De Rectorale Rede. ZBSPiyG. Roomsch Zendingswerk tijdens de Hervorming. UIT DE PERS. Dr. Kuyper en Indië. Gereformeerden in de verstrooiing. zyn van de Gereformeerde belijdenis en van haar r\jke beteekenis voor Kerk en school, voor maatschappij en school, voor kunst en weten schap, eeus spreken konden, dan zou zulk een uiting niet te overzien zijn. Eeus sprak hy hier in 't Schuttershof over De baud aan 't woord, ziedaar het geheim ook van zijn kracht. Gemeenschap voordurende gemeenschap met het Woord Gods heeft zijn blik verruimd en zyn hart gestaald en daarvoor hebben ook velen een baud aan hem, die by al wat er gebeurt, niet verbrokeu zal worden. We kunnen ons niet voorstellen, wat het zyn zal, indien hy er eens niet meer is, ofschoon we weten, dat God ook hem niet noodig heeft. Daarom is het ook onze bede, dat de Heere hem nog spare en hem de beschik king over zyn vele gaven late behouden, Zijn Naam ter eere en ons volk tot heil. Boüma. 1 rwi 20 Oct. j.l. hield prof. dr. P. A. E. Sillevis Smitt eene rectorale oratie aan de V. U over Ambt en Persoonlijkheidwelke in druk ver scheen bij den uitgever Kok te Kampen Deze rede behandelt een zeer actueel onderwerp, en dat wel in een aangenamen vorm, gelijk we van dezen kanselredenaar gewoon zyn. Hij be handelt van Persoonlijkheid en Ambt, beider waarde en beider onderlinge verhouding. Breed wordt gehandeld over de begripsbepaling van „persoonlijkheid" en het onderscheid aangegeven tusschen persoonlijkheid, individualiteit en karakter. By „persoonlijkheid" moet gedacht aan hetgeen een persoon eigen is en dat langs een proces van geestelijke rijping tot ideale ontplooiing i3 gekomen. De christelijke persoon lijkheid staat het hoogst, omdat haar eigen is een worsteling der liefde. Het christelijke leven is dienst der liefde. Dat geldt in het bizonder van de ambtelijke bedieningen in Christus' Kerk. Op twee gevaren worden gewezen le men mag niet vervallen tot subjectivisme en indi vidualisme. 2e De objectieve normen mogen niet worden verwaarloosd. Het individualisme heeft sinds Sehleierma- chers optreden als een verdervende wind over de kerk gewaaid. Het subjectivisme ligt meer op de Luthersche dan op de Calvinistische lyn. Het Ambt moet by on9 in objectieve waarde, by de eere van Christus, het Hoofd der gemeente, onaangetast blijven staan in zyn rijkdom en kracht, in zyn schoonheid en bekoring. By de vorming van de ambtelijke persoon lijkheid komen volgens prof. S.Smitt drie factoren in aanmerkingeen psychische, een paedagogische en een ethische factor. Het objectieve wordt evenwel in de ambtelijke bediening nooit vergeten op blz. 20 lezen we zoo schoon „Het bezit een traditie van eeuwen, zoodat de ambtsdrager met beide voeten op den bodem der historie staat. Het heeft, bij het verdwynen der personen, duurzaamheid tot ,opP'de wederkomst van Christus. Het heeft de belofte van den Heiligen Geest tot opbouwing van het Lichaam van Christus. Het stelt af hankelijk van de genade Gods, die Zelf de Werker is voor het Ambt. Het behoort tot het mysterie des Genadeverbonds en vraagt van ons geloof, dat het leven der gemeente bloeien en groeien zal onder de bediening der genade en dat, by trouw aan het Woord, de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Het Ambt is op al deze gronden niet zwe vend en niet onbelynd, maar rust op hechte grondslagen. Het heeft zyn vaste normen. En naar deze ..normen heeft de ambtelijke persoonlijkheid van den dienaar van Christus zich te ontplooien." En dan op blz. 30 deze kostelijke woorden „Onze Universiteit rust op dogmatischen grondslag. Ze staat in levend contact met de Gemeente der geloovigen. Ze verkeert in on- verpooaden kamp met alle individualisme. Alle autonomie en autosoteris op ethisch en op religieus gebied ondervinden van haar zyde principieels bestrijding. Ze woont en werkt aan de voet van het Kruis. Uit haar gehoorzalen wachten Kerk en volk de dienaren van Chris tus in het leven op, die als persoonlijkheid en karakters zich zullen doen kennen, biddend om waarheid in het binnenste, om een rein hart, om een vasten geest; medearbeiders Gods, die het Ambt tot sieraad, die Christus tot eere zyn. Zulke persoonlijkheden zyn Kruisgezanten, die het Kruis prediken maar die ook het kruis, niet het minst het ambtelijke kruis, dragen, en bij wie, dagelijks, onder het kruis, de per soonlijkheid uitgroeit naar de smartvolle wet van het tarwegraan." In de lotgevallen der V. U., die op deze rectorale oratie volgen, wordt bizonder de aandacht gewyd aan de zware verliezen welke onze Hoogeschool leed door sterfgevallen, met name van prof. Rutgers en prof. Woltjer, „beiden persoonlijkheden in den vollen zin, elk met eigen individualiteit." Ingeschreven werden 32 studenten een groot aantal waarvan 13 theologen, 11 ju risten, 3 literatoren, 3 medici, terwyl één voor Rechteren en Letteren en één voor Theologie en Rechten zich aandienden. Ten slotte werd de rectorale waardigheid overgedragen aan prof. Grosheide. Worde aau prof. Sillevis Smitt het voorrecht geschonken met ongebroken kracht en levens- frischheid nog vele treffelijke persoonlijkheden te helpen vormen, die 3trak3 als Dienaren des Woords de Kerken mogen leiden in het spoor der gerechtigheid Gods. Kerkhof. lil. Wat moet ons oordeel zyn over de beschou wingen van Dr. Freytag Wy gaan natuurlijk een qualificatie als „valsehe hervorming" stil zwijgend voorbijeen Roomsche kan moeilyk de Hervorming voor waar houden. Dankbaar nemen wy nota van de opmerking, dat een schaduwzijde van het Roomsche missiewerk in die eeuw washet aanstellen van vaak totaal ongeschikte elementen; en eveneens: het in grijpen van de wereldlijke macht in zuiver kerkelijke aangelegenheden trouwens, ook onze Protestantsche Zending met name in de 17e en 18e eeuw gaat in dezen ook niet vrij uit. Wy zouden echter ook nog als bezwaar kunnen noemen de zeer oppervlakkige methode van het Roomsche werken in dien tyd en later van een omzetting der geesten was geen sprake, men stelde zich tevreden met den schijn, en diende den Doop aan honderden, aan duizenden toe. zonder dat van berouw, bekeering en geloof sprake was of ook zyn kon. Doch dit maakt ons niet blind voor de zelfopoffering van on derscheidene Roomsche zendelingenmet eere mag b.v. een man als Xaverius worden ge noemd, die inderdaad brandde van ijver voor zyn kerk niet alleen, doch ook voor de eere van God. Wy gaan op de hoofdzaak in, n.l. het ont breken van zendingswerk en ook zendingsbesef by de Protestantsche kerken in de eeuw der Hervorming. Inderdaad is de beschuldiging van Dr. Freytag niet ongegrond. Met droefheid en verwondering merken wy het op, dat de Protestantsche zen ding eerst 1600 aanvangt. Doch is dit.zoo onverklaarbaar? Dr. G. Warneck in zijn „Abritz einer Geschichle der protestantische Missionen", Prof. van Nes in zyn „De Prote stantsche Zendiog", J. W. Gunning in zyn „Hedendaagsche Zending in onze Oost" en Dr. H. v. Andel in zyn „De Zendingsleer van Gisb. Voetius" hebben meer of minder breed dit punt besproken. Er zijn met name twee oorzaken voor het feit, dat de kerken der Reformatie byna werke loos waren op zendingsgebied. Allereerst ligt dit aan den reformatorischen arbeid, die aller krachtsinspanning vroeg. De tot vrijheid ge brachte kerk eischte algeheele toewijding de gezuiverde leer moest worden doorgedacht en in stelsel gebrachter moest worden overwogen, welke kerkvorm moest worden gekozen inplaats van den Roomschen. Dan ook moest de ge meente worden verzorgd en onderricht. En denkt u dan in, de vervolging waaraan de protestanten bloot stonden, de wijze waarop zy van geld en goed dikwijls werden beroofd en verschillende andere dingen meer, en wij verstaan het ten volle, dat de Hervormers en de kerken der Reformatie aan het werk dér Zending niet deden. In de tweede plaats waren de uiterlijke om standigheden, de machtsverhoudingen in de wereld der. 16e eeuw voor een reformatorisch zendingswerk ongunstig. Men kwam schier in het geheel niet in aanraking .met :.de hei- den8che volken. De koloniën waren niet in handen der hervormings-, doch der Roomsche landen, n.l. Spaüje en Portugal. Zoo ontbrak dus de prikkel om Zending te dryven. Maar toen de protestantsche landen ook koloniaal bezit kregen, veranderde de toestand dadelijk, en werd de noodzakelijkheid, om het Evangelie aan de heidenen te brengen, spoedig gevoeld. Deze twee redenen doen er ons voor wachten de Hervormers van nalatigheid te beschuldigen het sprak vanzelf, dat zy aan het zendingswerk niet toekwamen, daar de stryd tegen de ont aarde Christenheid op al hun krachten beslag legde en hun de gelegenheid, om tot de hei denen te gaan ten eenenmale ontbrak. Doch al was de Zendingsdaad er niet, daarom had toch wel de Zendingsgedachte onder hen kunnen heerschen. Maar ziet, ook dit was het geval niet. De zendingsoproep uit die dagen ging nog uit van Erasmus, dien men toch bezwaarlijk bij de Hervormers kan rekeneD. De zendingsroepiDg werd niet gevoeld. Het is smartelijk, doch wy moeten het eerlyk er kennen. Hun theologische opvattingen stonden hen in den weg. Wel heeft men gepoogd uit de geschriften van Luther allerlei uitspraken samen te lezeD, die zouden moeten bewijzen dat hij toch wel de noodzakelijkheid van den Zendiugsarbeid verstonddoch deze poging kan vrijwel als mislukt worden beschouwd. Ook Melanchton heeft, hoewel scherper nog dan Luther, betoogd, dat het Zendingsbevel „Predikt het Évangelie aan alle creaturen" alleen voorde apostelen gold, die dan ook aan deze opdracht geheel hadden voldaan. En van Zwingli en Calvijn valt hetzelfde te zeggen. Alleen een zekere Saravia maakt een uitzon dering, doch Beza heeft hem sterk bestreden. Al valt tegen dit alles niets in te brengen, want het zyn historische feiten, toch moeten wy tweeërlei in het oog houden. Door verwerping der pauselijke macht heb ben onze vaderen het getoond niet vreemd te staan tegenover de zendingsgedachte zy hebben hiermede bewezen te beseften de noodzakelijk heid van geloot en bekeering, van kennis der Schrift, van aanbidden van den eenig waren God alleen en van godzaligen levenswandel, welke zaken toch ook door de Zending den heidenen en mohammedanen worden verkondigd. En vooral heeft de Reformatie bewezen zen- dingsfahig te zyn toen de omstandigheden het veroorloofden. Zoodra met name Nederland koloniaal bezit verwierf en de kooplieden van nabij den geestelijken nood der inlanders zagen, ontstond de drang om hun het Evangelie te brengen, en dat zy in dezen veel hebben mogen doen leert ons de geschiedenis der 17e en 18e eeuw. Het doet ons genoegen, dat Dr. Freytag deze eer aau onze vaderen niet onthoudt. Het geldt ook bij de Zendiug beter laat dan nooit doch 't beste is niet laat, doch op tijd. J. D. Wielenga. Het kan geen verwondering baren, dat ik, uitgenoodigd om een bijdrage te leveren voor het StfawdaanZ-nummer van 29 October a.s deze gelegenheid gaarne aangrijp om te ge denken wat Dr. Kuyper deed voor de Neder- larjdsche Koloniën en speciaal voor Ned.-Indië. Zelfs van dit betrekkelijk kleine onderdeel van zyn aan arbeid zoo ryke leven, kan het beeld ook niet maar eenigszins volledig zynhet moet zich bepalen tot het doen zien van eenige momenten, waarin Dr. Kuyper's actie op ko loniaal gebied het duidelijkst aan het licht trad. Evenals by schier alles wat hy deed, open baart zich ook in deze werkzaamheid zyn eigen karakter. Hy bepaalt zich niet tot saambrengen, ordeuen, aanvullen van wat anderen vóór hem hebben gezegd en gedaan, maar zelfs op dit hem in de practyk vreemde terrein trekt hy uit eigen beginsel eigen lijnen, waarvan de juistheid thans door schier iedereen erkend wordt. Want ook dit is merkwaardighy was op dit gebied, als op zoovele andere, zyn tyd vooruit. Duidelijk blijkt dit uit de -Stawdaard-artikelen van 1872'75 aan Koloniale onderwerpen ge wijd evenzeer uit de artikelen, waarin hy in 1879 de Koloniale paragraaf van het anti revolutionaire beginsel-program toelichtte Hy toonde een open oog te hebben voor de groote kwesties, die toen op Koloniaal politiek gebied de geesten verdeeld hielden Met de liberalen stelde hy zich met beslistheid tegen de baatzuchtige neiging der conservatieven om de Koloniën ten bate van het Moederland te exploiteeren, maar tevens was hy geenszins blind voor de gevaren van de liberaal-koloniale politiek, die kon leiden die moest leiden tot een exploitatie van Indië niet meer door Nederland, doch door particulieren, niet meer door den Nederlandschen Staat, maar door het Westersche kapitaal. Een exploitatie, die in haar gevolgen niet minder verkeerd kon zyn. Daarom koos hy eigen banen en stelde hy op den voorgrond, dat alle koloniale poli tiek haar rechtvaardiging moet vinden in de vruchten, die zy draagt voor de inlandsche bevolking op materieel en op geestelijk gebied. Vollen nadruk legde hy voor de juiste ver vulling van onze taak jegens Indië op de gees telijke factoren. De kerstening van Indië is voor hem, ook uit een politiek oogpunt, een belangrijke en gewenschte zaak de Overheid zelve kan geen godsdienst-propaganda drijven zy heeft echter in haar beleid het Christelijk karakter onzer natie niet te verloochenenaan het Evangelie den vrijen loop te latenen het Westersche ini'iatief op geestelijk gebied naar vermogen te steunen voor hetgeen het op maat schappelijk terrein verricht, b.vi voor onderwijs en ziekenverpleging. Aan deze groote beginselen voor een kolo niaal beleid, waarin het recht en het belang der inlandsche bevolking dep doorslag geven, waarin aan het Christelijke en Westersche initiatief de gelegenheid wordt gelaten om zegenrijk zyne krachten te ontplooien, en waarvan de opvoering der bevolking tot hooger stoffelijk, geestelijk en staatkundig peil het einddoel is, is Dr. Kuyper steeds getrouw gebleven. In de groote Kamer-redevoeringen, gehouden in de jaren van 18961900, en dit is het tweede moment, waarop ik wilde wyzen, licht bij die groote beginselen nader toe en werkt hy ze welsprekend uit. Het koloniaal-politieke conservatisme had in de Staten-Generaal afge daan de Minister, die toen aan de RegeeriDgs- tafel zat, was drager der liberale-koloniale beginselen. Dit verklaart, dat in deze rede voeringen de materieele vraagstukken wel niet worden vergeten (ik herinner aan zyn pleidooi voor eigen telegraaf-verbindingen en kolensta tions) maar toch vooral de geestelijke zyde op den voorgrond wordt geschovenhet goede recht der Christelijke missieshaar waarde voor de Regeeringhaar aanspraak op eerbied van de Overheid en op steun voor haar sociale werkzaamheidhet recht der kerken op vrij heid de eisch, dat gerekend wordt met de rechtsbehoefteD, die voor den Christen Inlander het gevolg zijn van zyn overgang tot het Christendom, en dat hy ter wille van dien overgang niet van openbare bedieningen wordt uitgesloten. Éen van de laatste groote redevoeringen, door Dr. Kuyper in de Tweede Kamer ge houden, was weder aan de Koloniale-politiek gewyd. Ik bedoel de redevoering over het Onderwijs bij de Begrooting voor 1912; een schitterend pleidooi, nader in een afzonderlijke brochure uitgewerkt, voor het vrye particuliere onderwys in Indië. Diep wordt door hem de beweging der geesten verstaan, toen door ge heel Azië zich openbarend en ook in onze Koloniën zich aandienend haar grijpen naar Westersch onderwijs vindt instemming en toe juiching, maar helder staat den spreker het gevaar voor oogen, dat voor de bevolking zelve schuilt in de voldoening aan dezen drang naar kennis door onderwijs op humanistischen grond slag. Hy voorziet losweeking van den Islam, loslatiDg van den beleden godsdienst, zonder dat een andere positieve religie daarvoor in de plaats trad. „Onverschilligheid op 't stuk van religie zou vrucht en regel worden", „gees telijke verwording" zou op Java het einde zyn. Daarom dringt hy er met alle macht op aan het was als het ware zyn Koloniaal-poli tieke testament in de Tweede Kamer dat speciaal op onderwijsgebied aan het Westersche en Christelijke particuliere initiatief de voor rang zou worden gegund en dat de Overheid, waar dit initiatief tekort schoot, zelf het on derwijs ter hand nemend, dit dan strikt neu traal en niet op humanistischen grondslagzou verstrekken. Uitvoerig zyn Dr. Kuyper's denkbeelden op Koloniaal-politiek gebied geresumeerd in zijne „Anti-revolutionaire Staatkunde". Daaruit worde hier één zinsnede aangehaald, omdat zy kenschetsend is voor de groote vrijheids- gedachte, die in onze anti-revolutionaire poli tiek leeft en die door onze tegenstanders zoo weinig wordt erkend. „Met volle hand", zegt de schrijver, „moet aan alle Christelijke School vergoed worden, wat ze ten koste legt aan de Christelijke opvoeding vau den Inlander. Tegen één kwaad moet worden gewaakt. Nooit mag de Regeering kwetsing van de gewetensvrijheid van den Inlander bevorderen. Vast moet daarom staan het beding, dat de Regeering nimmer eenige school geldelijk helpt bekostigen, waarop een kind van niet-Christen-ouders gedwongen zou worden aan Christelyken eeredienst deel te nemen. Een vader of moeder, die hiertegen uit eigen aandrift in verzet komt, moet vol strekt zeker zyn, dat deze dwang zal weg vallen." Ziet hier de facultatiefstelliug van het godsdienstonderwijs op gesubsidieerde scholen, die aan de overzijde zoo gaarne als product van liberalen vrijheidszin wordt geprezen. Zelfs het vaderschap dezer gedachte berust niet by haar. Want terwyl zyn politieke tegenstanders de particuliere school in Indië allerminst be vorderen en der zending allerlerlei bezwaren in den weg legden, schreef dr. Kuyper reeds in De Standaard van 14 October 1874: ,Op par ticuliere scholen, die subsidie ontvangen, „moet het godsdienstonderwijs aan het be- „gin of het einde der schooluren gegeven „worden, onder dien verstande, dat het aan „Ouder of Voogd vrysta hun kinderen van dat „onderwijs terug te houden." Dus reeds toen wars van allen, ook indirecten, consciëntie dwang, en de juiste lyn wijzend. Nog één optreden van dr. Kuyper in het belang v*n onze Koloniën moet ik noemen het ray gestelde bestek laat niet toe er over uit te weiden. Ik bedoel zyn aandeel in het in 1896 aan de Synode te Middelburg uitge bracht Rapport betreffende de zending dat behalve zyn onderteekening, die van de Profes soren Rutgers en Bavinck en van anderen droeg, maar waarvan hy rapporteur was. Het groote belang van dit Rapport voor den Zen diugsarbeid der Gereformeerde Kerken is alge meen bekend. De Zending werd daardoor in nieuwe banen geleid zy werd de taak van de plaatselijke kerken, die haar een groote plaats in haar hart inruimden, en wier arbeid door ryke vruchten de juistheid der grondgedachten bevestigt. Ik eindig met hetgeen, waarmede ik begon. De arbeid van dr. Kuyper als journalist, als Staatsmon, als adviseur der Synode was grond- leggend, baanbrekend. Hy trok de groote lynen waarlangs de antirevolutionaire Koloniale politiek zich beweegt. Hy geett school gemaakt .ook op dit gebied, jongeren gevormd, die zich trachten te doordringen van de door hem ont wikkelde beginselen, die God dankten voor het inzicht in Nederland's plicht en in Indië's recht, dat zy niet het minst door dr. Kuyper's arbeid mocht verwerven. Het is my persoonlijk een voorrecht my tot die jongeren te rekenen, die van hem hebben geleerd, en ik bied hem op zyn 80sten jaardag myn hartelyken dank aan, met talloos velen, voor betgeen hy door zyn arbeid ook op dit gebied voor ons is geweest. A. W. F. Idenburg. Nederland heeft tegenover Indië een plicht te vervullen. God heeft in Zyn voorzienig be stel aan een volk van zes millioen de taak toevertrouwd, de 25 millioen inwoners van deze landen op te voeren tot de hoogte de Christe lijke beschaving. De Christelijke godsdienst is de bron dier beschaving. Het Christendom zelf is de boom waaraan die beschaving als vrucht groeit. Zal een volk by den voortduur de vrucht genieten, dan zal de boom niet gemist kunnen worden. Voor het opbloeien dier beschaving en voor haar bestand is de prediking van den Chris telyken godsdienst van het hoogste gewicht. De zendiDgstaak is het hart van onzen natio- nalen plicht. De Kerken in Holland hebben de eerste en voornaamste roeping in de ver vulling onzer nationale taak. De Kerken en Zendingsgenootschappen wijden zich met, ijver aan die Evangelie prediking. Maar het Zendingswerk is niet de volle ver vulling onzer nationale verplichtigen. De ze geningen der Christelyke beschaving, vruchten van het Christendom, moeten reeds onder het bereik dezer volken worden gebracht, als zy het Christelijk geloof nog niet omhelsd hebben. Deze volken mogen die vruchten reeds genieten, voordat ze gegroeid zyn aan den boom van hun eigen Christelijk geloof. De Christelyke beschaving brenge reeds haar weldaden aan deze volken, voordat ze gekerstend zyn. Op de voltooiing van den langzamen gang van bet zendingswerk mag Nederland niet wachten. Bestuur en rechtspraak, opvoeding en onderwijs moeten deze volken doen deelen in de vruch ten, die het Christendom aan Nederland heeft gebracht. Deze landen moeten bestuurd wor den naar de regelen der Christelijke recht vaardigheid. Een onpartijdige rechtspraak zjj de toevlucht der verdrukten. De eigendom moet tegenover willekeur en baatzucht beschermd worden. De vrouw worde opgeheven tot een hoogte, overeen komend met haar recht en waardigheid. Het kind worde onder hoede ge nomen, opdat het niet afgestuit worde, door werkoverlading en vooral door onzedelijk be drijf. Onderwijs brenge de ontwikkeling der Westersche Christenvolken naar deze vólken

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 2