Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 31e Jaargang. Vrijdag 5 October 1917 No. 40. UIT HET WOORD Redacteuren Ds. L BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersO.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE. „De Moderne arbeidersvrouw en het Christendom". Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs 10 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAYB YAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTIÏÖFF, Niddelbnrg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. MISSCHIEN ZULT GIJ VERBORGEN WORDEN. Zoekt den Heere, alle gij zachtmoedigen des lands, die zijn recht werken Zoekt gerechtigheid, zoekt zacht moedigheid, misschien zult gij ver borgen worden in den dag van den toorn des Hoeren. Zefanja 2 3. 't Is een groot voorrecht een vriend te hebben, die ons tijdig waarschuwt voor een dreigend gevaar. Zulk een vriend is de Heere voor zijn volk. llij zegt: »Ik zal u raad geven, mijn oog zal op u zijn. Dat betoonde de Heere aan Noach als Hij hem redde uit den zondvloedZoo deed Ilij met Loth om hem te behouden uit Sodoms verderf. Zoo deed Hij ook jegens zijn volk Israël. Want van zulk een vriendschap en trouw getuigt het woord, dat de Heere door Zefanja liet hooren »Zoekt den Heere, alle gij zacht moedigen des lands, die zijn recht wer ken Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoe digheid, misschien zult gij verborgen wor den in den dag van den toorn des Heeren.« 't Is een ernstig vermaan, dat do pro feet laat hooren. En geen wonder. Daar dreigde ook een ernstig gevaar. De zonden des volks riepen om de wrake des Heeren. Kuning Josia, was wel al Reformator opgetreden, en daardoor werd veel open bare goddeloosheid gestuit, maar het harte des volks was niet veranderd. »Voordat Josia zich aangegord had tot hervorming, leek Jeruzalem wel eene heidensche stad. Van allerlei godsdiensten stonden er al taren op bare hoogten, liepen er priesters door hare straten en op de daken der huizen wierpen de ouders en de kinderen zich op de knieën voor het heir des he mels, zon, maan en sterren. En bij dit alles was er een zedelijk verval, gemis van recht en waarheid, geweldenarij der grooten en wets verdraaiing der rechters. Dit alles was door Josia beteugeld. Maar het volk keerde zich niet tot den Heere, het vroeg niet naar Hem. Het ver trouwde niet op God, maar op zijn ver worven rijkdom, op den bloeienden handel. Zij hunkerden naar uitheemscho kleedij en vreemde modes en haalden met die vreemde modes ook den vreemden geest binnen. Zoo was het dus wel vrede en welvaart en voor het uiterlijk onder 's konings in vloed, een houden van 's Heeren gebod, maar toch als voor de poorten des gerichts. Het volk zag dat niet, verblind als het was door de weeldemaar de profeet zag het wel. Ilij kondigt de gerichten des Heeren aan, die straks de fiolen zijner gramschap over dat trouwelooze Judazou uitgieten, gelijk ook het rijk van Efraim die ondervonden had. Met duidelijke woorden houdt Zefanja dat alles aan zijn volk voor. Zijn eigen ziele beeft met heilig beven voor dien dag des toorns des Heeren. Hoe zou hij kun nen laten te waarschuwen Hij ziet eerst op die breede volksmassa, die daar leeft zonder naar God te vragen. Ach, 't is toch zijn volk. Hoe gaarne zou bij ze ter ontkoming voeren, 't Is een volk, dat met geen lust bevangen is, d.w.z. dat geen lust heeft in de kennis des Hee ren en het wandelen in zijne wegen. Spotters, hoovaardigen, ijdelen, goddeloo- zen, die de oordeelen Gods belachen. Die nergens Gods hand in zien en Hem niet erkennen. Die breede volksmassa wil hij als 't ware nog een prik in de consciëntie geven eene krachtige vermaning om, terwijl Gods lankmoedigheid nog verschoonend over hen is hunne wegen te onderzoeken nauw, ja zeer nauw zich zeiven te onder zoeken en zich te bekeeren, eer dat het besluit bare gahjk kaf gaat de dag voorbij terwijl de dag des toorns des Heeren over hen nog niet komt.« Spreekt daarin niet de wijdte van Gods ontferming. Ook de goddeloozen gaan nog niet ongewaarschuwd den dag des toorns tegemoet. Maar van die breede volksmassa wendt de profeet daarna bet oog op eenen ande ren kring, dien hij teekent met den naam, van zachtmoedigen des lands, die zijn recht werken.Het verderf was nog niet zóó algemeen, of daar werden in het land nog enkelen gevonden, die wel eerbied voor den Heere betoonden en lust open baarden in zijn dienst. Ze waren als een heilig zaad nog tot steunsel overgelaten. »Zachtmoedigen des landsc< zoo noemt de profeet ze. Dat waren zij, die voor God en zijn Woord beefden en nog vrees den voor zijne oordeelen. In tegenstelling met die verharde harten, die naar God niet omzagen, waren zij zacht van gemoed, teeder van hart. Hei was het godsdienstig deel des volks, de vromen, bij wie nog zondebesef was en die zich op 's Heeren roepstem verootmoedigden. Tot die zachtmoedigen des lands richt de profeet zijne vermaning, dat zij den Heere zullen zoeken, dat zij gerechtigheid zullen werken en zachtmoedigheid zoeken. Dat [vermaan klinkt wel vreemd. Men zou zoo zeggen, dat zulk een woord veel beter gericht was tot die goddeloozen, die naar God niet vroegen, die met geen lust bevangen waren om God te. vreezen en niets dan ongerechtigheid werkten. Zij waren immers zachtmoedigen, die het recht des Heeren werkten. Zij hadden immers den Heere gezocht. Zeer zeker, in beginsel was dat zoo. Maar niet allen wrochten des Heeren recht zooals dat met dit recht overeen kwam. Ook over die getrouwen in den lande was een geest van sluimering ge komen. Zij waren traag in het benaar stigen. Ofschoon zij een heilig zaad wa ren, een volk, dat de genade Gods kende, heiligden zij evenwel den Heere niet voor de oogen des volks. Zij lieten zich meê afvoeren op den stroom. Ze waren meê onder de macht van den tijdgeest geko men. Hun leven was wereldgelijkvormig geworden. Ook hunne zonden riepen de oordeelen Gods in. Immers moet, meer dan ooit, in tijden van algemeenen afval en inzinking, van het volk des Heeren een getuigenis uit gaan in de praktijk der godzaligheid. Zij zijn tot lichten gesteld in de duisternis der wereld. Zoo dan dat licht verdonkerd wordt, door de overheersching van den geest dezer wereld, wordt de nacht te zwarter en komt het gericht des Heeren te eerder. Zeer terecht was dus de vermaning zoekt den Heere! God was als weg uit hun leven. Zoeken moesten ze Hem om in alles met Hem te wandelen en heel het leven tot Zijne eere te richten. Ge rechtigheid hadden zij te zoeken, d. w. z. ze moesten heel hun leven meer richten naar het recht des Heeren. Ze kenden zijne inzettingen, zoo moesten zij er ook naar wandelen. Zachtmoe ligen waren zij, maar dan hadden zij die zachtmoedigheid ook te bewijzen in teederen wandel voor Gods aangezicht. Zoo verstaan we immers die vermaning wel. De vromen werden tot ware gods vrucht geroepen. Ze moesten hun wereldsch gewaad uittrekken en zich openbaren in de livrei der ware zachtmoedigheid in vreeze Gods. En wat dunkt u, zouden wij niet wijs doen zoo we dat vermaan door Zefanja aan zijne tijdgenooten gegeven, mede ter harte nemen. Het is een woord, dat steeds van kracht blijft voor de belijders des Heeren. Dat de wereld wereldsch is en dat de zonde haar leven vervultdat ze leeft buiten God, is wel droef en zeer vree- selijk, maar 't is niet anders te verwach ten. De wereld kent God niet. Maar als de zachtmoedigen des lands die zijn recht behooren te werken, in wereldsche zede wandelen en zich gansch en al hullen in het leven der wereldals God niet meer de Eerste en de Hoogste is, dan is het veel droever en ernstiger nog. Want de Heere is ijverig op zijne eere. Dan zal het oordeel beginnen van het huis Gods. Daarom laat ons ter harte nemen dat Woord vol ernstig vermaan, dat Zefanja doet hoorenZoekt den Heere alle gij zachtmoedigen des lands, die zijn recht werken zoekt gerechtigheid, zoekt zacht moedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag des toorns des Hee ren Wanneer de Heere zijne gerichten op aarde zendt, mogen de vromen niet den ken, dat zij vrij zullen gaan, omdat zij tot het volk des Heeren behooren. Want niet zelden ontbrandt Gods wraakgerecht juist van wege de ontrouw van zijn volk. Ook zij laten zich wel verleiden om te luisteren naar het gezang der valsche profeten van vrede, vrede en geen gevaar«. En van wege die lauwheid dreigde nu ook in Juda over 't vrome deel des volks Gods oordeel. En nu betoont de Heere zich de ge trouwe Vriend. Hij waarschuwt nog tijdig en wijst den weg aan waarin misschien nog verberging is. In den weg der ge rechtigheid en zachtmoedigheid zou de Heere zelf het schild der verberging we zen, ten dage zijns toorns. ^Misschien zult gij verborgen wor den. Dat »misschien« geeft niet te ken nen, dat het twijfelachtig is of de Heere wol genadig is. Want onze God vergeeft menigvuldiglijk. Maar dat misschien ver raadt de vreeze van den profeet of de ware verootmoediging en bekeering wel gevonden zal worden. De toestand des volks maakt het zoo twijfelachtig of ze wel zullen hooren. En indien ze niet spoedig tot de gerechtigheden des Heeren zich keerden, dan was te vreezen, dat het oordeel niet meer af te wenden was®. Met dat smisschien® wil de profeet dus de aandrang versterken. Hij wil de zwaarte hunner schuld doen gevoelen en het drei gend gevaar der oordeelen Gods. O hoe hebben ook wij dat vriendelijk vermaan des Heeren ter harte te nemen. De Heere is met zijne gerichten op aarde. Hij giet de fiolen zijner gramschap uit over de volken. En ook ons dreigt gevaar. Zoo niet van het zwaard dan van den honger. Als God den twist der volken gebruikt over ons als de roede zijns toorns, wie zal het keeren Laat ons het woord des profeten ter harte nemen. Zoeke elk onzer verberging in het verborgene van Gods tent. Ver berging in den weg der teedere Gods vrucht en zachtmoedigheid, door Gods recht te werken en zijne inzettingen te bewaren. Zoekt den Heere, zoekt gerech tigheid, misschien zult gij verborgen wor den in den dag van den toorn des Heeren. F. Staal Pz. UIT I>E PËBS. II. Bij het nagaan van dit verschijnsel komen we tot de beantwoordig der aan het begin van dit opstel neergeschreven vraag: Heeft de Christelijke arbeidersvrouw iets vóór boven hare lotgenooten, die den zegen van den gods dienst derven Ik ben heel mijn leven lang in nauw contact geweest met den arbeidende klasse, de gewone en de hoedenproletariërs. Ook als Directeur van een dienstbodenbureau leerde ik de uitingen en de levensgedragingen, den levenstoon kennen van de proletariërs, en ben „met een half woord" verstaan. Ik ken gezinnen, met vele kinderen, ook wel met eene zwakke, uitgeputte moeder, die rond komen met een klein weekgeld. Gezinnen waarin de gedurige geldnood niet leidt tot onverschilligheid en afstomping, waarin juist een soms wel blijmoedig geloofsleven wordt geleid. „Och," zei me onlangs nog een afgewerkt, vermoeid moedertje, met wie ik het over de schrikkelijke duurte had van kleeren en schoe nen en zooveel anders. „Je leert zoodoende uit de hand des Heeren te leven." Ik heb het vaak gehoord, dat vader ontevreden, mopperend thuis kwam en stil werd bfi het zien van zijn vrouwtje. Ik ken kinderen van vier jaar, die nooit vrije natuur zagen, nimmer verder kwamen dan hun bedompte buurt, terwijl moeder jaren ziek lag. Ik ken bleekneusjes die uit school „aanpakken" moeten, broertjes en zusjes helpen kopjes wasschen, vloer vegen. „Dat is om te vloeken," siste mjj onlangs een socialist toe. „De godsdienst van die tevreden lui, die nog danken voor het leed, dat God hun Z6ndt, is een struikelblok op den toekomstweg. Gods dienst bindt ze met ketenen aan het bestaande onrecht. Zulke lui moeten schreeuwen uit het onrecht, dat hun wedervaart. In opstand, in het rukken aan de ketenen, zit de redding." Is het zoo Stel, dat de socialistischs maatschappij beter zou zijn, dan de kapitalistische, kan dan wer kelijk de economische lente komen door wilde wanhopige waDgunst, een ontevreden uit schreeuwen van leed een verbolgen schelden op de bezittende klasse?

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 1