FEUILLETON.
Levensstrijd.
11)
'n Verkeerde Richting.
Geldleening voor de Zending.
formulier om toezicht uit te oefenen op de
zuivere bediening des Woords?" door da. J.
P Klaarhamer, predikant te Wommels.
De bespreking, welke op de referaten volgde,
was druk en levendig, aangenaam en vrucht
baar.
Het is een goede gedachte geweest om de
beide referaten in 't licht te geveD, want zy
zyn het waard en op deze wyze kunnen alle
anderen, die in deze zaken belangstellen, er
kennis van nemen.
Om een proevb te geven van wat in dit
boekske, dat uitgegeven is onder bovenstaanden
titel by J. W. Bqeijenga Zoon ie Sneekons
aangeboden wordt nemen we uit het eerste
het volgende over
„Het vaste, geregelde huisbezoek is
niet zoo oud en een echt gereformeerde
schepping, die stamt van Calvyn, en door hem
als officieele instelling het eerst in het jaar
1550 te Geiève is ingevoerd. Zonder eenige
aarzeling noemen wy deze vondst van Calvyn
een genialen greep en bedoelen daarmede dat
daarin als by intuitie is gevoeld en gegrepen,
wat het leven noodig had en ook door de
beleden beginselen werd geëischt Zoo behoort
het huisbezoek tot de schoonste vruchten,
welke de groote Reformatie van de 16e eeuw
onder de geniale leiding van den Frunschen
Hervormer juist op het gebied der zooveel
zuiverder en consekwenter geleide Gerefor
meerde reformatie heeft doen rypen. Waar de
Gereformeerde reformatie iDgang vond, raakte
dan ook byna overal tevens het ordelyke
huisbezoek in zwang. En het is wel een bewys
•te meer voor de juistheid van het inzicht van
Calvyn, dat, wat ook onderging inden stroom
van den tyd, deze schoone Calvinistische
instelling de drie en een halve eeuw reeds
glansryk overleefde, dat steeds by het geestelyk
verval der kerken ook het huisbezoek begon te
tanen, om echter aanstonds weer op te leven
in nieuwe kracht en luister, zoodra de kerken
den geest des doods begonnen af te schudden,
zoodat wy meenen niet te veel te zeggen
wanneer wy het huisbezoek nog nemen als den
toetssteen en den zuiveren maatstaf van den
geestelijken welstand en bloei der kerk. De
Luthersche kerk daarentegen, die het huisbezoek
niet kende of zelfs met beslistheid verwierp,
heeft daardoor niet weinig haar geestelijk
beslag op het volksleven ingeboet, zoodat dan
ook in den nieuweren tydfin de Luthersche
kerk weer ernstige stemmen voor de invoering
van deze Gereformeerde instelling zyn opgegaan.
Een van de belangrijkste vraagstukken,
waarvoor de reformatoren van de 16e eeuw
kwamen te staan, was wel, wat er naar refor
matorisch beginsel voor Roomsche oorbiecht
moest worden in de plaats gesteld.
Dat namelijk de Kerk tot kwijting van haar
geestelijke taak tegenover haar leden niet met
een bloote prediking en de bediening der
Sacramenten kan volstaan, maar zich ook met
meer bijzondere zorg (cura specialis) aan de
enkele leden had te wyden, was reeds van
meet af in de Christelijke kerk gevoeld en
ingezien.
En hoe kon dit ook anders, waar de Schrift
zoo gaarne de verhouding tusschen opzieners
en gemeente in het geestelyk zoo teere beeld
van herder en kudde maalt. In de Roomsche
kerk had zich de bijzondere zielzorg echter in
den loop der eeuwen meer en m-er geconcen
treerd in het Sacrament van de biecht, welke
hoe goed ook oorspronkelijk misschien bedoeld,
by de ontwikkeling der Roomsche boeteleer
meer en meer in vorm en wezen zoo was
ontaard, dat zy een bron van de grootste
geestelijke elFnde was geworden. Inplaats van
een vrijwillige daad der poenitenten, geljjk ook
de Schrift haar kent, was zy een kerkelijke
verplichting geworden, welke in de vormelijk
heid waarin zy liep, niet langer een dam
opwierp tegen den wassenden stroom der zonde,
maar als een werktuigelijk op bepaalde tijden
herhaalde ontlasting der consciëntie veeleer
juist daarvoor de sluizen wyder openzette. Ook
sloop de geldzucht in en beduimelde by de
bepaling der boetewerken niet weinig het
heilig priesterwerk. Maar de hoofdoorzaak van
alle verderf in de biecht was toch dat haar
door de kerk een bepaald judiuëelrechterlijk
karakter was toegekend. Zoo zat dan de
priester niet meer in den biechtstoel alleen of
Verhaal uit het Zceawsche Volksleven
d00e
HUGO KINGMAN S.
(Auteursrecht voorbehouden).
Hy kon gerust zyn haar ouders dachten er
niet aan, hem er maar een zier minder om te
achten, omdat hy niet was gezegend met
aardsche goederen. Ze wilde er verder niet meer
over hooren.
Waarom zy dan zich vóór gedaan had,
als een brood-onderwyzeres Om de dood
eenvoudige reden, dat zy dan haar ware
vrienden zou leeren kennen En de voornaamste
ware vriend, aardsche vriend, was hy
Die brief beurde Jan weer op. En toen
Kerstmis was gekomen en hy opgenomen werd
in de huiselijke, kleine kriDg van de familie
Smits en hy zich officieel met Ida verloofde,
was hy er weldra thuis en leerde z'n aan
staande schoonouders achten, niet alleen om
hun welwillendheid jegens hen, maar voor
namelijk om hun ware godsvrucht! Maar nog
meer verrassingen zouden hem worden gebracht,
verrassingen, waarvoor hy van harte zyn God
zou danken, omdat zy klaarheid brachten en
toch in de eerste plaats om de belijdenis van
zonden aan te hooren, en de door schuldgevoel
gedreven zielen met troost en geestelyken raad
te dienen, maar als rechter die op bepaalde
tyden de zielen voor zyn gerichtstoel daagde
om van haar openlegging van het leven
eischen en naar de mate van de zonde de straf
te bepalen en vry te spreken met autoritair
gezag. De voorbiddende, meer wenschende
vorm waarin oorspronkelijk deze absolutie of
vrijspraak werd geven, was dan ook by kerkelijk
besluit prijsgegeven en vervangen door den
autoritair uitvaardigenden rechterlijken vorm.
En de priester zich dus in den biechtstoel
dringend in de plaats van God, sprak niet
langer: „De Almachtige God erbarme zich
uwer" of „God verleene u absolutie en ver
geving", maar in machtsvolheiiEgo te
absolvo„I/c spreek u vrij.*
Eenparig was dan ook by geheel de refor
matorische beweging van de 16-3 eeuw het
geestelyk verzet, zoowel tegen het onschrift
uurlijk wezen, als (egen de ergerlijke practyken
van dit Roomsche biechtsacrament. Ook Luther
oordeelde in 1519 in zyn tijdschrift tegen Eek,
dat er in de kerk geen handeling was, welke
zoo als biecht en poenitentie reformatie be
hoefde. Zelfs zouden wy kunnen zeggen dat
de groote Reformatie juist in deze biechtprac-
tyk den hefboom heeft aangebracht, gelijk höt
bekend is, hoe het juist de schaamtelooze af-
laatkramery van Tetzel was, welke Luther be
woog met zijn beroemde stellingen voor de
rechten der verhanselde zielen in het kryt te
tredeD. En toch heeft Luther by de bekende
halfheid van zyn reformatorisch standpunt
tenslotte ook zelfde biecht weder gehandhaafd
en dit niet alleen in dien algemeenei vorm,
gelyk zy als gemeenschappelijke zondebelyding
en absolutie in vroegeren tyd hier en daar ook
nog dikwerf een deel heeft gevormd van onze
Gereformeerdö lithurgie, maar ook als private
biecht. Zelfs voerde Luther met het oog op
den ongeregflden toestand der gemeenten en
de groote onkunde onder het volk den biecht
dwang weer in. Hoew.l by later besluit „ge
leerde en verstandige personen" van dezen
dwang werdeü uitgezonderd. Ook hield Luther
daarby, al was het in gematigden zin, den
meer absoluten exhibitieven vorm van abso
lutie nog aan.
Nu kan wel worden gezegd, dat geheel deze
biechtpraktijk in de Luthersche kerk vrijwel
op niets is nitgeloopen. Zy was dan ook te
zeer in stryd met den echten geest der Refor
matie. Ook waren er allerlei bezwaren van
praktischen aard. Er waren te weinig predi
kanten. De biechtzegel, het strenge biecht
geheim ontbrak. Het aangehouden biechtgeld
hield vele misstanden in zwang. Maar het
droeve gevolg is geweest, dat ten slotte de
Luthersche kerk ook geheel de bijzondere
zielzorg heeft prijsgegeven De echte Luther
sche opvatting ging meer en meer in do
predikiog van het Evangelie en de bediening
der iSacramenten de eigenlijke ambtelijke taak
zien van de kerk. Het ouderlingen- en diaken
ambt kwam niet tot ontwikkeling. De tucht
werd aan de overheid overgelaten, evenals de
verzorging der armen. De behartiging van de
uitwendige belangen der kerk aaM consistoriën,
die uit kerkolyke- en overheidspersonen waren
saamgesteld. En zoo was het dan ook uit
beginsel, dat tenslotte de echte Luthersche
theologen zich vaak met allös wat in hen was,
tegen de invoering van een geregeld huis
bezoek in Gereformeerden trant hebben verzet.
Zelfs kranken- en gevangenbezoek werd door
sommigen, tenzy na bepaald verzoek, afge
keurd. Maar de Gereformeerde reformatie gelijk
altyd ook hier veel consekwenter en door
tastender in hefe breken met de Roomsche
dwaliügen, is toen in tegenstelling met het
Roomsche biecht-sacrament tot de schoone,
echt Gereformeerde schepping van het gere
gelde huisbezoek gekomen. Tegenover de
Luthersche opvatting hield zy daarmede
strengvast aan de noodzakelijkheid eener
bijzondere zielzorg, en dit in den geest van het
apostolisch woord, wat betreft de voorgangers
der geme-nte, dat „zy waken voor de vielen,
als die rekenschap zulten geven." (Hebreën 13:
17.) En wie hoort niet onwillekeurig een
reminiscens van dit bekende Schriftwoord,
wanneer de vergadering van kerkelijke personen
geluk voor hem en zyn vrouw
X
De mobilisatie had Albert Vervoren den nek
slag gegeven. Z'n speculatie-zucht kwam hem
duur te staan. De koersen der effecten daalden
door de oorlogsgeruchten verbazend snel en
hy was geruïneerd. Het vaderlijk erfdeel was
verdwenen en wanneer niet spoedig hulp
opdaagde, zat er niets anders op, dan zich
failliet te doen verklaren.... Als het jaar
teneinde was, moest hy z'n crediteuren voldoen
en dat kon hy dood-eenvoudig niet. Hy had al
eens gepolst, maar niemand was byster genegen,
hem te helpen, 't was ook zoo'n rare tijd van
zaken doen. Daarby kwam, dat de beursklanten
wisten, dat hy roekeloos speelde en bovendien
dat z'n privaatleven te wenschen overliet, dat
hy veel geld weggooide aan drank, en aan
vrouwen van verdachte zeden. Zyn goede
reputatie was weg
Maar van dat alles was Anna totaal onkundig.
De verhouding tusschen man en vrouw was nog
niet veranderd. Maar het innerlyk-zyn van z'n
vrouw was wel veranderd Het overlijden van
haareenig zoontje had haar tot nadenken gestemd
Het uitbreken van den oorlog en het mobilisatie
bevel van ons land, hadden haar met ver
nieuwde hevigheid aan huis doen denken Hoe
zouden vader en moeder onder dien slag zyn.
Ze was gaan rekenen. Drie broers zouden zeker
soldaat zyn. Dan had je tenslotte Jan, die,
vermoedde zy, ook wel dienstplichtig zou zyn.
Zy verlangde met smachtend verlangen naar
te Wesel in 1568 by de artikelen over het
huisbezoek, ook d^ze vermaning invlecht„dat
de Ouderlingen moeten gedenken, dat ze niet
alleen voor de Gemeynte, maar voor God zelfs
rekenschap moeten geven van de Zielen die
haar toebetrouwt zyn."
Tegenover de Roomsche rechterlijke ofjudi-
ciëele opvattiüg stelde zy echter de echt Schrift
uurlijke, pastorale of herderlijke. Zoo is het
dan ook by het huisbezoek niet meer de rechter,
die in den persoon van den opziener de zielen
der menschen voor zyn geestelyk forum draagt.
Het is dan ook ten onrechte wanneer men het
geordende huisbezoek wel eens te eenzijdig in
onmiddelijk verband met de tucht heeft ge
bracht- Veeleer is het de geestelijke herder,
die ia het huisbezoek uitgaat om opzicht over
de kudde te houden, haar te troosten en te
vermanen en door raad en daad bestiering te
geven aan haar leven in den geest, waarin de
apostel Petrus zyn medeouderlingen in het 5e
htst. van zyn eersten brief zulk een schoone
aanwijzing geeft: „niet uit dwang, maar ge-
williglyk, noch om vuil gewiü, maar met een
volvaardig gemoed. Noch als heerschappij
voerende over het erfdeel des Heeren, maar als
voorbeelden der kudde geworden zijnde",
(vs. 14). Doch ook in menig ander opzicht
treedt het eigenaardig karakter der Gerefor
meerde levensopvatting juist bij het huisbezoek
in het helderste liebt.
Wanneer er van „ftwis'bezoek wordt gespro
ken hebben we daarin onmiskenbaar een her-
iunering aan het woord van den apostel Paulus,
als hy bij zyn afscheid de Ouderlingen van
Efeze te Milete plechtelyk betuigt, dat hy niets
had achtergehouden van hetgeen nuttig was,
dat hy hun niet zou hebben verkondigd, en
hen geleerd in het openbaar, en, gelyk hy dan
zegt „by de huizen(Handel. 20 20) Maar
wie speurt hier niet onwillekeurig tevens de
hooge waarJeering welke het echt gerefor
meerde, d.w.z. gezuiverd Schriftuurlik beginsel
tegenover alle dooperscbe, eenzijdig geestelijke
waardeering van het persoonlijke leven koes
tert, voor het gezinniet alleen als uitgangs
punt en kweekplaats van het natuurlijk leven,
maar evenzeer als kweekplaats voor het ge
nadeleven en als geestelijke houweel van het
genadeverbond. (Handel. 10 2, 11, 14, 16,
18, 31, 32, 34; 18 8 e.a. pil.) Ook doet by
het instituut van het huisbezoek tegenover alle
eenzydig mysticisUsche overwaardeering van het
gemo-'dsleven en den innerlijken omgang met
God de heilzame nadruk op de openbaring van
het leven als de vrucht van het geloof, onwil
lekeurig zeer weldadig aan." Bouma.
I.
Sinds November verschijnt een weekblad
onder redactie van M. C. Bronsveld en H. C.
Hogerzeil, Berg-opwaarts geheeten, dat de zoo
genaamde Eenheidsbeweging wil bevorderen,
dat verbinding zoekt onder hen, die zich Chris
tenen noemen. Onder de namen der vaste
medewerkers wordt gelukkig geen naam van
een predikaut der Geref. Kerk aangetroffen. Er
wordt aan dat blad zorg besteed om het we
kelijks zoo aantrekkelijk mogelyk te maken.
Toch krygt men by lezing soms wondeUyke
indrukken, en wel allereerst deze, dat zy die
de vastigheid van Gods Woord als basis heb
ben laten vareD, tot allerlei vreemde opvattin
gen komen, welke meer aan ijdele bespiegelin
gen dan aan waarheid en zekerheid doen
denken.
Het uitgangspunt van Berg-opwaarts kan nooit
dat van een Gereformeerde zyn. Prof. Geesink
paste in eene bespreking in de Heraut er dan
ook o.i. met recht de uitdrukking IJzer en
leem op toe Er is geen eenheid tusschen het
geloof der modernen en het geloof van Gere
formeerden. Het geloof dat zich richt op
Christus Jezus, den Zone Gods, als Zaligmaker
der wereld, en dat daarom door ons „zalig
makend" geloof wordt genoemd, is heel iets
anders als het semen religionis (het zaad der
religie), wat by modernen nog te vinden is.
Op verschillende maoier, in verschillende con
ferenties, met weekbladen en tyd: chriften, be
proeft men in onze dagen tevergeefs zulk eene
kunstmatige eenheid te kweeken. Men zoekt
huis, naar haar ouders, die zy had verlaten.
Alleen zat zy in haar kamer. Albert was
nooit met haar samen, 't Was alsof hy, na den
dood van den kleinen, haar nog meer ontweek.
Hij leed evenveel onder dat verlies als zy, dat
wist ze. Maar toenadering had het niet gegeven.
Steeds zat ze eenzaam en alleen zoo nu en dan
riep ze, onder het een of ander voorwendsel,
de dienstbode naar binnen en maakte dan een
praatje, om afleiding te hebben. Maar die
gesprekken waren zoo leeg. Die sprak maar
over uitgaan met haar vryer Eu van nieuwe
stukken, die werden opgevoerd in den Schouw
burg en van mooie filmen in de bioscoop. Maar
dat wilde ze niet hebben. Ze moest spreken
over ernstige diDgeD, over dingen van Hooger
leven
Maar daaraan kon de dienstbode haar niet
helpen. Dan stuurde zy haar weer maar weg,
om alleen te zijn met haar duizenden ge
dachten.
Zoo was Kerstmis gekomen. Ze werd gedreven
naar haar koffer, die boven op den zolder stond,
de koffer dien ze had meegebracht, toen zy in
Amsterdam een dienst betrok. Ze haalde haar
by beitje voor den dag en begon de Kerstge
schiedenis te lezen. De heele, verdere avond
bladerde zy dóór. En vóór zy naar bed ging,
had zy zich met oprechte schuldbelijdenis op de
knieëa geworpen en gesmeekt om vergeving
van zonden. Iunerlyk versterkt was zy opge
staan. Kracht had zy ontvangen ook kracht,
om vriendelijker tegenover Albert te zyn, die
daarover zeer verwonderd was. Vast had zy
zich voorgenomen Oudejaarsavond naar de
een eenheid, die er niet is en ook niet komen
zal, tenzy de positieve christenen eerst eiken
positieven inhoud van hun geloof loslaten.
Maar als zy dit niet doen, dan is die eenheid
eene fictie, een ydele herschenscbim, waarvan
Prof. Geesink terzake schreef:
„Een ideaal, waarvan al voorlang wy, Gere
formeerden, over het geheel ons bewustzijn
hebben gezuiverd. Dan, wyl de eenheidsbewe
ging onder ons volk zóó hevig heerscht, dat
er zelfs Kerkgenooten onder ons door worden
aangestoken, achtte ik het niet overbodig by
de verschijning van Berg-opwaarts wat lang stil
te staan.
Er schuilt toch voor een Gereformeerde, die
te dicht in aanraking komt met deze bewe
ging, een gevaar.
Vooral wanneer hy wat zwak staat in zyn
Kerkgeloof.
Een soortgelijk gevaar als voor een antire
volutionair, die geïnfecteerd door de bacillen
der sociaal-democratie, straks al bedenkelijker
de „Baüernfarbe" (is: boerenkleuren)groen-
rood, gaat vertoonen, om, by verder doorzieken,
heel niet meer groen, maar wasch-echt lood
te zyn.
Juist als de rypende tomaten".
Voor deze uitnemende karakteriseering mogen
we professor Geesink dankbaar zyn. Wie zich
ook maar eenigermate geeft aan die richting,
wordt meegezogen in verkeerd vaarwater.
Daarvan kunnen ons de artikelen in Berg-op
waarts gedurig overtuigen. Het is ons doel
niet, onze lezers met den inhoud van dat blad,
dat zy waarschijnlijk nimmer onder oogen
krygen, op de hoogte te houden.
Wel achten wy 't noodzakelijk te waarschu
wen tegen de o.i. uiterst gevaarlijke strooming,
welke ook door Berg-opwaarts wordt bevorderd,
en die in onze kringen niet weinigen dreigt
mee af te voeren. Om tegen dat gevaar te
waarschuwen, wenschen we bizondere aandacht
te verleenen aan een artikel, dat voorkwam
in het nummer van 29 Decern-er j.l. „Het
oordeel na den dood', van de hand van Dr. J.
A. Cramerdie daarin blyk geeft niet alleen
maar wat „moeite te hebben met de theorie
der Schriftinspiratie" (vgl. ds. Netelenbos „Dat
zy allen één zyn* blz. 17), maar integendeel
zich om de uitspraken der Heilige Schrift niet
veel le bekommeren, daar hy zyn artikel be
sluit met de zinsnede: „wanneer iemand het
nu niet met my eens is of wanneer iemand
nu met een paar bijbelteksten of met een paar
stukken dogmatiek gereed staat om die naar
my toe te werpen, dan ben ik niet van plan
terug te gooien.'
Wanneer wy dan ook in een volgend artikel
den inhoud van Dr. Cramers artikel kort weer
geven, is het ons niet te doen om tegenover
zyne opinie wat bijbelteksten aan te voeren,
maar voor onze lezers duidelijk te maken,
wat de consequentie wordt als men de objec
tieve basis van de Openbaring Gods in de
Schrift gegeven losgelaten heeft.
Kekkhof.
ZJENDING.
Naar ik van den penningmeester der Zen
dende Kerk vernam is de leening voor kerk
en pastoriebouw te Magelang nog niet vol-
teekend. Ook kwam mjj ter ooren, dat sommige
broeders geen inschryvingsbiljet wilden in
vullen, daar zy dachten te laat te komen met
hun steun. Dat is niet het geval. Het bedrag
is wel reeds tot over de helft toegezegdmaar
er kan nog aardig wat by. Deze meedeeling
zal zeker voldoende zyn om hen die tot nog
toe geen aandeel namen, hiertoe te bewegen,
zoodat binnen een veertien dagen de leening
volteekend kan zyn. De kortste weg is, dat
men zich wende tot den Zendings-deputaat in
zyne classis, welke inschryvingsbiljetten bezit,
of anders tot ondergeteekende. De heer Hondius
te Middelburg zal de stukken, zoodra die ge
reed zyn, aan de inschrijvers toezenden.
Kebkhof.
kerk te gaan. Op de Bloemgracht stond er één,
dat wist Maar zfo* wist niet, dat het een
Gereformeerde Kerk was. Over dat verschil zou
zy trouwens ook niet hebben nagedacht. Ze
wenschte God met 'n oprecht hart te dienen en
het jaar te besluiten in Zyn dienst!
Albert Vervoren was inmiddels in relatie
getreden met den heer Smits. Ze kenden elkaar
wel van de beurs maar intieme aanraking was
nooit gezocht, om de dood-eenvoudige reden,
dat beiden handelde in verschillende branches.
Maar door een of andere omstandigheid waren
zy met elkaar in contaet gekomen en Albert,
die veel had gehoord van de soliditeit van den
heer Smits en van z'n enorme zaken-kennis
had hem leeren hoogachten. Het slot van de
zaak was, dat Albert in een vertrouwelijk gespek
hem z'n gansche toestand blootlegde. Wanneer
niemand hem hielp, zou hy in 't begin van 't
volgend jaar failliet zyn. De heer Smits had
diep medelyden met den beklagenswaardiren
man, maar kon ook niet nalaten hem te wyzen
op zyn verkeerde manier van doen. Na lang
praten beloofde hy hulp te verschaffen, wanneer
hy 'n volledig inzicht in z'n zaken had
gekregen. De heer Vervoren zou z'n boeken
dan ter inzage geven. De heer Smits bepaalde
een avond tusschen Kerstmis en Nieuwjaar om
de zaken verder te bespreken, maar dan niet
op zyn kantoor, maar in z'n woonhuis, wat
Albert dankbaar aanvaardde. De heer Smits
zou dan nog verder inlichtingen inwinnen.
(Wordt vervolgd.)