FEUILLETON,
Levensstrijd.
Een onbevredigend antwoord.
Ter haul alt het Zeeuwsche Volksleven
13)
„Ik wil er niets van weten. Ik hoop, dat
mijn ernstige woorden invloed op u uit zullen
oefenen ten goede.
Leziug van Mej. H. S. S. Kuyper.
Inlellectueelen.
Watr 't op aankomt.
Dien datum vinden we niet gelukkig gekozen.
Ook vorige jaren schreef de Classis in
Februari een Biddag uit. Aanleiding daartoe ia
bljjkbaar niets anders, dan dat die Classis in
't begin Februari hare vergadering houdt, en
dan binnen 2 a 3 weken voor alle Kerken een
Biddag uitschrijft.
Maar dan mocht die Classis er o.i. mee
rekenen, dat door vele Kerken in ons land
toeh al op den tweeden Woensdag in Maart
altooi Biddag gehouden wordt Waarom schreef
ze niet op dien datum den te houden Bidsto- d
uit Denkelijk zullen nu vele Zeeuwsche (en
ook andere) Kerken den uitgeschreven Bidstond
niet in Februari houden maar op den komenden
Biddag voor het Gewas in Maart.
Daar is metterdaad ook veel voor
Kerkhof.
ZEMDINO.
Op de zendingsconferentie ten vorigen jare
te Bandoeng, (Ned. O. Indie) gehouden werd
o. a. medegedeeld, dat ds. Kjjftenbelt op Celebes
groote scharen doopte, evenals ds Kelling
ja in Benoewang waren er 9000 gedoopt. Men
zou zich hierover moeten verblijden, als niet
tevens meegedeeld was, dat er by die massa-
dooptn eerst werd gedoopt en daarna pas onder-
toezen.
Duidelijk vinden wü hier de oude kwestie,
die ook in de dagen der O. I. Compagnie de
kerken beroerd heeft, n.l. de {scheiding der
saeramentenden Deop ontvangt men gemak
kelijk om gedoopt te worden behoeft men
geen geleovige te zijndaar is de begeerte
om in de waarheid onderwezen te worden ge-
soegzaam maar voor het vieren van het Avond-
f maal worden strengere eischen gesteld. Het is
duidelgk, dat op deze wjjze aan den Doop het
karakter van sacrament ontnomen wordt,.
In De Wartburghet blad der Luthersche
Zending, heeft dan ook ds. Th. Seharten naar
aanleiding van bovenstaand bericht eenige
vragen gedaan. Op de zendingseonferentie was
gezegd, dat de doopeandidaten de belofte
moesten afleggen na den Doop een bepaalden
tjjd het onderwijs te zullen bijwonenhet
gedoopt zijn had de beteekenisontrukt zijn
aan het heidendom.
En nu vraagt ds. Scharten „Waarom willen
zoo groote menigten tezamen aan het heiden
dom ontrukt worden Zit daar dus toch een
verandering van godsdienstig denken achter
En zoo ja, waarom zulks die menschon niet
eerst persoonlijk vóór den Doop gevraagd, dus
eerst toch in zekeren zin een geloofsbelijde
nis afgelegd Of zit de zaak zoo, dat wegens
de eigenaardige positie der Indische kerk de
predikanten niet kunnen gaan werken zonder
dat er eerst een christelijke gemeente is?Zjjn
er gedoopten dan is er een gemeentedaarom
doopen. Daarbij blijft dan toch de vraag
de menschen moeten dat toch zelf willen
En waarom willen ze dat Hoe brengt men
ze: er toe het te willen Welke beweegredenen
komen dan in ft spel?" Welke gewichtige
vragenEn dan laat ds. Scharten de kwestie
van de scheiding der sacramenten nog rusten
Dit laatste betreuren wij want dan eerst
wordt de zaak, waarom het hier gaat, princi
pieel aan de orde gesteld.
De redactie van de Ned. Zendingsbode heeft
zich met al deze vragen gewend tot den be
kenden dr. N. Adriani. D«ze gaf het volgende
antwoord, dat wij in zjjn geheel opnemen.
tDe vraag van ds. Scharten is, in 't kort
aldus te beantwoorden
De toediening van den Doop aan groote
scharen op eens heeft, zooals iedereen gevoelt,
veel tegen. Men denke slechts aan de plech
tigheid zelve, die onmogelijk nog het ernstige
karakter dat haar eigen moet zijn, kan behou
den, waar zjj op eene zoo groote schaal wordt
verricht.
Dat de belofte van het onderwijs te zullen
bijwonen, steeds trouw wordt gehouden, mag
men wel niet onderstellen. Daarenboven is het
DOOR
HUGO KINGMAN S.
(Auteursrecht voorbehouden).
(Slot.)
Volgende week zullen we de zaken regelen."
De beide heeren namen afscheid. Toen Al-
bert thuiskwam, want ongemerkt was het laat
geworden, sliep Anna reeds en den volgenden
morgen was ze in de keuken, zoodat hij haar
niet te spreken kon krijgen, vertrouwelijk.
XI.
Door de volte van menschen trachtte zij
heen te dringen. Zij wilde alleen zjjn en ver
werken, wat zij zooeven in de kerk had gehoord.
Zoo spoedig mogelijk verliet zfl de Bloemgracht,
waar de Gereformeerde kerk stond, vlug liep
ze nzzr huis. En daar zou ze wachten op
Albert, al was het nog zoo laat. D'r moest
veranderizg komen. Toen ze thuis kwam, zag
zjj z'n hoed op den kapstok hangen. Zou
ia dan thuis zjjn Dat was zeker wel tagen
z'n gewoonteIa de huiskamer brandde licht.
Zonder hoed of mantel af te doen, ging ze
naar binnen en zag hem een courant zitten
„bijwonen" toch ook vaak weinig vruchtbaar.
De groote prikkel om trouw te komen en het
gehoorde in zich op te nemen/n.l. de hoop
om den Doop te zullen ontvangen, is niet
aanwezig.
Dit zou reeds genoeg zjju, om het doopen
van groote menigten van onwetenden af te
raden. Maar we mogen toch niet andera den
ken, dan dat mannen als ds. Kijftenbelt, hulppr.
Kelling en anderen dit evengoed gevoelen als
wjj. Het is ondenkbaar, dat zij even onnaden
kend den Doop zouden toedienen als sommigen
hunner doopelingen er om vragen.
De animistische heidenen van da landstreken
in kwestie leven in eng familieverband. De
geheele familie blijft Heidensch of wordt
Christen, maar de enkeling treedt niet op.
Wie als één alleenstaande Christen wordt,
scheidt zieh af van zijne familie. Daartoe komt
men in die streken niet.
Men heeft dus altijd, 't zy men doopt op
belijdenis of op belofte van leeren voor belij
denis, altijd met familie-groepen te makeD. In
't eerste geval wat kleinere, in 't laatste geval
wat grootere.
Men wil uit het Heidendom treden en het
teeken daarvan ontvangen. Langzamerhand wil
men in den nieuwen, den Christelijken toestand
overgaan. Men gevoelt, jdat het Heidendom
stilstand is, omdat het als zjjn voorname taak
beschouwt, den maat?chappeljjken toestand,
zooals die door de vaderen is overgeleverd,
getrouw te bewaren, opdat de geesten dier
vaderen zich nog altijd daar tehuis zullen
gevoelen en hunnen zegen niet zullen ont
houden aan eene samenleving die de door hen
ingestelde zeden en gebruiken trouw bewaart
Wil men nu eene nieuwe samenleving, onder
leidiDg der Christelijke voorgangers, dan breekt
men ook met het Heidendom. Niet plotseling,
want voorouders blijven voorouders en als
voorouders zweert men ze niet af, wèl als
goden, althans als goddelijke of liever ver
goddelijkte wezens. Maar men maakt een begiö,
men wil den nieuwen kant op, men vertrouwt
de Christelijke voorgangers, erkent hen als
leiders en geeft zich aan hen over.
De Doop van groote menigten is dus lang
niet zonder beteekenis Maar zulke groote
scharen zijn moeilijk te leiden. Een aantal
goede leidslieden zjjn daarvoor noodig. Na
den Doop begint eerst werk, dat den Doop
van beteekenis maakt. Hoe dat wordt gedaan
en op den duur zal worden gedaan, daarvan
hangt alles af".
Op de laatste regels komt het o. i. aan „na
den Doop begint eerst werk, dat den Doop van
beteekenis maakt11. Wij hebben hoog respect
voor dr. Adriani, die in de zendiDgswetenschap
onder onze vooraanstaande mannen moet wor
den gerekend. Toch achten wij zijn betoog
niet alleen principieel zwak, doch ook princi
pieel fout. Volgens de Schrift dunkt het ons
ook onbetwistbaar vast te staan, dat de Doop
aan volwassenen alleen mag worden toebediend
na belijdenis van het geloof in Christus dr.
Adriani stelt zich echter tevreden met een
negatieve belijdenisbreken met het heiden
dom en dan nog wel breken, omdat men
gevoelt, „dat het heidendom stilstand is".
Wij zien ook wel in, dat de massa-over-
gaügen in de heidenwereld bijz°ndere maat
regelen eischen doch in plaats van den Doop
te ontzielen, kan men beter de practijk volgen,
om aan hen, die begeeren Christen te worden,
„briefjes" uit te reiken, die een band leggen
tus8ohen hen en de Kerk, en waardoor zjj recht
krijgen op het dooponderwijs. Deze practflk
wordt op enkele terreinen niet zonder bevre
digende resultaten gevolgd. Maar wat op
Celebes en elders geschiedt, en door iemand
als dr. Adriani naar ons toeschijnt verdedigd
wordt, achten wjj kortweg verkeerd. Het ant
woord van den laatstgenoemde is dan ook
onbevredigend.
Laten wij tot geruststellig van onze lezers
hierbij moge voegen dat van een dergelijke
scheiding van Doop en Avondmaal op ons zen
dingsterrein geen sprake istrouwens, de
toestanden te Celebes vinden wij alleen onder
de heidenen, en niet, tenminste niet in die
mate, onder de Javanen, die Mohammedanen zjjn.
lezen. Bij haar binnenkomst stond hjj op.
„Goeden avond", zei hij. „Ik heb maar alleen
gegeten. De dienstbode heb ik weggezonden.
Die wou 'n uitgaansavond]e hebben. Waar
ben-je geweest, Anna?"
Anna
Het schokte van binnen.
„Ik ben naar de kerk geweest", zei ze vast
en onverschrokken. Zij verwachte een uit
barsting. Maar die kwam niet. „Zoo", zei h\j
alleen.
Toen ging hij naar het vuur en porde het
op. „Je zult wel kou hebben, denk ik. Wast
ik geloof, dat bet buiten tamelijk koud is."
„Ja," zei ze gelukkig, „het is koud. Ga-je
van avond niet meer weg
„Neen, ik ga 's avonds buiten noodzaak de
deur niet meer uit."
Steeds zich meer verwonderend, keek ze
hem aan.
Toen schonk zjj thee in, na ho«d en mantel
afgedaan te hebben.
'n Oogenblik heerschte er stilte
En toen „Anna
„Ja, Albert."
Weet-je, wat de menschen van ons zeggen
Het viel haar tegen. Ze had iets anders
verwacht. Wat kon het haar schelen, wat de
menschen zeiden. Iets anders moest zjj van
hem hooren.
„Neen," zei ze kort.
„De menschen zeggen", vervolgde hjj, „dat
wjj slecht met elkaar leven. En dat is waar,
Anna. Verandering moet er komen en zal er
komen. Wjj hebben al di®n tjjd, tegen ons
gemoed in, met elkaar omgegaan. Nietwaar,
Anna? Kan bet weer niet worden, als den
eersten tjjd van ons huwelijk?"
Mejuffrouw H. S. S. Kuyper hoopt a s. Dins
dag te Middelburg een lezing tc komen houden.
Zjj zal spreken over„Christel, scholen voor
Meisjes uit den Javaanschen adelstand". Mogen
wfl met name de Middelburgers opwekken
deze lezing bjj te wonen
Het is reeds een genot deze begaafde spreek
ster te hooren. En de belangrijkheid van de
rede wordt nog verhoogd, daar zjj een zendings-
onderwerp behandelt. Toch een gewoon zen-
dingsonderwerp is het nietmej. Kuyper wil
ons inleiden in de gedachtenwereld der Ja-
vaansche meisjes en vrouwen, voor wie wel
iets, maar toch nog veel te weinig wordt ge
daan. Moge de lezing door den Heere gezegend
worden, opdat er liefde worde gewekt voor de
hoogst gewichtige zaak, waarvoor mej. Kuyper
komt pleiten.
De Gasthuiskerk (ingang Lange Delft) is
door den kerkeraad bereidwillig afgestaan. De
toegang is vrij; alleen bjj het verlaten van het
gebouw zal er een collecte worden gehouden
ter bestrijding der onkosten. Om kwart voor
acht vangt de lezing aan.
Het comité, dat mej. Kuyper optreden doet,
bestaat uit de heeren Mr. A, A. de Veer,
voorz., A. J. Verhage, seer., mevr. Buizer,
penn.esse, ds. J. de Visser, ds. J. D. Wielenga,
mevr. Petermejjer en mevr. de Visser.
J. D. Wielen®!.
UIT DE PEBS.
In de Gereformeerde Kerkbode van Rotterdam
lezen we met instemming het volgende artikeltj
van Dr. A. Kuyper Jr.
Ia de Groninger Kerkbode troffen wjj oen
stukske aan dat bijzonder onze aandacht trok.
Wjj gelooven dat het goed is, als het ook
buiten de provincie Greningen gelezen wordt,
en daarom geven wjj het gaarne óók in onzen
Kerkbode een plaats.
Wjj lezen in den brief van Marnix
Laat ik beginnen met de intellectueelen.
Ik hoorde laatst een predikant zeggendat
zjjn zooveel als de Farizeërs en Schriftgeleerden
van onze dagen.
Toen ging mij een licht op. Het zjjn dus
lieden, die met verachting neerzien op de ge
wone menschen als op een ichare die de wet
niet weet.
Zjj hebben het intellect, het verstaad.
Misschien hebben zjj gestudeerd en het Gym
nasium of de Hoogere Burger afgeloopen. Die
dat met het geringste resultaat deden, zjjn het
ergst intellectueel. Dat denk ik ten minste,
want ik heb vele kennissen die deze scholen
en ook de hoogeschool met glans doorliepen,
en bjj wie ik nimmer iets van de kwaal der
intellectueelen ontmoette.
Het moeten dug de halfgaren en de aange-
branden zjjn.
Nu, ja, dan ben ik ook wel eens zoo'rfman
tegengekomen.
Mjjuheer las de groote liberale bladen. En
smaalde op de Christelijke pers. Trouwens op
alles uit onzen kring. Zoo achterlijk, zag
Christelijke litteratuurje had dat mede
lijdend gezicht eens moeten zien. Neen, dan
moet je bjj Couperus wezen en bij Querido en
de rest.
Zulk soort menschen nu hebben bezwaar
tegen de kerk. Ik denk, dat de kerk ook be
zwaren tegen hen heeft.
Zjj zeggen by v. dat de dominé's nog net zoo
preeken als die in de zeventiende eeuw. Dit
zeggen bewijst, dat zjj nimmer iets uit de
zeventiende eeuw lazen, in elk geval geen preek.
Hierin hebben zjj natuurljjk geljjk, dat nog
al tjjd hetzelfde Evangelie gepredikt wordt, met
denzelfden korten inhoud Jezus Christas en
Dien gekruist.
Het gebed van onze vaderen, die baden dat
hun belijdenis mocht blijven tot aan het eind
der dagen zal worden verhoord.
Ea dat is gelukkig ook. Want de prediking
Toen kon zjj die teedere, smeekende, zich-zelf
verwijtende toon niet langer verdragen. Ze
sloeg de armen om zjjn hals en snikte het uit
zenuwaeHtig. Al het opgekropte zieleleed van
de laatste jaren kwam naar boven.
Hij kuste haar de tranen van de oogen.
Daarna vertelde hij, wat hem overkomen
was bfl den heer Smits, die beloofd had, hem
te zullen helpen. Hij vertelde van haar broer,
die straks komen zou met z'n aanstaande. Hij
ging heen en haalde boven uit z'n kist den
brief, dien hij uit Zeeland ontvangen had.
Dezen liet hfl haar lezen en zei, wat hij had
geantwoord. En dat alles met oprecht schuld
gevoel en berouw
Het was voor haar zoo hard zoo hard
Terwijl zjj zich baadde in betrekkelijke
weelde, al was zjj dan niet gelukkig, leden
haar ouders fatsoenlijk armoe. Toen hadden
ze gedacht aan haar dochter, die daar ver in
Amsterdam woonde. Die zou hen misschien
kunnen en willen helpen. Ze stelde zich voor,
wat 'n smart, wat 'n bittere teleurstelling den
brief van Albert had veroorzaakt, daar in het
kleine huisje
En misschien was er nog veel meer, wat zij
totaal niet wist
Ze stelde zich voor en zei het ook aan haar
man, dat ze dien eigen avond nog zou schrijven.
Dan zou het 'n gelukkig begin zjjn van 1915
Bedroefd keek ie haar aan. Wat had hij haar
'n smart veroorzaakt. Had hij toen direct dien
brief maar gegeven Hy zag, nu hij oplettende
haar aanzag, hoe zwaren strijd ze gestreden
had - ze was ingevallen
Hij haalde haar naar zich toe en vroeg, haast
smeekend, of ze hem wilde vergeven
„Natuurlijk vergeef ik je, want Albert, ik
geschiedt tot ongeveer gelijke hoogmoedige en
eigenwijze zondaren, misschien nog een graadje
hoogmoediger en eigenwjjser.
Maar ik vrees, dat de „intelleetueel" van die
belijdenis niet al te vetl afweet
Weet ge welk een prediking hem aantrekt?
Zoo'n psychologisch preekje, liefst wat dun,
overgoten met een literair sausje, een versje van
den een of anderen halfgaren diehter of een
sentimenteel dichteresje en verder heel wat van
de moderne rammelende rethoriek.
Welk een beklagenswaardig menseh, zoo'n
intellectueel.
Hjj is een slachtoffer van onzen oppervlakkigen
t{|d.
Zjjn kennis is klatergoud. Hij heeft misschien
veel gelezen, maar het meeste is door zijn geest
gegaan als het water door ean dakgoothet
vuil alleen bleef er liggen.
Tot zooverre Marnix in zijn brief aan de
Groninger Kerkbode. Hg zegt het soherp, maar
hij zegt rake dingen.
Wij voor ons zouden het misschien op een
andere wijze hebben uitgedrukt, meer het
suaviter in modo betraehtende. Toch kan het
geen kwaad dat die zoogenaamde „intellec
tueelen", die te trotsch zjjn om naar de kerk
te gaan, eens ontgroend worden.
Er is zoo veel dat zich als intellectueel-aan
dient en het toch niet is En voor dezulken
geldt het woord der Sohriftde kennis maakt
opgeblazen. Men moet toch al keel pedant en
verwaand zijn om van zich zelf te denken dat
men te ontwikkeld is en te hoag staat om naar
de kerk te gaan. De Heere vraagt ook dat wjj
Hem met het verstand zullen liefhebben en
dienen.
En het opmerkelijke is dat waarlijk groota
mannen, echte knappe koppen, dergelijke ge
dachten nooit gekoesterd hebben.
Professor Rutgers was een zeer groot geleerde.
Men zag hem trouw in de kerk. Professor
Woltjer was een geleerde van wijde vermaard
heid, in alle kringen geprezen. Maar én
morgens en 's avonds zag men Professor Woltjer
geregeld op zjjn plaats in de kerk. Laten de
„intellectueelen" van onze dagen, die in ge
waande hoogheid op de kerk neerzien, toch be
denken, dat er hoogen boven henlieden zjjn,
die verre boven hen staan, en dat die waarljjk
intellectueelen heel anders gesproken en ge
daan kebben.
Niemand die intelleet heeft behoeft zich voor
de kerk te schamen. Paulus, de groote geleerde,
kwam in Rome en Athene, maar omdat hjj
man des geloof's, was riep hjj het luide uit: ik
schaam mjj het Evangelie van Christus niet.
Neen de zaak ligt anders. Niemand heeft
te veel intellect om bjj de kerk te behooren,
want in de kerk wordt gepredikt Jezus Christus,
in wien zjjn alle schatten der wjjsheid en der
kennis. Maar waant men te veel intellect te
hebben en te heog te staan voor de kerk van
Christus, dan moet het hart onderzocht worden,
want alsdan wordt openbaar dat het hart niet
deugt.
Het hart is arglistig, ja doodeljjk is het meer
dan eenig ding. Wie zal het kennen 1
En ómdat ef in het hart geen lust W in de
vreeze des Heeren* wordt dan naar die „intèllee-
tueele vjjgebladeren" gegrepen om er zjjn naakt
heid mede te bedekken.
Maar die vjjgebladen, ook die intellectueele,
zjjn niets waard. Dat weet ieder die kundig
is in Gods getuigenis, en die verstand heeft
van de dingen van Gods koninkrijk.
Ook voor den hedendaagsehen intellectueel
geldt het woord van den Heere Jezus Ik dank
u Vader, Heere des hemels en der aarde, dat
Gjj deze dingen voor de wjjzen en verstandigen
hebt verborgen, en hebt ze den kinderkens ge
openbaard. G. F. K.
„'k Ga trouw ter kerk, ik doe mjjn plicht,
'k Bern goed Gereformeerd,"
Zoo spreekt ge en 'k geloof het graag,
Maar is Uw hart bekeerd?
H. M.
ben zooeven niet voor de leus naar de kerk
geweest. Ik heb God gevonden en ik hoop,
Hem tronw te blijven, al den tjjd, dien ik nog
leef. En al verschillen we voortaan hemels
breed van beginselik zal je trouw bljjven en
voortaan 'n goed vrouwtje voor je zjjn. In ik
zal niet ophouden met bidden tot God, Die
mjj de oogen heeft geopend, dat Hjj ook jon
genadig zjj 1"
Hjj antwoordde er niet op, omdat^hjj niet
kon beseffen, wat zjj er mee bedoelde; Hjj
kende dat zieleleven en die zielestrjjd^aiet.
Hjj meende, dat, nu hjj z'n vrouw weer
gevonden had, dat hjj het grootste geluk; had
bereikt. Misschien komt Albert Vervoren, als
hjj in voordurende inniger zielsgemeenschap
met z'n vrouw leeft, nog tot bekeering. Maar
misschien zal hjj z'n moderne afkomst niet
verloochenen. En dan zal het voor Anna, z'n
vrouw, een voortdurende smart zjjn op haar
levensweg, al is zjj voor zichzelf overtuigd, dat
Jezus de kare isDan zal zjj tot haar dood
ervaren, dat het juist de geloovige is, die het
meest levensleed ondervindt en die het meest
levensstrijd te voeren heeft
Het was een gelukkige avond, toen Jan
Louwerse, met z'n verloofde, aanschelde aan
het huis van Vervoren en broeder en zuster
elkaar omhelsden. Wel werd dat verdonkerd,
toen Jan vertelde van huiselijk leed, maar de
zekerheid, dat alles in orde zou komen, deed
het zonnetje weer vrooljjk door de donkere
wolken turen
XII.
Levensstrijd en levensleed
Maar moeder Louwerse wist, dat de recht-