
gelie alzoo vat op de bevolking krjjgt, dat de
christelijke beginselen tegelijkertijd doorwerken
in de politipke, iDdustrieele en handelsbetrek
kingen tusschen haar en do Westersche mogend
heden, die ze overheersohen.
Op vele terreinen wordt het gezien, hoe men
eenerzyds streeft naar een zoo ver mogelijk
verbreide Evangeliepredikiug, en anderzyds
zich met volle kracht toelegt op één bepaalde
zaak. Iu Japan en Madras zyn scholen voor
vrouwen in Mandarin te Tzinanfa legtmen
zich sterk toe op de studie in de medicijnen
in China en Engelich-Indië wordt 't zelfde
gezien, en dit alles bevestigt 't gezegde. Daaruit
blykt dus, dat er tegenwoordig niet alleen be
hoefte is aan uitbreiding van den arbeid, maar
niet minder aan versterking van den ehriste-
lyke geest).