Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 31e Jaargang. Vrijdag 2 November 1917 No. 44 UIT HET WOORD Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasts Medewerkers0.0. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER. F. J. v. d. EMOE, ft. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. PERSVERBBN1G1NG ZBBUWSCHB KERKBODE. KERKELIJK LEVEN. Dankdag. Kuyper's tachtigste jaardag. Abonnementsprijsperkwartaal by vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs 10 cent per regelby jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAYB YAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. WIJ WETEN, WIJ ZUCHTEN I. Want wij weten, dat, zoo ou-s aard- sclie huis dezes tabernakels gebroken wordt-, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Want ook in dezen zuchten wij, enz. 2 cor. 5 1—4. De eerste reden waarom Paulus niet vertraagt en de inwendige mensch van dag tot dag vernieuwd wordt, heeft hij in de beide voorafgaande verzen ontsloten. De tweede reden voor hunne welverzekerde hope geeft de apostel hier aan. Uit het donkere heden ziet hij naar de lichtende toekomst, uit de voorbijgaande verdrukking naar het eeuwig gewicht der heerlijkheid, van de zienlijke dingen richt zich zyn blik naar de onzienlijke, eeuwige dingen. Hy doet ons den rotsvasten bodem ge voelen, waarop hij mag staan als hij jubelt x> Want wij weten". Een zekere wijsgeer was veler tolk toen hij zeideWij weten niet, en zullen niet weten". Paulus zegt: »Wij weten". Anders zouden zij wél vertragen en mis moedig zijn in verdrukking. Paulus vat zich zei ven met al de geloovigen samen en zegt, dat zij het niet vermoeden, maar weten. Weten" niet, zooals elders, dat het bekend is. Maar zoo: wij er zijn ons ten diepste van bewust en er ten heiligste van overtuigd, dat uit onze lichte ver drukking een gansch zeer uitnemend ge wricht der eeuwige heerlijkheid voortkomt. Dit weten komt hem en den geloovigen toe uit de openbaring des Geestes, door het Woord. En de inhoud dier persoon lijke wetenschap is deze, dat alshetaard- sche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen". Het lichaam van thans is onderscheiden van het gebouw van straks. Het is een huis, wonderschoon door onzen Schepper gebouwd, met tal van vertrekken, met vensters en poorten, met deuren en balken en zuilen voorzien. Zelfs is het een or ganisme met een binnenst-heiligdom, met boezems en cellen. Maar het is een aard sc h huis. Niemand verheffe er zich op; want het is uit stof geformeerd en zal tot stof wederkeeren. Eén wenk alleen, al schijnt ons niets te deren, ver brijzelt ons, doet ons tot aarde keeren. Zijn karakter is verder, dat het gelijk is aan een tabernakel; het mist een duur- zamen grondslag. Als de woestynreis volbracht is, wordt de tent opgerold en het huis des tabernakels gebroken. Maar wij weten ook wat daarvoor in de plaats komt, een gebouw waarvan Paulus een viertal eigenschappen noemt. Een gebouw waarvan onze God de bouwmeester is. Het is geen mechanisme, het is geen huis, dat met handen is gemaakt. Het is even min voor afbreken vatbaar; want het is een eeuwig gebouw. Het is voor den reiziger, die het pelgrimskleed beeft af gelegd, omdat bij in zijn vaderland is aangekomen eeuwig in de hemelen. Wij weten, dat wij dat dan onmiddelijk hebben. Wij weten, wij hebben. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen. En uw Christus ging heen om u plaats te bereiden. En als gij nu geen van beiden doet, noch uw lichaam overgeestelijk als een gevangenis beschouwt, noch wereldseh in uw lichaam het zwaartepunt van uw leven legt, maar verband vinden moogt tusschen den tabernakel uws lichaams en dat gebouw bij uwen God, omdat gy U een pelgrim weten moogt naar het eeuwig Kanaan, nietwaar, dan verstaat gij ook, dat uw plaats door Jezus u bereid klaar is zoodra uw huis gebroken wordt. En in de holle baren des doods, als de pro fetie van het aardsch en tijdelijk huis uws tabernakels vervuld wordt in het hemelsch en eeuwig gebouw van uw God, heft gij uw hoofd omhoog en juicht met Paulus W a n t wij weten, wij hebbe n". Teeder is het verlangen, dat Paulus in vs. 24 ontboezemt. Hij wil ook daardoor staven, dat hij de dingen aanmerkt, die men niet ziet, de eeuwige. De ongeziene en onzienlijke wereld, en daarin dat ge bouw maakt zijn verlangen gaande. Het gevoel zijner sterfelijkheid drukt hem. Het wonen in de brooze tent zijns lichaams valt hem pijnlijk. Hij begeert ontsterfelijk te zijn en met de woonstede uit den hemel overkleed te worden. Het beeld van het kleed houdt Paulus aldoor vast: »overkleed", ^bekleed", »ontkleed." Want ook in dezen zuchten wij. Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde. Opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde verlaagt hij, dat hij bij levenden lijve overkleed worde met het kleed der hemelsche glorie. U i t den hemel. Dat het van boven op hem nederdalen mocht. Welk een doel en welk een voorwerp, en welk een zuchten, tot tweemaal herhaald. Waarom zuchten wij Welzalig die als Paulus mag zuchten uit verlangen om met onze woonstede uit den hemel ontkleed te worden, om in onafge broken levensgemeenschap met God te verkeeren, deelende in de glorie Gods, Hem dienende volmaakt en eeuwig. Al zijn we dan ontkleed d.i. lichaamloos, zoo zijn we toch niet naakt, maar overkleed met de heerlijkheid Gods. Wel zuchten wij die in dezen taberna kel zijn bezwaard zijndenademaal wij niet willen ontkleed worden, niet sterven. Het liefst zag hij dat het nieuwe kleed over het oude van boven op hem daalde. Dan behoefde bij niet lichaamloos te worden, want naaktheid brengt schaamtegevoel met zich, vooral tegen hooger geplaatsten. Voor een engel moge het geen schande zijn zonder lichaam te zijn, voor ons is die naaktheid onnatuurlijk. Daarover zucht Paulus. Hij wil niet door den dood, maar uit het leven van boven opklimmen tot de eeuwige heerlijkheid. Dan is dat groote bezwaar, om naakt of lichaamloos voor God te verschijnen, weggenomen. Dan behoeft hij zijn tabernakel niet te verlaten. Dan wordt zijn tent niet den wormen, zijn omhulsel niet den maden ten prooi, door den tegennatuurlijken dood. Waarom zou dat ook met ons niet kunnen, gelijk met Henoch en Elia Ach, dat wij door over- kleeding nu reeds onsterfelijk werden, en het ingewrochte leven Gods in één oogen- blik onverderfelijk werd voor lichaam en ziel Maar zouden, stel dat de Heere dit ern stig bezwaar van Paulus en de geloovigen aldus wegnam, er dan nog wel sterfbedden zijn, die predikstoelen zijn van Gods goe dertierenheden Denk aan Luthers sterfbed»o hemel sche Vader, hoewel ik dit lichaam verlaten en uit dit leven weggerukt moet worden, zoo weet ik nochthans en ben verzekerd, dat ik bij u eeuwig zal blijven, en dat nie mand mij uit uwe handen kan rukken." En op de vraag»Eerwaarde vader, blijft gij volstandig vertrouwen op Christus en op de leer, die gij hebt gepredikt?" als zijn laatste woord duidelijk antwoordde: x>Ja." - Zou er dan wel een getuigenis van de geloofshelden en bloedgetuigen uitgegaan zijn? Waar bleef dan de troost van de opstanding des vleesches, waar de kracht van uw God en van zijnen Chris tus, om uw lichaam op te wekken en met uw ziel te h e reenigen eu aan het heer lijk lichaam van Christus gelijkvormig te maken Waarover zucht gij? Zijt gij bezwaard niet over lichaamloosheid na den dood, maar over uw lichaam vóór den dood, over eten, drinken, kleeding, brandstof, zonder om het evenwicht met uw ziel bekommerd te zijn, zonder in haar het zwaartepunt des levens te leggen? Alsof het aardsche huis het voornaamste ware. Alsof het aanmerken van de dingen die we zien d e wijsheid ware, om in deze dure en zware tijden het hoofd bo ven water te houden. Alsof uw ziele maar moet ronddolen buiten de ark, al kan zij niet meer kirren van honger, al blijft zij eeuwig verstoken van den olijftak des vredes Zucht, bezwaard zijnde over uwe on gerechtigheden, die u te zwaar mogen worden, over den afval om u heen, over de gruwelen der verwoesting, over de verzoekingen des Satans, over de hinder palen uws gebeds, over de belemmeringen van uw geloofsleven, over die vele ver dorvenheden, die uw bewustzijn van uw aandeel aan Jezus verdonkeren, en in plaats van »w ij wetena u het »wij t w ij f e 1 e n« ontpersen. Zucht Heere, hoor mijn gekerm, leidt mij op een rots steen, die mij te hoog zou zijn, want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke toren voor den vijand.Dan zal des Heeren antwoord zijnin dit leven bekleed Ik uw ziel met den mantel der gerechtigheid van uwen Middelaar. In uw dood overkleed Ik uw ver loste ziel met het kleed der eeuwige glorie. En in de voleinding her eenig Ik uw opstandingslichaam met uw ziel, om het onverwelkelyk aan het lichaam mijns Zoons gelijkvormig te doen zijn. Do poorten van uw eeuwig tehuis ope nen zich en ge treedt toe in de onmid- delijke tegenwoordigheid Gods. Gy grijpt de gouden sabbatbsharp door engelen u gereikt. Want uw zuchten is door eeuwige blijdschap vervangen; want gij jubelt met de millioenen verlosten Verzadiging van vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijk heden zijn in uw rechterhand, eeuwiglijk A. H. Nieboer. Is het nu wel een tyd om te danken, om op den historischen eersten Woensdag van Novem ber in 't openbaar samen te komen om te belijden, dat God alleen den wasdom geeft en den arbeid met zijn zegen kroont De nooden zyn zoovele en dringen zich met zooveel kracht aan ons bewustzijn op, dat we haast niwfc denken aan de weldaden, welke we genieten. Men hoort alom klachten, en daarom begrijpen velen niet goed, dat Gereformeerden nog behoefte hebben om een Dankdag te houden. Maar zjj weten blijkbaar niet, dat de aartsvader Jacob de bekende woorden: „Ik ben geringer dan al deze weldaden," uitgesproken heeft in een van de bangste uren van zyn leven en dat rechte dankbaarheid den weg baant tot het vurig gebed. Middelburgs Kerk handelt hiermede dan ook geheel in overeenstemming, wanneer zij de eerste beide samenkomsten wijdt aan de her denking van de goedertierenheden des Heeren, welke nog zeer vele waren en de avondver gadering bestemde tot een bedestond voor den nood der tijden. Op den Biddag in 't voorjaar kwam de gemeente nog al trouw in alle drie de samenkomsten op en dit geeft hoop, dat het thans weer zoo zyn zal. De tijden zijn er wel naar om ook in 't openbaar te toonen, dat we erkentelijk zijn aan den Gever aller goeda, die niet met ons handelt naar onze zonden en om Zijn bewaring in te roepen over land en volk. Het is niet goed, wanneer de bewoners van de dorpen de Kerken vullen en de stede- lidgen meenen, dat zjj hun plaats ledig kunnen laten staan. De Heere zelf geve een 'dankbaar en een biddend hart. De tachtigste jaardag van den minister van Staat, dr. A. Kuyper Sr., is alierwege in onze kringen gevierd. We waardeerden het, dat het Maandag-nummer van de Standaard een tweede Blad gaf, waarin de bijdragen uit alle gewes ten van ons land opgenomen waren, welke getuigenissen aflegden van de erkentelijkheid jegens den man, wien God zulke rijke gaven en .zulk een langen arbeidstijd verleend heeft. Wonderlijk, zeggen we, dat zulk een man ge schonken werd aan ons klein volk en die met zijn warme bezieling steeds opkwam voor de eeuwige waarheden van Gods Woord De grondtoon van alle hulde was dan ookaan Gode alleen de eere. Dit kon niet auders, want als een ons heeft doen verstaan, dat het God alleen is, die doet wat Hem beklaagt, dan is het de jubilaris geweest. Het zal een veertig jaar geleden zijn, dat ik hem voor het eerst zagen hoorde op het zendings- feest te Winschoten. Destijds had hij reeds een grooten naam als redenaar. Allen drongen dan ook naar de spreekplaats, waar hjj het woord zou voeren. Daar verscheen hij Middel matig van lengte en met zwart hart. Nauwe lijks had hy eenige woorden gezegd, of het werd stil. Schier ieder kwam onder den invloed van zijn rede. Ook ik luisterde met de grootste aandacht. Nog herinner ik me levendig een beeld, dat hij gebruikte om duidelijk te maken, hoe een Christen zich voor de zonde kon hoe den. Toch was het destijds nog niet te voorzien, dat hij de kampvechter zou worden voor de Gereformeerde beginselen. Hoe schoon en bezielend zyn toespraak ook was, Gereformeer den waren niet bevredigd. Sinds die ure heb ook ik al was het dan uit de verte hem gevolgd op zyn weg, gezien by zyn arbeid en genoten van zijn werken. Onbe rekenbaar is de invloed, dien by op my en velen heeft uitgeoefend o Als allen die door zijn arbeid tot helder bewustzijn gekomen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 1