Evangelisatie-Samenkomst. De brochure van ds. Netelenbos. Amice. Booze propaganda. Nu gaat het feitelijk omgekeerd. Eerst gaat men zorgen voor een nieuwen Dienaar, geeft hem wat den oude toekomt, soms met honder den guldens verhoogd, en vraagt voor den emeritus dan de hulp der zusterkerken. Dat is onrecht. Als ik honderd gulden schul dig ben, en ik maak een nieuwe schuld van tweehonderd, dan mag ik niet zeggen: Eerst ga ik die tweehonderd betalen en voor die honderd ga ik hulp vragen. Er kan by een kerk hulpbehoe vendheid z\jnom in de B ediening des Woords te voorzien. Maar hulpbehoevendheid ter oorzake van Art. 13 kan niet ,be staan, dan alleen iu het zeldzame geval dat een kerk twee of meer emeriti te onderhouden •zou kragen. Ergo de geheele regeling van de hulp- bieding naar Art. 13 moet vervallen, en het beginsel van A rt. 13 moet zoo vol strekt toegepast, dat de emeritus geheel voor rekening van z ij n kerk komt. Dit zal ook uitnemender werken. Want een kerk zal zich meer inspannen, als het er omgaat byeen te brengen, wat er noodig is tot de verzorging van een nieuwen Dienaar boven de verzorging van den ouden, dan om gekeerd. Alzoo sprak dr. Greydanus Zyn redeneering was voor velen een verras sing. Er werd gelachen, niet om den spreker maar om wat men in zyn verbeelding door diens betoog zoo al buitelen zag. Zelden heb ik de Synodeleden zulke oogen zien opzetten. Men verkneuterde zich om het snijdende van de redeneering. Een komisch effect gaf het, dat de kerkrech telijk alleen juist geachte en zoo taai verde digde regeling van Utrecht nu in eens zoo'n tuimeling maakte. Zelfs da. van Schelven raakte uit zijn defti- gen plooi. De gevolgen van deze redeneering kunnen groot zijn. Het was dan ook een goede tijding, toen de benoemde op de Synode mededeelde, dat hij under biddend opzien tot God de gewichtige taak wilde aanvaarden en we hopen, dat de Koning der kerk dezen zijn dienaar bekwame en nog vele jaren laat arbeiden aan de oplei ding onzer toekomstige predikanten. Dringend verzocht hij om de voorbede der k«rken en we vertrouwen, dat zy in het gebed voor onze Professoren ook voor hem een plaats zullen hebben. Verstaan we het wel diep genoeg, hoeveel er middelijk voor de toekomst onzer kerken afhangt van de mannen, aan wie de taak wordt toevertrouwd om onze jonge mannen te vormen voor den arbeid in den wijngaard des Heeren. Hun invloed is zoo groot en hun taak zoo ge wichtig. Onberekenbaar kan de zegen zijn, welke door hen de kerken ten gosde komt, maar ook enorm kan de schade zijn, welke door hen aangericht kan worden. Ook deze hoogstaande mannen hebben zoo noodig de leiding en de voorlichting van den H. Geest. Hoewel er reeds de aandacht op gevestigd is en hoewel ik het niet beter kan doen, ver oorloof ik me toch de vrijheid om er op te wijzen, dat weldra de dag aanbreekt, waarop in Mid delburg een vergadering gehouden wordt, waarin de „evangelisatie" ter sprake komt Zooals bekend kan zijn, gaat deze vergadering uit van de Classis Middelburg, welke indertijd een commissie benoemde, aan wie zij opdroeg zulk een samenkomst uit te schrijven. Wij mogen er op rekenen, dat elke kerkeraad op ons eiland er tegenwoordig zal zijn, wijl het hun zaak isen we verwachten dan ook, dat onze ouderlingen en diakenen er in groote ge tale z\jn zullen. Doch niet alleen is het een vergadering voor onze ambtsdragers, maar ook voor alle belangstellenden in den evangelisatie- arbeid, en we kunnen wel aannemen, dat menigeen deze samenkomst met belangstelling tegemoet ziet en haar wil bijwonen. Er komt nog iets bij, 't welk ons de hoop doet voeden, dat we een druk bezochte ver gadering zullen hebben, wijl het voor ons wel duidelijk is, dat deze arbeid noodig is, maar we niet zoo helder weten, langs welken weg en door welke middelen we komen kunnen tot het voorgestelde doel. We tasten nog veelszins in het donker we hebben nog geen vaststaand denkbeelder heerscht nog veel onzekerheid op dit gebied. De beide congressen, welke er gehouden zijn, hebben reeds heel wat licht aangebracht en de lijvige verslagen, welke van deze vergaderingen gegeven zijn, hebben ons heel veel aangeboden, maar niet ieder heeft den tijd om dit alles te lezen en de gelegen heid om het te verwerken en daarom zullen we het waardeereD, dat enkelen ons de vrucht van hun studie willen aanbieder, opdat er onder ons meer klaarheid kome. Elke streek heeft daarenboven haar eigen karakter. De toestanden op kerkelijk en gees telijk gebied zijn op Walcheren heel anders dan in het land van Cadzand en daarom stelt elk deel zijn eigen eischen. Zelfs is er groot verschil in dit opzicht tusschen de steden en het platteland en met alles dient rekening ge houden te worden. Genoeg dunkt me om ons te doen verstaan, dat we een zeer belangrijk samenzijn kunnen hebben. De voorlichting, welke we krijgen, zal aanleiding geven tot een zeer vruchtbare gedachten wisseling en ik durf nu wel te zeg gen, dat wie soms noodeloos weg blijft, later, als hy er van hoort, denken zal, het spijt me, dat ik daar niet by geweest ben, want dat had ik ook wel eens willen hooren en ik had ook wel eens een vraag willen doen of een opmerking ten beste geven. Verzuim dus niet deze eerste samenkomst, welke de kerken van ons eiland beleggen om uitsluitend over den evangelisatie-arbeid te spreken, by te wonen. Onder den zegen des Heeren kan het een leerzame en aangename dag worden. Boüma. II. Ds. N. vat evenwel de woorden der Belijdenis des Geloofs verkeerd op, doet ze beslist geweld en onrecht aan, als hy op blz. 12 van zijn brochure schrijft„wie durft in onzen tyd nog met de Ned. Geloofsbelijdenis instemmen en zeggende Gereformeerde kerk is de kerk buiten welke geene zaligheid is?u WaDt zoo iets wordt in onze Confessie niet uitgesproken. Dat legt ds. N. er maar in. Dat is weer één van die denkbeeldige muren, waartegea hy met groot geweld trapt om ze omver te krijgen. De woorden „buiten welke geene zaligheid is", voorkomende in de eerste zinsnede van artikel 28, slaan terug op de „heilige vergadering der ware Cbristgeloovigen", in art. 27 genoemd, d.i. de kerk die van den beginne der wereld af was en zijn zal tot aan het eiüde. Dus niet „de Gereformeerde kerk" als instituut, zooals ds. N. het uitdrukt. Dan, als de Belijdenis in art. 29 spreekt van de „valsehe kerk" bedoelt ze daarmee de Roorn- sche kerk, omdat die kerk zich als kerk aan diende (d.w.z. als instituut van de ware Christ- geloovigen) zonder evenwel de kenmerken te dragen van een waren kerk vorm maar daarmee spraken onze Vaderen niet uit, dat in het Roomsche instituut geen ware geloovigen meer te vinden waren. Integendeel, ds. N. zelf wyst terecht op Calvyns uitspraak in zyn Institutie, waaruit blijkt dat deze het Christelijk karakter van Rome's kerk erkende (blz. 11 van de bro chure) Precies hetzelfde nu zou in onzen tyd kunnen gezegd van de Ned. Herv. kerk. Zeker, dat instituut draagt een christelijk karakter. Daar zyn ook tal van ware geloovigen te vinden. Maar draagt het instituut der Herv. kerk de kenmerken van een waren kerk vorm Is daar alleen „reine predikatie des Evangelies?" Of wordt er niet door vrijheid van leer het Evan gelie vertroebeld Is er de „reine bediening der Sacramenten Of wordt niet het zegel des verbonds uitgereikt aan allerlei personen, die beslist niet tot het verbond kunnen be- hooren, aan personen die openlijk uitkomen voor hun ongeloof of die volharden in een goddeloozen wandel Wordt er de „kerkelijke tucht geoefend om de zonden te straffen?1, of staan niet veeleer de Reglementen elke schriftuurlijke tuchtoefe ning in den weg? Wat heeft in de Herv. kerk de hoogste zeg genschap? Niet Gods Woord, maar wél de kerkelijke reglementen. Zoolang men zich maar onderwerpt aan die reglementaire bepalingen, dan gaat men vry uitmaar zoodra men op komt voor de eischen van Gods Woord, voor de zuivere bewaring der ordinantieën van Christus, dan wordt men tot zwijgen gedwon gen of anders als een oproerige en onruststoker buiten de Herv. kerk gezet. Des ondanks zijn er nog wel vele ware ge loovigen in dat onschriftuurlijke instituut. Maar wie Gods Woord als richtsnoer neemt, zal toch nimmer die Herv. Kerk en oude Gereformeerde Kerken als gelijkwaardig willen beschouwen. En dat doet ds. N. metterdaad. De eene kerk is wat „minder zuiver" dan de andere, maar allerlei zijn ze z.i. „zuiver" Van die verkeerde grondgedachte gaat by uit. Wilt ge een tegenstelling, dan aarzel ik niet te schrijven Als Kerkformatie in de Herv. Kerk onzuiverdeugt ze niet. Juist daarom hebben wy met haar gebroken, gelijk onze Vaderen gebro ken hebben met de hiërarchische Kerkinrich- Rome. Als wy, Gereformeerden, van de plurefor- miteit der Kerk spreken, bedoelen wij daarmee dan ook allerminst alle kerkelijke instituten op één lijn te stellen, en als gelijkwaardig aan te merken. De kwestie van art. 29 raakt het wezen van de kerk, en niet de vorm van het instituut. En nu kan een zeker lichaam zich wel als „kerk" aandienen en door de publieke opinie als zoodanig gerekend worden zonder de kenmerken te dragen die daarvoor door Gods Woord geeischt worden. Doch dan mogen wij zulk een lichaam niet aanmerken als eene zuivere openbaring van het Lichaam van Christus, ook al worden er wel Christgeloo- vigen in gevonden. Het schijnt evenwel, dat ds. N. voor die eischen van de kerk als instituut in 't geheel geen oog heeft en die als eene quantite négli- gable acht, om alleen maar zyn ideaal van eenheid te kunnen nastreven. Dat gaat zelfs zoover, dat hy in den Haag optrad zonder te bedenken, dat daar beneden zyn preekstoel een Kerkeraad zat, die in stryd handelt met de Schrift. Hy vroeg er niet naar, op wiens last hy daar optrad. Hy vroeg er niet naar, onder wiens toezicht hy nu eigenlijk het Woord bediende. Hy trad er ambtelijk op, als Dienaar des Woords in de Geref. Kerk, maar de vraag is kon dat eigenlijk in dien kring Dan kan hy 't ook wel by zichzelven thuis doen. Men zou haast moeten veronderstellen, dat ds. N. van zichzelven denkt: De Kerk dat ben ik." Als er rondom hem dan nog maar enkele geloo vigen zyn, legt hy den zegen op (zie blz. 17 brochure) want daar is een deel van Christus gemeente bijeen en die heeft er recht op. De kerkvorm is voor ons niet een onver schillige zaak. Daarom kunnen we dan ook begrijpen, dat de Gereformeerden, die uit overtuiging tot onze Kerken behooren, de daad van ds. N. afkeurden en zijne verantwoording van die daad evenzeer onvoldoende achten. Op het standpunt van ds. N. had de doleantie en afscheiding beter achterwege kunnen blijven. Dan ware er „eenheid" gebleven. Eenheid ten koste van gehoorzaamheid aan Gods Woord. Immers, de Herv. Kerk is een „ware" kerk volgens hem, omdat er Christus' gemeente bijeenkomt. Eu wie dat nu met ds. N. niet eens is, die heet „enghartig" en „bekrompen"' Ook bespreekt ds. N. blz. 18 v.v. de vraag, of hij heeft gezondigd tegen art. 15 K.O. en beantwoordt die vraag ontkennend. Reeds in de Kerkbode van 22 Juni 1.1. hebben we de verklaring van dit artikel gegeven, welke we niet herhalen zullenen waaruit ieder kon opmaken, dat naar onze opvatting ds. N wel in stryd met dit artikel heeft ge handeld. In aanmerking moet genomen dat onze K.O. alleen beginselen aan de hand doet, en wy daaruit moeten afleiden Er staat geen letterlijk artikel, dat geen Geref. predikant in een Herv. Kerk het Woord en de Sacramenten mag be dienen. Nu erkent ds. N. dat wel, maar (zie blz. 19) bij past het beginsel van art. 15 verkeerd toe, en maakt een onderscheid tusschen „kerk" en „plaats", dat de K. O. niet kent. Geref. gaan uit van de plaatselijke kerk. Voor hem moest er in den Haag slechts één kerkeraad zyn, n.l. die van de Geref. kerk aldaar. En zoodra hy in den Haag ambtelijk wil optreden, kan hy dat in een ordelijken weg alleen doen op last van en onder toezicht van dien kerkeraad. Dat is noodzakelijke voorwaarde voor ambts bediening van een Gereformeerd Dienaar des Woords. En dan bestrijkt de kerkeraad der Geref. kerk van Den Haag wel ter dege heel het terrein van die stad. Niet een deel ervan, maar het geheel. Ds. N. kan dus niet beweren ,Ik ben van zyn terrein afgebleven". Integendeel, hy is er midden op gaan staan, en heeft dat gedaan zonder dien Kerkeraad te erkennen. Doch ds. N. haalt in zyn brochure alleen aan art. 15b, alsof het eerste gedeelte van dat artikel zyn optreden niet raakt. Daar lezen we juist: „Het zal niemand ge oorloofd zyn, den Dienst zijner Kerk onderlalende of in geenen vasten Dienst zynde, hier en daar te gaan preeken buiten consent en autoriteit der Synode of Classe", 't Is dus niet waar, wat ds. N. beweert, dat in dit artikel alleen tegen onbevoegden zoude worden opgetreden, maar wel terdege ook tegen Dienaren der kerk, die onordelijk buiten hun kerk ambtelijk wilden gaan optreden- Verboden wordt daar juist de bediening des Woords en der Sacramenten buiten eigen instituut. Heeft ds. N. dat niet begrepen of over het hoofd gezien In elk geval is de vraag ge wettigd Waarom spreekt ds. N. in zyn bro chure van art. 15b, terwyl zy die tegen zyn optreden in den Haag bezwaar maakten, spra ken van art. 15 K. O. {geheel) Ook in dit opzicht heeft hy dus zyn han delwijze niet gerechtvaardigd. Kerkhof. ZENDING. Magelang 28 Mei '17. Hoewel ik niet weet of deze brief U bereiken zal, kan ik toch niet nalaten een poging te doen om U enkele mededeelingen over Mage lang te doen toekomen. Ik schrijf U nog geheel onder den indruk van het bezoek, dat ik aan een der Javaansche broederen, die in duisternis verkeert, bracht. Ik wil U iets van dien broeder vertellen. Een tiental jaren geleden trad deze broeder in Gouvernementsdienst en verliet toen het terrein der Doopsgezinde Zending, tot wier gemeenten by behoorde. Zyn betrekking als landmeter bracht mee, dat hy nu eens een poos in deze plaats woonde en dan weer een jaar of langer elders werd heengeplaatst. Voor een jaar kwam hy naar Magelang en het was toen, dat hy na een lange zwerftocht voor het eerst weer een Christelijke gemeente aantrof. Al die jaren van zyn zwervend leven had hy gewoond op plaatsen, waar geen Christenen waren en hy ook in geen contact stond met gemeenten, die op eenigen afstand gevonden werden. Dit leven buiten elke Christelijke gemeenschap had niet best gewerkt, hy was bezweken voor de verleiding en was in allerlei zonden, zware zonden gevallen. In Magelang gekomen vernam hy al spoedig, dat hier een kleine Christelijke gemeente was, wier samenkomst hy zocht en zelfs begeerde hy in te wonen by een onzer helpers. De tijden van weleer, toen het hem beter was dan nu, kwamen weer in zyn geheu gen terug en de begeerte kwam weer boven om met de Javanen, die den Heere vreezen te worden geteld. Maar nu kwam door de bediening des Woords en den omgang met de broederen ook het berouw over gedane zonden, dat hem zoo alle rust benam, dat hy op zekeren dag by mij kwam om te belijden, dat hy zoo'n groot zondaar was en behoefte gevoelde om dat ook in de samenkomst der gemeente uit te spreken en dat hy opnieuw wou belijden, dat hy van nu voortaan in de wegen des Heeren wensehte te wandelen. Hoewel niemand uit onzen kring met zyn vroeger leven op de hoogte was achtte ik het toch noodig met het oog op zyn tienjarig leven, waarin alle uitwendig contact met de gemeente opgehouden had te bestaan, dat hy belijdenis zou doen in het midden der gemeente. Zyn belijdenis maakte indruk op onze ge meente en we waren verblijd, dat de Heere dit zyn schaap weer tot de gemeente had geleid. Er zouden echter nog moeielyke dagen voor hem aanbreken. Weldra toch bleek dat hy nog geen rust had en dat hy de vergeving zijner zonden niet durfde aannemen. Integen deel, de benauwdheid klom, aan het Avondmaal durfde hy niet te naderen en eindelyk meende hy, gelyk hy ook uitsprak, dat zyn zonden niet te vergeven waren hy had, zoo sprak hy in benauwing des harten, de onvergeeflijke zonde gedaan tegen den Heiligen Geest. Op zekeren dag kwam een mijner helpers me vertellen dat Soewitna (zoo heet deze broeder) wilde verhuizen en wilde gaan samen wonen met een Mohammedaan, omdat hy zich niet waardig achtte langer in de huizen der christenen te wonen. Het was den helper echter nog gelukt om Soewitna te bewegen by hem in huis te komen. Ik nam er den tijd voor om een langdurig bezoek by hem te brengen en nauwelijks had ik de eerste zinnen gesproken of hy barstte in luid snikken los. Aangrijpend gezicht. Daar zat Soewitna, zichtbaar vermagerd in enkele weken, met de trekken der benauwdheid op zyn gelaat, meenende dat de genade Gods voor hem afgesneden was, snikkend belijdende zyn benauwdheid. Ik mocht met hem spreken om de listen van Satan, die ons niet onbekend waren, hem duidelijk te maken, en om de grootheid van Gods barmhartigheid voor hem te teekenen. Tenslolte bad ik met hem en ging heen met het voornemen dezen aangevochten broeder goedig weer op te zoeken. Den vol genden Zondag preekte ik ov8r de vraag van Jezus tot Petrus„hebt gy mij lief" en had ook de heele prediking ingericht om dezen broeder tot troost te kunnen zynmaar Soe witna was er niet. Onmiddelyk na de samenkomst zocht ik hem op en vond hem toen liggend op zyn amben, in een donkere kamer, wilde niet meer praten, wilde niet meer zitten in den kring der broe deren. Op myn verzoek stond hy op en begon met hem te praten. Ook nu was snikken, bitter geween het eenigste antwoord dat ik op myn vragen kreeg maar ik spoorde hem aan nu eens naar my te luisteren en te antwoorden op de vragen, die ik hem stellen zou. Vragen derwijs heb ik hem toen duidelijk gemaakt wat we onder de zonde tegen den Heiligen Geest, te ^verstaan hadden en daarop vroeg ik hem waarom weent ge zoo? antwoord: omdat myn zonden niet meer vergeven kunnen worden. Vraag: zoudt ge werkelijk willen, dat Uw zonden vergeven werden. Antwoordo ja, maar myn hart is zoo boos en alles is in me zoo boos, ik kan niet meer bidden, ik durf niet meer bidden. Vraag: is er één ongeloovige, die vergeving van zonden begeert en waarom niet Antwoord: omdat hy zyn zonden niet ziet. Vraagwie is het die de zonde laat zien en dit zien gepaard doet gaan met de begeerte om vergeving van zonden? Eerst wou het antwoord op deze vraag niet recht vlotten matr ik hield aan tot hy beieed alleen de Heilige Geest kan die begeerte werken; en zoo trachtte ik door een reeks van vragen het bewustzijn te wekken, dat de zonde tegen den Heiligen Geest niet door hem gedaan kon zyn. Daarna trachtte ik hem te bewegen om me nauwkeurig te vertellen welke groote zonden hy gedaan had en tot myn groote blijdschap deed hy dit ook. Onder vele tranen verhaalde hy van zyn groote zonden, van zyn vele afwij kingen en heb ik enkele uren met hem mogen spreken en met voorbeelden uit de schrift en met bespreking van het werk des Heiligen Geestes in den menscb, hem trachten los te krygen uit de strikken van Satan. Een gebed in het bijzijn van vele andere broeders opge zonden, besloot deze samenkomst en ik mocht weggaan in het vertrouwen, dat de Heere dit gesprek aan zyn ziel had gezegend. De tranen waren opgedroogd en de benauwdheid was wel niet weg, maar die groote angst had zich gelegd. Ik ging heen met gemengde gevoelens, met de innige bede, dat God voor dezen broe der het licht mocht doen doorbreken, maar ook met blydschapgeestelijke worsteling is vrucht van geestelijk leven. Ik voelde dat Satan bezig was om dezen broeder tot wanhoop te brengen, maar ook dat de Heere bezig was om dit zyn afgedwaalde kind langs diepe en donkere wegen terug te brengen tot de kudde zyner schapen. O moge Uw gebed veel opgaan voor onze Javaansche Christenen. Hoe voelde ik ook het gemis van Javaansche litteratuur, dat licht ontsteekt over donkere toestanden in het geestelijk leven. Onze Javaansche Chris tenen zijn nog zoo geheel aangewezen op mondeling onderricht. Een werk als dat van Dr. Kuijper over „Het werk van den Heiligen Geest", dat reeds aan meEigen aangevochten broeder zooveel licht en troost schonk, moeten onze Javaantjes nog missen. Met hartel. groete als steeds t.t. A. Mkrkelijn. UIT DE PEBS. Wy zijn het gewoon uit Amerika allerlei vreemde en wonderlijke zaken te hooren. Heeft men niet dat werelddeel het land van de „on begrensde mogelijkheden" genoemd? En dat geldt voor Amerika op elk gebied, ook op godsdienstig en kerkelijk gebied. Dan gebeuren er in Amerika dingen waarvan wy in Europa zelfs geen flauw begrip hebben. Wy lazen dezer dagen in een buitenlandsch overzicht van De Heraut het verschrikkelijke feit dat in New-York de Vrijdenkers zich ge organiseerd hebben om met een zorgvuldig uitgewerkt plan allen Christelyken arbeid tegen te gaan en vruchteloos te maken. Er is een georganiseerd streven om het brute ongeloof te doen zegevieren. En allerlei vereenigingen werken hierin mee, als daar zynThe New- York Secular Society, The Harlem Liberal Alliance, The Brooklyn Philosophical Society, The Church of the Social Revolution. Aangaande de wy'ze hunner werkzaamheden lezen we dat ze vergaderingen houden in de open lucht, in gelyken trant als ook wel gods dienstige vergaderingen in de open lucht ge houden worden. By voorkeur worden plaatsen van druk verkeer uitgezocht om zoo veel mo gelijk menschen te kunnen bereiken. Men ver gadert des middags en des avonds, en allerlei sprekers voeren dan het woord.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 2