Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
31e Jaargang.
Vrijdag 20 Juli 1917.
No. 29.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg,
Vaste MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WSELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. ENOE, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF.
PERSVBREEN1G1NG ZEBUWSCHB KERKBODE.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterljjk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
's Hollands terugkeer van den berg, waar
Mozes en Elia tot Hem waren gekomen,
om over Zijn uitgang uit Jeruzalem met
Hem te spreken hij is wel waarlijk een
nederdalen geweest
Daarboven Gods heerlijkheideen ver
anderde gedaanteblinkend-witte klee
deren een stem uit het heiligdom des
hemels 1 En aan den voet van den berg
de zondeeen jongen, die een boozen
geest had, die hem op allerlei manier
mishandeldeen een vader in zijn ra
deloosheid half de discipelen bezwerend,
dat ze zijn kind toch redden zoudenhalf
met hen kijvend, omdat ze niet in staat
bleken te zijn aan zijn wensch gehoor te
geven
Op den topomstandigheden, waaron
der de taak, waartoe zich de Zoon des
menschen verbonden had, hoe moeilijk
ook, toch grootsch en verheven leekIn
de vlakteeen duidelijk-worden dat ze
vervuld moest ten opzichte van menschen,
die zóózeer al die toewijding en overgave
onwaardig waren, dat dat opgenomen werk
de schouders, die er zich onder hadden
gesteld, als een looden last moet hebben
gedruktEerst reeds toen de Zaligmaker
moest bemerken dat Zijn jongeren op den
weg naar Kaperraum onder elkaar woor
den hadden over de vraag, wie van hen
de meeste zou zijn. Daarna opnieuw, toen
de gebeurtenis plaats greep, die Hem aan
leiding gaf het woord uit te spreken, dat
hierboven is afgedrukt.
Toen Johannes, jonge, vurige discipel
die hij was, met van ijver en verontwaar
diging versnelden adem zeide «Meester,
wij hebben eenen gezien, die de duivelen
uitwierp in Uwen naam, die ons niet volgt,
en wij hebben 't hem verboden, omdat
hij ons niet volgt". Verbeeld ik het me,
maar ik kan in het antwoord van de zijde
des Middelaars «Verbiedt hem niet, want
er is niemand, die een kracht doen zal in
mijnen naam en haastelijk van mij zal
kunnen kwalijk spreken. Want wie tegen
ons niet is, die is voor ons", waarlijk ik
kan een toon van zekere moedelooze te
leurstelling daarin dan ook bezwaarlijk
miskennen
Ruim een halve eeuw zal het geleden
zijn, dat onder de bekroonde verhande
lingen van het «Haagsch Genootschap tot
verdediging van de Christelijke godsdienst"
zooals het in zwaar-op-de-hand 18e
eeuwsch hollandsch heet een boek over
«Misbruikte Bijbelplaatsen" is verschenen,
waarin de schrijver in vier hoofddeelen
achtereenvolgens al die teksten opsomt en
verklaart, die zooals hij het noemt
hetzij door «dweepzucht", hetzij door
«beuzelgeest", door «ongeloof" of door
«zinnelijkheid" plegen te worden misbruikt,
doordat men er, soms zelfs vlak het tegen
overgestelde uit pleegt te lezen, dan ze
bedoelen te zeggen.
Het zal wel geen bevreemding wekken
dat in dat boek ook sprake is van deze
plaats uit het evangelie van Markus. Want
er zijn weinig uitspraken in de Heilige
Schrift te vinden, die zoo voortdurend in
strijd met hun eigelijken zin plegen te
worden aangehaald, als juist deze: «wie
niet tegen ons is, is voor ons", dit woord
naar aanleiding van dien duivelbanner van
buiten Jezus' discipelkoning.
Hoe toch wordt het meestal verstaan
Om het in de woorden van den auteur
der genoemde «Misbruikte Bijbelplaatsen®
te zeggen op die manier, dat de «onver
schillige® er zich van bedient om zijn
»lauwheid« te verontschuldigen. Hetzij dan
de religieus-onverschillige, de man of de
vrouw die zich in het algemeen op het
gebied van den dienst van God gaarne
afzijdig houdt. Hetzij de confessioneel-
neutrale, de Christen die ongevoelig is
voor onderscheidingen op het gebied van
het belijden, die wei-generaal gesproken
de vraag stelt: «Wat dunkt U van den
Christus maar op een nauwkeurige
beantwoording daarvan geen prijs stelt.
Zulk een nauwkeurige beantwoording in
tegendeel veeleer als booze, aan waar
geloof vreemde verstandelijkheid schuwt.
Eu schijnbaar het moet erkend
is daar toch ook werkelijk wel eenige
grond voor. Dat Jezus hier zou leeren dat
zijn discipelen zich niet zoo angstvallig
moeten afvragen welk het rechte inzicht
in zijn persoon is en eenvoudig moeten
handelen naar dezen regel, dat wie niet
een openlijk vijand van Christus is, Hem
niet met al zijn krachten tegenstaat, voor
een zijner vrienden, voor een discipel,
voor een geloovige moet worden gehouden
inderdaad, het verband schijnt daar op te
wijzen. En niet alleen het verband. Even
zeer de woorden zelf. «Wie niet tegen
ons is, die is voor ons«, waarlijk er lijkt
niets tegen in te brengen: dit schijnt er
de Heiland zelfs in de allereerste plaats
mee te willen zeggen, dat de pinnen der
tent zoo wijd mogelijk moeten worden ge
zet, en eigenlijk alleen diegenen buiten
haar mogen worden gesloten, die leven
als uit den geest van Voltaire, den beruch-
ten Franschman, die ten opzichte van den
Middelaar Gods en der menschen het ont
zettende «écrasez l'infame®, «Verplettert
den eerlooze«, durfde uit spreken.
Ik zeg dit s c h ij n t alles werkelijk zoo
te wezen Maar leerde de ervaring niet
dat schijn bedriegt? En ook hier wordt
die ervaring bevestigd! Wat onweerspre
kelijk lijkt gaat in waarheid èn tegen de
doorgaande openbaring der Schrift èn
tegen het resultaat van zuivere uitlegging
dezer uitspraak zelf, ik zou haast zeggen
vierkant in.
Tegen de doorgaande openbaring der
Schrift allereerst
Toen Paulus, diepzinnigste en veelzij-
digste der apostelen tegelijk, als gezant
van Gods koninkrijk in de wereld optrad,
kwam hij gedurig in aanraking met man
nen, die in menig opzicht een ander
standpunt innemend dan hij toch Chris
tenen waren. Die meenend dat de weg
van het heidendom naar 't Christendom
door 't Jodendom liep (waarom ze dan
ook Judaïsten hoeten) toch in het
Christelijk geloof het ware zagen. En hoe
gedraagt zich tegenover die Judaïsten nu
de discipel van Tarsen, die zeggen kon
«ik meen ook den Geest Gods te hebben«
Redeneert hij zooals naar die gewone op
vatting van «wie niet tegen ons is, die is
voor ons« toch eisch zou zijn geweest;of
juist andersom? Ware het eerste het ge
val geweest, het had niet kunnen verwon
deren. Immers: Verdwijnend klein was
destijds, nog veel meer dan nu, het aantal
der Christenen tegenover hen die van den
Christus niet weten wilden.
Trekken van ruime grenzen, zoeken van
wat vereent meer dan van wat scheidt,
zooals we het plegen te noemen, moet
dies toen, behalve eischen van Christen
zin en broederlijke liefde, bovendien zelfs
ook nog min of meer noodzakelijke veilig
heidsmaatregel, eigenlijk kwestie van zijn
of niet-zijn hebben geleken. Niettemin, de
Apostel denkt er niet aan. Als ge zijn
brieven kent, weet ge het: scherp ook
tegenover die Judaïsten de lijnen trek
ken, tegen hun denkbeelden waarschuwen,
is het wat hij telkens en telkens weer doet 1
En is de Meester zelf zijn discipel toch
ook in die richting niet voorgegaan Denk
aan Oesarea-Filippi en aan de vraag, door
dien Meester aan den kring der twaalven
zoo met nadruk gedaan; eerst: «Wie
zeggen de menschen dat ik ben daarna
als het antwoord geluid heeft«som
migenJohannes de Dooperen anderen:
Eliasen anderen Jeremia, of een van
de profeten® «maar gij, wie zegt gij
dat ik ben Alweeris dat nu een
standpunt, dat bij die gangbare verklaring
van Markus 940 past, of is het er een,
dat er door een zelfs diepe kloof van is
gescheiden? Me dunkt, ontegenzeggelijk
is het laatste het geval. Slechts met één
antwoord op zijn vraag neemt de Midde
laar genoegenalleen aan de zuivere be
lijdenis hecht Hij Zijn goedkeuring. En
zelfs geen woord spreekt Hij, waaraan de
gedachte zou kunnen ontleend dat het
Hem onverschillig was, dat Hij het een
zaak van ondergeschikte orde vindt of ge
in Uw toevlucht nemen tot Zijn persoon
bij Hem, als bij een der profeten, of bij
den Messias, Gods eeniggeboren Zoon, Uw
schuilplaats zoekt.
Trouwens, zou als werkelijk dat
«wie niet tegen ons is, die is voor ons«
den zin had, dien men er gewoonlijk aan
hecht uit den zelfden mond des Heeren,
die zóó gesproken heeft, ook dat andere
woord staan opgeteekend«Wie met Mij
niet is, die is tegen Mij, en die met Mij
niet vergadert, die verstrooit®? (Matth.
12: 30; Lukas 1123).
Maar, tenslotte, ook nauwkeurige uit
legging wijst in 't geheel dien gangbaren
kant niet uit
Wat toch brengt deze aan het licht
Vooreerst ditdat het volstrekt des
Heilands bedoeling niet is geweest, om
door dit zijn zoo vaak verkeerd verstane
woord beschermend zijn schild op te heffen
over dien duivelbanner; en uit te spreken
dat die man niet op een verkeerd pad
zou zijn geweest. Alleen dit wilde Hij Zijn
discipelen leeren dat hun afkeuring zich
niet op die w ij z e uiten mocht. Johannes'
verbod was uit een verkeerde beweegreden
voortgekomen. Uit dienzelfden drang nog,
die hem er daarstraks ook reeds toe had
gebracht mee te gaan strijden over de
vraag wie de meeste zou zijnuit hoog
moed. Welnu, als waarschuwing tegen die
zonde is nu heel het zeggen des Zaligma
kers hier te verstaan.
Nog eens dus't ging er niet om, te
verklaren dat het niet passend was op
dien zich isoleerenden duivelbanner aan
merking te maken. Dit veeleer sprak de
Middelaar ermee uital is dien man op
een verkeerden weg, waar hij toch in
Mijn naam optreedt en Mij niet smaadt
(vr. 39) daar past het niet dat gij, als
hij Uw werk niet afbreekt, louter omdat
hij zich bij Uw kring niet heeft aange
sloten, in hoogmoed den staf over hem
breekt.
«Als hij uw werk niet afbreekt«Om
dat hij zich bij Uw koning niet heeft aan
gesloten Niet dusals hij zich tegen
M ij n werk niet keert, en bij M ij niet
zijn heil zoekt. Dat is het tweede, waarop
om u van de beteekenis van 's Heeren
hier besproken woord een juiste voorstel
ling te maken gewezen moet worden.
Het tweede en het voornaamste. Eigenlijk
heeft dat «wie niet tegen ons is, is voor
ons" met het vraagpunt, waarmee het
gewoonlijk in verband wordt gebracht,
zelfs niets te maken. Niet over het geloof
in Christus gaat het hiermaar over de
aansluiting aan den kring der discipelen
wilt geaan de kerk. Niet over de vraag
of de man, die heel anders van Christus
gelooft dan de openbaring Gods eischt,
ook tot de kudde des Heeren moet wor
den gerekend. Maar veeleer over deze
andere: of wie een Schriftuurlijke open
baring des geloofs heeft, maar leeft bui
ten aansluiting aan de apostolische kerk
hoe verkeerd hij daarin ook handelt
hoogmoedig mag worden veracht en be
straft. Al heel duidelijk komt dit aan den
dag wanneer we zooals de kantteeke-
ning der Statenvertaling erkent dat ge
oorloofd is in plaats van«wie tegen
ons niet is, die is voor o n s", «wie tegen
U niet is, die is voor. U" lezen. Maar ook
uit de ons meest vertrouwde lezing blijkt
het. «Tegen ons"; «voor o n s". Tegen
en voor mij en U, discipelen te samen.
In Mattheus 12 en Lukas 41, tegenover
de Farizeëen, daar gaat om de verhouding
tegenover den Middelaar, in wien de pro-
fetiën zijn vervuld zelf. Maar daar heet
het dan ook, met een woord, dat voor
onverschilligheid zelfs niet de minsto
ruimte laat«wie met Mij niet is, die is
tegen Mij, en wie met Mij niet vergadert,
die verstrooit". Hier, waar een andere
toon klinkt, is niet de tegenstelling
orthodox of heterodox, aan de belijdenis
der waarheid vasthoudend, ja, dan neen,
in 't spelmaar gaat het over den zui
veren belijder, die echter in kerkelijk op
zicht niet al de consequenties zijner be
lijdenis trekt. Ten opzichte van hem, maar
ook ten opzichte van dien man alleen is
de regel van toepassing, die hier is ge
geven.
VJ. Van SCHFLven.
Abonnementsprijsper kwartaal b\j vooruitbetaling 50 cent.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs 10 cent per regelb\j jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UIT6AVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Want wie niet tegen ons is, die is
voor ons
Markus 9 40.