Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 31e Jaargang. Vrijdag 7 December 1917 No 49 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOÜMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasts MedewerkersO.D. R. J. v. d. VEEM, J. D. WIELEMGA, B. MEIJER, F. J. d. EMOE, fl. fl. i. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijsperkwartaal b\j vooruitbetaling 50 cent. UITGA YE VAN DE PERSVBREEN1G1NG ZEBUWSCHB KERKBODE. Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Opleiding tot Ouderling? Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs 10 cent per regelb\j jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. VRUCHTEN DER BEKEERING WAARDIG. Brengt dan vruchten voort, der bekeering waardig. Matth. 1119. De oorlóg is een bode, door God tot de volkeren gezonden, om hen te prediken, dat zij gedaan hebben wat in strijd is met de heilige wet en dat de vruchten van hun overtreding bitter en droevig zijn. Hebben overheden en onderdanen naar deze prediking geluisterd, hebben zij haar verstaan en haar ter harte genomen Ik zou niet gaarne verklaren, dat ik bij machte ben een antwoord op deze gewich tige vraag te geven. Het oordeel, dat meermalen uitgespro ken is, verschilt nog al. De een zegter is weinig van gebleken en ter staving van zijn gevoelen wijst hij op de ongerechtig heid, welke hier en in vele landen bedre ven wordt, op de aangroeiënde verbitte ring tusschen de strijdvoerende volkeren, die elkander geen plaats in de zon gun den, op het toenemend getal van onwet tige geboorten, vooral ln de groote steden, op de verwildering der jeugd, waarover treurige klachten rezen. Waarlijk er is veel, dat van groote zedelijke verdorven heid getuigt en het valt niet moeielijk een lange lijst te vullen van al wat het gelaat met schaamte bedekken kan. Een ander beweert, dat de oorlog reeds het middel geweest is om velen te ver beteren, en ten bewijze daarvan vestigt hij de aandacht op den meerderen ernst, welke in verschillende kringen valt waar te nemen. Er is ook meer godsdienstzin in gekomen. De ideale goederen oefenen een grooteren invloed uit dan voorheen. Onder de volken is een vurig verlangen opge komen naar betere verhoudingen en alge meen ziet men uit naar een tijd, waarin allen zich wijden kunnen aan de werken des vredes. Nu reeds houden velen zich bezig met de vraag, hoe men in de toe komst dagelijks bloedige botsingen voor komen zal. Nu daar is zeker veel van aan. In breederen kring wendt men zich van de zichtbare tot de onzichtbare, van de vergankelijke tot de onvergankelijke din gen. De menschelijke ziel doet zich krach tiger gelden en het menschelijk hart vraagt naar zijn rechten. Dit is zeker een ver blijdend verschijnsel en wekt eenige ver wachting. Duidelijk is het echter ook, dat cie godsdienstzin van velen tot dusver wandelt op doolpaden en bevrediging zoekt, waar zij nooit te vinden is. Oude heiden- sche denkbeelden herleven en verschijnen in een modern gewaad, maar van een komen tot Hem, die zegtWie dorst heeft, kome tot Mij en drinken er het water, dat ik U geven zal, zal in U wor den een fontein, die springt tot in het eeuwige leven, valt helaas, niet al te veel te merken. Daarom gaat tot allen, die rondom den Boetprediker staan met nieuwen nadruk de oude vermaning uitBrengt dan vruchten voort, der bekeering waardig De bekeering is iets innerlijks. Zij heeft haar wortelen in de ziel. De mensch komt tot zich zelf. Tot dien tijd toe is hij een vreemdeling in zijn eigen hart. Hij weet niet, wat er in hem is en wat er in zijn binnenste omgaat. Misschien let hij nauw keurig op al wat er rondom hem voor valt, stelt hij belang in vele zaken, doch hij leeft buiten zich zelf en kent zich zelf niet. Of hij zich algemeen ontwikkeld heeft of dat hij behoort tot hen, die zonder na te denken het leven doorgaan, doet er in dat opzicht heelemaal niet toe. Of hij godsdienstig is, of zijn lust heeft in het vergankelijk zingenot, maakt geen wezenlijk verschil. Of hij rechtzinnig in zijn opvatting is of tot de modernen be hoort, is gelijk. Onbekend is hij met zijn diepe levensnooden. Daar heeft hij geen weet van. Maar de bekeerde kent zich zelf en heeft ontdekt, dat hij ver verwij derd van zijn God heeft geleefd en dat er voor hem geen vrede kan zijn, tenzij in terugkeer tot den Sprinkader des levens. Zijn hart dorst naar den levenden God, en hij vindt nergens rust dan alleen in Hem, die hem het aanzijn geschonken heeft. Aan de vrucht nu zult gij den boom kennen. Het is allereerst in ons eigen be lang, indien wij gehoor geven aan de ver maning om vruchten voort te brengen, der bekeering waardig. Op dit laatste komt het aan. De vruchten moeten de bekee ring waardig zijn. Israël was in die dagen zeer godsdienstig, kwam trouw tot den tempel, offerde op de altaren des Heeren en poogde het leven in overeenstemming te brengen met de eischen der wet. Aal- moezeu werden gegeven en de gebeden en dankzeggingen werden vermenigvuldigd. Wie dit volk aanschonwde zooals het vol eerbied op de hooge feesten in de voor hoven des Heeren zich bevond, zou licht gedacht hebbenwat draagt het volks leven schoone en heerlijke vruchten. Jo hannes' oog had het ook gezien, nauw keurig en vol belangstelling had bij het gadegeslagen, maar hij was er niet mee tevreden. Hij oordeelde, dat er andere vruchten noodig waren. Maar zegt ge welke vruchten zijn dan de bekeering waardig De eerste noem ik veroot moediging voor God. De bekeering opent het oog voor onze zonde en schuld, drijft ons uit tot oprechte belijdenis van al onze overtredingen, zoodat we zeggen kunnenBekend' o Heer, aan U oprecht mijn zonden, 'k verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden. We klagen ons zelf aan en we buigen ons diep in 'tstof, overtuigd van onze geringheid en diepe onwaardigheid. We leggen alle zelfver heffing af en weten, dat we niets zijn voor Hem, met wien we te doen hebben. De tweede is dankbaarheid. Wijl we erkennen dat we elke weldaad verbeurd hebben, verwonderen we er ons over, dat God ons nog doet leven, den adem en alle dingen schenkt en denken we, hoe is 't mogelijk, dat Hij, dien we zoo schrik kelijk vertoornd hebben door onze zonden, nog zijn goedertierenheden ons bewijst. We kunnen er niet bij. Het gaat al onze voorstellingen te boven. Wie ben ik, zoo vraagt hij in verlegenheid, dat Gij mijner gedenkt. En die heilige verwondering neemt toe, naarmate het licht in de lamp van zijn bewustzijn helderder wordt en hij gevoelt dat hij God nooit genoeg prij zen kan. Dit gaat gepaard met de begeerte naar Gods gunst in 't aangezicht van Christus, welke hem steeds weer doet uitgaan tot de volheid der genade, ont sloten voor Jacob. Voeg hier nog aan toe de bereidwilligheid des hart om in de wegen des Heeren te gaan. Betreurt Hij eigenwilligheid en eigenzinnigheid als de bron van vele onheilen, thans lost zich het verlangen zijner ziel op in de bede vereenig mijn hart tot de vreeze huns Naams. Met het uiterlijke is hij niet te vreden, aan den vorm heeft hij niet genoeg, bij wil uit het geloofsleven in het spoor, door God hem zoo duidelijk gewezen in Zijn getuigenissen wandelenen Zijn Naam verheerlijken. Zulke vruchten zijn de bekeering waar dig, komen voort uit de vernieuwing des gemoeds en loven Hem, die beide werkt het willen en het volbrengen, o Ik weet het ook wel en daarom is het niet noodig, dat gij het mij zegt, dat er ook in den bekeerde nog zooveel overig gebleven is van de onreinheid der zonde het vleesch staat nog tegenover den geest maar de ware bekeering brengt deze vruchten voort. Daar is geen twijfel aan. Al is er nog zooveel, dat tegen ons getuigt, nog zooveel, dat ons stemt tot droefenis, nochtans er is een beginsel van deze gehoorzaamheid, en dat beginsel heeft den drang in zich om zich geheel te ontplooiën en in al zijn heerlijkheid te toonen. Vraag niet allereerst, wat hebben de oordeelen Gods uitgewerkt bij anderen, maar bij u en besef steeds beter, hoe noo dig het is om vruchten te dragen, welke de bekeering waardig zijn. En moet ge zeggen nu daar is iets van te bespeuren in mijn leven al ware het gering, het stemme U tot ootmoedige dankbaarheid en tot vuriger gebed om een verderen zegen. Bouma. KEBKKIJJK LEVEN. Het Chiliasme. De dwaling onder den naam van het Chili asme, heeft een taai leven. Zij toch kwam reeds in de eerste tijden van het Christendom op en doet zich thans nog in sommige kringen gelden. Dit is des te opmerkelijker, wijl geen der der bestaande kerken haar ooit aanvaard heeft. Moeielijk is het niet om te zeggen,1 wat zjj voorstaat, ofschoon zij niet altijd denzelfden inhoud heeft. Zij heeft voornamelijk het oog op Israël en meent, dat dit volk nog eens den Koning door God over Sion gezalfd, zal eer biedigen. Eens komt het uur, waarop deze nu in alle landen verstrooide nakomelingschap aan Jacob zich scharen zal rondom Hem, die op den troon van David zal zitten. Bovendien zullen zij weer gaan naar Kanaan en aldaar wonen. Gelijk hun vaderen eens woonden van Dan tot Berséba toe, zoo zal het dan ook in de toekomst z\jn. De Christus zelf zal van den hemel op de aarde komen. Hij zal zichtbaar in 't midden van zijn volk zijn. Bjj Zijne ver schijning zullen vele gestorvenen opgewekt worden en met Hem op de aarde blijven. De antichrist is overwonnen en een rijk van licht en vreugde, van eensgezindheid en vrede is gevestigd. Dan zullen de boden des heils uitgaan naar alle heidenen om hun te brengen het Evangelie des Koninkrijks en z\j zullen op hun arbeid een rijken zegen ontvangen. Der blinden oogen zullen geopend en der dooven ooren ontsloten worden. Die tijd zal de beste zijD, welke er ooit geweest is en zal brengen de vervulling aller begeerten. Het duizend jarig rijk wordt die periode genoemd. Hoe is het te verklaren, dat deze dwaling zoolang blijft bestaan en altijd weer opkomt? Het antwoord ligt gereed. Er zijn vele voor zeggingen in het O. en in het N. Testament welke naar het schijnt recht geven tot deze voorstelling. Als men geen oog heeft voor de typische beteekenis van het volk Israels onder de oude bedeeling dan komt men er licht toe, om te meenen dat vele beloften enkel dit volk gelden. Daarbij komen dan uitspraken van Jezus en zijne Apostelen en men leeft in de overtuiging dat het zoo naar het profetisch woord zijn zal. Eveneens ziet men voorbij, dat Israël eerst later opgetreden is iu de historie, en dat er reeds lang een kerk bestond vóór Abraham leefde, en dat aan die kerk beloften geschonken waren. Met één woord men heeft geen oog voor de plaats, welke het oude Israël heeft ingenomen en voor de taak, welke aan dit volk was toebetrouwd. In uw zaad zullen alle volken der aarde gezegend worden, over dit zoo gewichtige woord leest men heen en men verstaat niet meer, wat de profeten eigenlijk in Gods Naam beloofd hebben. De kerk heeft dit gevoelen steeds bestreden. Zij verstond ten allen tijde duidelijk, dat de Christus slechts éénmaal weder komen zou op de wolken des hemels om gericht te houden over levenden en dooden. De Schrift spreekt dit dan ook onomwonden uit met woorden, welke voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar zijü. Wie onbevangen het O. en het N. Testa ment raadpleegt, kan tot geen ander besluit komen, en het viel de voorstanders van het chiliasme dan ook zeer moeielijk om met eenigen grond daar tegen op te komen. Moge lijk was het niet om met eenigen schijn van recht tegen deze vaststaande waarheid op te komen. De gedachte, dat Christus zou komen op de aarde om daarna voor een korien tijd weer naar den hemel terug te keeren heeft men later dan ook losgelaten Dit ging nu eenmaal niet. Maar het geheel opgeven, scheen al te bezwaarlijk. Daarom leeft het dan ook enkel voort in een verzwakten vorm en som migen hebben er alleen van overgehouden, dat er nog eens een tijd zal komen, waarin er een rijk des vredes zal zijD, waarin het bekeerde Israël een voorname plaats zal innemen. In dit geval neemt men dan ook het getal dui zend jaar uit openb. XX niet meer in letter lijken zio, maar verstaat het voor een tijdperk van onbepaalden duur. Of de gebeurtenissen van dezen tijd, welke zulke groote veranderingen teweeg brengen, aanleiding geven zullen tot herleving van deze dwaling, weten we niet, maar wel staat het vast, dat het oog meer gericht is dan voorheen op het profetisch woord, en dit i3 een winst. In dagen van vrede en algemeene welvaart gebeurt het zoo licht, dat zoowel de wijze als de dwaze maagden in slaap vallen en vergeten, dat zij uitgegaan zijn om den Bruidegom te ontmoeten. Daarom is het goed, dat de stem dreunend over de aarde gaatzie, de Bruide gom, gaat uit Hem tegemoet. Zalig zijn zij, die haar hooren en olie in hun vaten hebben. Bouma. I. Op de Juli-vergadering van de classis Mid delburg was ter tafel een zeer belangrijk schrijven van den WeledelZeergel. heer Dr. G. J. Colder, lid der Geref. kerk te Vlissingen, waarbij gevoegd was een antwoord van zijn Kerkeraad op een door hem aan dien Kerkeraad gestelde vraag. De classis besloot, na van beide stukken de lezing te hebben aangehoord, accoord te gaan met het schrijven van Vlis- singens Kerkeraad. Tot eene behandeling der kwestie au fond ontbrak toen waarschijnlijk zoowel de tijd als de lust. Een kwestie, als door broeder Colder werd te berde gebracht, kan dan ook beter en rustiger behandeld op eene Conferentie dan wel op eene Classisver- gadering, waar binnen enkele uren tijds zoo vele zaken aan de orde komen. Om het groote belang der zaak wenschen we evenwel in onze Kerkbode, die de Kerken wil dienen door leiding te geven, nader op dit punt in te gaan,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 1