De eenheid der Kerk, een geloofsstuk. UIT DE PggjL „Het vrouwen kiesrecht voor Gods Woord." Kerk- on ftehoolnleuwM. kenners van de historie vast, dat zfl een groot deel van dezen arbeid verricht heeft. Bij alle verschil, dat er bestaat tusschen de Afscheiding en de Doleantie, hierin komen beide bewegingen overeen, dat zfl uitgingen van de oude Confessie. Nog heugt ons, welk een opzien het baarde, toeu dr. Kuyper Sr. zijn stukken gaf om duidelijk te maken, dat de genade particulier is. Die stukken brachteu een scheiding te weeg in de orthodoxe menigte, welke in de Herv. Kerk was. Welk een bit tere vijandschap gat zich lucht tegen wat men noemde bekrompenheid, maar welk een ver- frissching was het tevens voor hen die zich ge reformeerd voelden- Met welk een ijver werden deze artikelen gelezen en met welk een blijd schap werd dit kloek belijden begroet. Het was een verademing, dat men eindelijk eens uitkwam uit de frazeolgie. Men zag de waarheid weer in haar heldere gestalte en in haar heerlijke schoonheid. En toen het er toe kwam om de belijdenis weer te beschouwen als accoord van kerkelijke gemeenschap, was het oogenblik aangebroken, waarop men voor zien kon, dat het tot een conflict m-t de kerkelijke besturen komen moest. Wat de gevolgen zouden zijn, viel niet te berekenen, het was ook niet noodig, zoo men slechts trouw bleef aan het eenmaal iugenomen standpunt. Er was jarenlang over kerkherstel gesproken, er waren langdurige beraadslagingen over ge houden, er waren vele verzoekschriften opge steld en verzonden, maar- nu was de weg af gebakend, langs welken men komen kon uit het kerkelijk moeras. Gode zfl dank, ditmaal bleef het niet bfl woorden, het kwam tot daden en w\j kenDen de vruchten, die deze strijd ge dragen heeft. Van meetaf kon het voor ieder duidelijk zfln, dat ook deze kerken niets anders beoogdeu dan de doorwerking van de oude belijdenis op onze kerkelijke erve. Wanneer men alleen nagaat hoe vaak en in welk een aantal de formulieren van Eenigheid uitgegeven werden, ziet men, hoe duidelijk het dosl, waarnaar men streefde, in die kringen voor oogen stond. Die belijdenis was dan ook de vaste basis, waarop de beide groepen van kerken vereeni gen konden en daaraan moet het toege schreven worden, onder den zegen des Heeren, dat die vereeniging beklijven kon. Boüma. lil. De eenheid der kerk moet niet gezocht wor den in wegdoezeling van de kerkelijke onder- scheidingslijnen. Het verkeerde standpunt van sommigen in onzen tfld is, dat zjj de verschillen in de belijdenis lichtvaardig wegvagen, om maar eenheid te kunnen krijgen in de uitwen dige openbaring van Christus' kerk. Dat wordt een eenheid ten koste van de waarheidgelijk men het wel eens noemt. De veelvormigheid van instituten, die elk eigen belijdenis en eigen inrichting van kerkelijk leven hebben, is een historisch geworden feit, dat zelfs door geen eenheidszucht kan tenietgedaan worden. Als uit een stam allerlei takken zijn uitgegroeid, iedere tak op eigene wijze, dan kunt ge later die takken niet weer in den stam induwen, noch weer tot één stam maken, maar dan moet ge de eenheid dier takken zoeken in den éénen stam en in den éénen wortel, waaruit ze sproten. Met ons oog ontwaren we vele kerkformaties (Grieksch, Roomscb, Luthersch, Gereformeerd, Remonstrantsch, Hervormd, Doopsgezind, Oud- Gereformeerd etc.), maar met ons geloof aan vaarden wfl slechts één kerk het Lichaam van Christus, waarvan de leden schuilen in die verschillende kerkformaties. Als wfl spreken van de eenheid der kerk, is daaronder te ver staan, dat alle uitverkorenen Gods, allegeloo- vigen uit alle eeuwen en onder allerlei kerke lijk instituut levende, saam één organisch ge heet vormen. Zelfs al zfln Noach en Jeremia, Augustinus en Calvfln door een grooten afstand van eeuwen van elkander gescheiden, ze zfln toch leden ééns lichaams. De ééne kerk des HeeFen wordt, naar onze belfldenis in de Cate chismus, door Christus van den aanbeginne der wereld af tot öp de voleinding toe bfleen- vergaderd uit alle volkeren der aarde. De Heilige Geest vormt herscheppend het orga nisme der nieuwe menschheid en Hfl is het, die alle leden ervan saamvoegt tot één Lichaam. DaaromEén Heer, één geest, één Lichaam. Hoe verschillend de belfldenissen der ware ge- loovigen over de gansche aarde ook wezen mogen, in hoe uiteenloopende kerkelflke insti tuten zfl ook mogen saamleven, toch vormen zfl saam een eenheid. Een eenheid, die wfl niet met het natuurlijk oog zien kunnen, maar waarvan wfl nochtans volkomen zekerheid, S/eZoo/szekerheid, hebben. De ééne kerk van Christus schuilt in alle zichtbare kerkelflke instituten saam. Het eene instituut zal een grooter deel leden van Christus' Lichaam be vatten dan het andere instituut, maar dat kan door ons menschen nimmer absoluut wor den uitgemaakt. Dit kunnen we alleen zeggen Hoe nauwer een kerkelflk instituut zich houdt aan de in Gods Woord geboden kenmerken voor het kerkelflk leven, waaraan dit uitwen dig kan gekend worden, des te zuiverder open baring zal het geven van Christus' lichaam. De veelvormigheid der kerk in hare openbaring is evenwel noch te ontkennen noch te vermflden. Denk bflvoorbeeld aan taalverschil. Des on danks handhaven we de eenheid van Christus' kerk als een stuk des geloofs. Die eenheid zit 'm dan ook niet in het uitwendige, maar juist in het inwendige. En als onze Cathechismus spreekt van de eenigheid des waren geloofs in Zondag 21, wordt daarmee niet uitsluitend ge doeld op Geloofsbelijdenissen als onze Drie Formulieren van Eenigheidmaar op het eéne geloofwaarvan ook Paul us sprak in Efeze 4 5, over welk punt we in ons vorig artikel hebben uiteengezet. De geloofskern, die evenwel nooit gemist kan worden, is het Evangelie dat Gods Zood, de Christus der Schriften, is vleesch geworden en heeft geleden en is gestorven om onze zon deschuld te verzoenen en is opgewekt uit de dooden en gezet aan 's Vaders Rechterhand. Aangezien die geloofskern bfl de modernenten eenenmale gemist wordt, ontkennen wfl voor ons dan ook dat er eene eenheid des geloofs zou zfln bflvoorbeeld tusschen gereformeerden en modernen. Er is dan ook niet een betrek kelijke eenheid, laat ons eens zeggen bflv. in het eerste van de twaalf artikelen der aposto lische belfldenis. Het geloof in God den Vader daar beleden, eischt ook geloof in God den Zoonen in de eeuwige generatie des Zoons door den Vader. En als die inhoud niet aan het „Vaderschap" wordt toegekend, dan heeft het moderne spreken van God, den Vader, ook niets gemeen met de Christelflke belfldenis. Reeds de opvatting der modernen omtrent het eerste artikel is onchristelijk. De eenheid van geloofsovertuiging ontbreekt hier metterdaad geheel en al. 't Is ons dan ook een onverklaarbaar raadsel, hoe oprechte belflders van den Christus naar de Schriften met modernen saam het vierde eeuwfeest van de Hervorming kunnen vieren in gemeenschappelijke saamkomsten. IJzer en leem zeggen wfl er van. Wie eenmaal prijsgeeft het kernpunt der Christelflke geloofsbelijdenis, moet ten slotte eindigen genoegen te nemen met het aanvaar den als gemeenschappelijke basis eenvoudig van het geloof in het bestaan van één God, en dan vindt hfl eenheid bfl christen, jood en moham medaan. Dat het metterdaad dien weg uitgaat, blflkt reeds uit de houding van derN. C S. V. waar notabene al een jood zal optreden om van zfln eenheid des geloofs te komen getuigen. Dat is natuurlflk de macht de consekwentie. Daartoe vervoert de eenheidszucht, die wfl laken. Ook al erkennen wfl, dat in andere Kerk formaties geloovigen gevonden worden en dus ook iets van Christus' Kerk schuilt, niettemin houden wfl vast aan onze Gereformeerde Be lfldenis, die wel niet absoluut waarzal zfln, maar dan toch naar ons inzicht in de zaak overeenstemt met Gods Woord, en ook aan onze Gereformeerde Kerkinrichting, welke ook weer niet absoluut „zuiver" zal wezen, maar tcch zooveel mogelflk beantwoordt aan de maatstaf door de Heilige Schrift geboden. Noch onze Belfldenis, noch ons kerkelflk instituut mogen voor ons eene onverschillige zaak worden. Een verflauwing dier grenzen leidt tot geheel verkeerde praktflken. Een Dienaar des Woords bfl een Gereformeerde kerk kan niet den kerkeraad van een Hervormde kerk als kerkeraad erkennen, onder wiens lei ding hfl het Woord gaat bedienen. In een kerk, die eene andere prediking duldt dan het Evan gelie der Schrift, wordt Christus niet als de Hoogste Profeet en Leeraar erkend en kan dan ook een gezant van dien Zender zoo hfl zfln boodschap goed en ten volle overbrengt niet geduld. De geschiedenis der Afscheiding en Doleantie in de vorige eeuw hebben dat dui- delflk bewezen in ons land. Als we op dit zuiver standpunt staan, dan zullen sommigen ons toevoegen: „gfl zfl kerk- istisch". Maar we aanvaarden de met dien krachtterm bedoelde veroordeeling geenszins. Want we beweren niet, dat onze Geref. ker ken de alleen zaligmakende kerken zflnwe zeggen niet, dat buiten haar geen geloovigen gevonden worden we erkennen en aanvaarden met het geloof de eenheid van Christus' kerk, al staan wfl ook in de zichtbare werkelflkheid voor de veelvormigheid van formaties der kerk des Heeren. Maar we stellen niet alle institu ten op één lfln't is ons niet precies gelflk of we in een Hervormde of Gereformeerde kerk hooren en spreken. In de Hervormde kerk heeft de leugen evenveel recht van meespreken als de waarheid. Aan beiden is evenveel recht toegekend. Bediening des Woords alshethan- teeren van één der sleutelen van het Konink- rflk der hemelen, is daar onmogelflk geworden, ook al kunnen er geloovige leeraars preeken en geloovige hoorders onder die prediking neerzitten. Wie zal nu zuiver goud gaan inruilen tegen valsch goud? Daarom mogen we ons er niet toe leenen de eenheid van Christus' kerk uitwendig te gaan openbaren ten koste van de waarheid. Wel moeten wfl onze roeping gevoelen en na komen om de eenheid des geloof*, waar die metterdaad in belfldenis en kerkinrichting ge vonden worden, ook in den uitwendigen vorm te laten blflken. Vreugde baarde het weg vallen der letters A, B en C in ons gerefor meerd kerkelflk leven. Is er die eenheid in belfldenis en kerkinrichting evenwel niet, dan blflve zfl voor ons een geloofsstuk. We hebben er eens in een mooi beeld deze kwestie verduidelflkt gelezen n.l. deze In een archipel liggen een aantal eilanden en- eilan den-groepjes niet ver van elkaar verwflderd midden in de zeedenkt bflv. aan onzen O.-Indischen archipel. Schflnbaar is er tusschen die eilandjes geen onderling verband. Wie niet beter weet zou wanen, dat ze als olie droppels op het zeevlak dreven. Maar we weten nu eenmaal, dat er een onderzeesche eenheid van bodem is, waardoor die eilanden met el kaar in gemeenschap staan. Voor het oog van den oppervlakkigen beschouwer is de eenheid en samenhang niet te zieD, maar wel voor hem die naar de de diepte afsteekt. Zoo is er ook tusschen de ware geloovigen, die in de kerkelflke instituten worden gevonden, een ongeziene band van eenheid, waardoor zfl saam vormen één organisch geheel, oplevende uit den éénen Wortel Christus Jezus, die is gestorven en opgestaan uit de dooden. Daarvan nu spreekt Paulus o.i. in Efeze 4, n.l. van die dieperliggende eenheid, die het menschelflk oog niet aanschouwt„Eén lichaam is het, en één Geest, gelflkerwfls gfl ook ge roepen zflt tot één hope uwer beroeping één Heere, één geloof, één doop één God en Vader van allen, die daar is boven allen en door allen en in u allen". Zoo is en blflft de eenheid der kerk van Christus voor ons een stuk des geloofs. Kerkhof. Zooals onze lezers weten, is er onlangs heel wat geschreven over wat Prof. Bavinck in de Eerste Kamer gepproken heeft over het Vrouwen-kiesrecht. De Standaard heeft daarop enkele artikelen gegeven, welke over dit onder werp handelen en we meenden aan velen onzer lezers een dienst te bewflzen, wanneer we haar in de gelegenheid stelden, eens na te lezen, wat ons politiek hoofdorgaan ons ten beste gaf. De titel, welke er boven staat, ver klaart waarom het wel een plaats mag vinden in een kerkelflk blad. We laten hier afdrukken het hoofdartikel uit De Standaard van Dinsdag 19 Juni. I „Opnieuw is de vraag opgeworpen, of in de Heilige Schrift aan de vrouw al dan niet me dezeggenschap in het Staatsbestuur wordt toe gekend, oftewel althans zulk een positie aan de vrouw wordt gegund, dat dergelflk mede zeggenschap thans aan de vrouw kon worden toegekend, zonder daarbfl in strfld te geraken met het principieels onderscheid, dat de Schrift tusschen man en vrouw stelt. Op 15 Mei bleek het Eerste Kamerlid Dr. Bavinck beide deze vragen voor bevestigende beantwoording vatbaar te achten. Gelflk we reeds, eer Mei omvloog, opmerkten, bezit dit vraagstuk niet meer den scherpen kant van 1907. Te vermoeden is toch, dat eer we twee jaar verder zfln, de Grondwet, en in verband hiermede de organieke wet, het geschil zal uitwflzen, zoodat de vrovw het politieke stem recht zal verkregen hebben in totaliteit, of althans voor een deel. Toch neemt dit niet weg, dat de Anti-revo lutionaire partfl niet ongemerkt bfl zich, als leidende regel, politieke gedachte mag laten binnensluipen, waar ze zich steeds tegen verzet heeft. Herlees slechts de notulen van de Depu- tatenvergadering die op 17 October 1907 te Amsterdam is gehouden, en aanstonds ontwaart ge, hoe het verzet van heel onze partfl toen tertijd, d. i. geen tien jaar geleden, nog zoo beslist was, dat zelfs de weduwe bfl het Gezins kiesrecht terug werd gedrongen. Nu desniettemin thans het vrouwenkiesrecht gevorderd is door een der rflkstbegaafde ver tegenwoordigers van onze eigen partfl, biedt dit vanzelf de gereede aanleiding, om dit ge wichtige vraagstuk nogmaals ter toetse te brengen. Iets wat zich te meer aanbeveelt, daar de argumentatie, waarop dr. B. zfln ver zet tegen ons Program deed rusten, van zelf in staat stelt, om de kracht er van aan eenigs- zins breederen critiek te onderwerpen. Hierbfl is vóór alle dingen terug te gaan op het getuigenis der Heilige Schrift. Reeds op zich zelf zou dit eisch van onze positie zflu, maar het is dit te meer, nu de bestrflder van ons Program van beginselen zich tegenover dit Program zelf op de Heilige Schrift beroepen heeft. Ook op de andere met het kiesrecht saam- hangende vraagstukken hopen we nog in te gaan, doch in elk geval ga het Schriftgezag ook hierbfl voorop. Nu is er zeer terecht door dr. B. op gewe zen, hoe de Heilige Schriftuur ons toont op wat in het oogloopende wflze, als gevolg van Sinaï's wetgeving, de vrouw bfl Israël in eere gesteld werd. Vergelflkt men ten deze de po sitie van de vrouw in Israël met die in de Palestina omringende landen, dan zal de vrouw zich steeds het sterkst door de onder Israël heerschende overtuiging voelen aangetrokken. Schrflver dezes wees hierop in zfln geschrift „De eerepositie der vrouw", dat in 1914 te Kampen verscheen, en in veel uitgebreider zin nog in zfln bundel„Vrouwen uit de Heilige Schrift", die te Amsterdam in 1898 zelfs in tweeden druk het licht zag, en een karakter- teekening gaf van niet minder dan vflftig vrouwen in het Oude en van dertig in het Nieuwe Testament. Over het voortreffelijke van de geheel eenige positie der Vrouw onder Israël bestaat derhalve ten deze geen verschil van gevoelen. Daarvoor is juist door schrflver dezes van vroeg af, im mers sinds 1885, sterker dan door iemand uit onzen kriEg opgekomen. Het thans gerezen geschil daarentegen hangt eeniglflk en uitsluitend aan de vraag, of, naar luid van Gods Woord, ook aan de vrouw, op voet van gelflkheid met den man, het zeggen schap in de Staatkundige aangelegenheden des lands wordt toegekend. Dit is dezerzflds steeds betwist, except altoos het gezinsrecht der weduwe. Thans echter is dit steeds door ons bestreden, en nogtenvori- gen jare door de Deputatenvergadering in ons Program van beginsel gewraakte recht, door een onzer welsprekendste tolken in de Staten- Generaal opgeëischt. Wel zfln nu de bewijsgronden uit de Heilige Schrift, waarop deze principieele bestrflding van ons Program van beginselen rustte. Ze zfln drie in aantal, le de maagd Maria als de moeder van Jezus; 2e. Gen. 1 27 en 3e. de gelflkheid van man en vrouw in Christus Het eerste argument verbaast het meest In Luk. 12638 wordt ons toch de ont moeting van Maria met den Engel te Nazareth bericht, als de inleiding tot iets, waarbfl Maria in de meest volstrekte passiviteit zou verkeeren. Het heilig Kindeke dat ze baren zou, zou Koning zfln, wereldkoning zelfs, maar haar Zoon zou dit in niets aan haar, doch eeniglflk aan Gods bestel ontleenen. En gesteld al, dat men op het geslacht en de stamouders van Maria wil teruggaan, dan nog is en blflft Maria een volstrekte uitzondering, uit wier positie niets hoegenaamd voor de gewone vrouw valt af te leiden. We laten de later opgekomen opvatting van Maria's positie hierbfl geheel rusten. De Hei lige Schrift, aan wier gezag we ons ook hier eeniglflk houden, meldt ons van een majesteit, die later aan Maria zou zfln toegekomen, niets. Hier hangt alles aan de traditie en aan het daarin zich uitsprekende kerkelflk ge?ag, gelflk dit van Rome uitging. Dat in de dagen der Reformatie Maria ook o. i. beneden haar recht is nedergedrukt, spraken we herhaaldelijk uit. Naar de toespraak van den Engel tot Maria kan en mag men niet zeggen, dat zeniets dan een gewone vrouw was. Steeds lieten we daar om zelfs de vraag geheel in 't midden, of mis schien op een wflze, die ons verborgen bleef, Maria's geheel eenige positie onder alle vrou wen niet later tot hooger luister kwam. Doch hoe men hierover ook denke, toch blflft Maria in elk geval een geheel eenige exceptie, en is uit haar positie nooit eenige de geringste ge volgtrekking af te leiden voor de vrouw in het gemeen. Elk conclusie van dien aard faalt. Van de uitzondering is nooit tot den regel te concludeeren. En sterker uitzondering dan hier intrad, is noch denkbaar noch mogelflk. En hierbfl blflft het niet. Immers ook het positieve, dat ons uit Maria's verder optreden vermeld wordt, schenkt haar geen voor ons in het politieke leven geldend gezag. Dit komt reeds uit bfl de eerste uitlating over haar Zoon, die we in Luc. 2 48 te be luisteren krflgen. Jezus was toen namelflk twaalf' jaar, en mede opgetogen naar den Tem pel. Zoo raakte hfl van Maria af, en Maria duidde dit hem euvel. Zfl verweet hem toch „Kind, waarom hebt gfl ons zoo gedaan Zie, uw vader en ik hebben u met angst gezocht". Hiervoor nu buigt Jezus niet, maar hfl verwflt 't veeleer zflnerzflds aan Maria. „Wat is het dat gfl mfl gezocht hebt Wist gfl niet dat ik zfln moest in de dingen mflns Vaders?" Zoo weinig echter was Maria nog zelve in haar hooge positie ingeleid, dat er bfl wordt ge voegd „Zfl verstond het woord niet, dat hfl tot haar sprak". Op de bruiloft te Kana in Galilea was het niet anders. Maria gaf aan Jezus een wenk dat de wfln bleek te ontbreken, en Jezus wflst ook dit af, en zegt tot haar: „Vrouw, wat heb ik met u te doen Mfln ure is nog niet ge komen". Toen later (zie Mark. 3 31) Maria naar Jezus zocht, en de schare hem verweet, dat hfl niet naar zfln Moeder toeging, onttrok Jezus zich ook hieraan door te zeggen„Wie is mfln moeder?" en wflzende op de schare, zei Jezus„Deze zfln mfln moeder en deze zfln mfln broeders!" Ook bfl het Kruis wflst Jezus niet zfln dis cipel op Maria, opdat hfl onder haar hoede zich stellen en met haar huiswaarts gaan mocht, doch omgekeerd wflst Jezus zfln moeder op Johannes, en beveelt haar aan diens zorg aan. Bfl de opstandingsverhalen hooren wfl niets van Maria. Op den Pinksterdag is zfl in de tempelzaal met de discipelen (Hand. 1 14), maar treedt ze in geen enkel opzicht op den voorgrond. En voorts deelen de apostelen in hun brieven, en zoo ook Johannes in zfln Openbaring, niets naders omtrent Maria mede. Onze conclusie kan daarom geen andere zfln, dan dat Maria in haar ontvangenis en in haar moeder-worden een volstrekte uitzondering op alle overige vrouwen was, zoodat uit Maria's positie niets hoegenaamd voor onze heden- daagsche vrouwen valt af te leiden. Alle pogen om uit Maria's positie iets, wat dan ook, voor het politieke kiesrecht der Nederlandsche vrouw af te leiden, kan daarom niet anders dan als ontoelaatbaar worden beschouwd. Zelfs Lukas 1127 waarschuwt ons hier. Daar toch lezen we van een vrouw, die uitriep tot Jezus: «Zalig is de buik, die u gedragen heeft, en zalig zfln de borsten, die gfl hebt gezogen". Maar ook dit wees Jezus af, en gaf haar ten bescheid: „Ja, zalig zfln degenen, die het Woord Gods hooren en dit doen" Doch waartoe meer Het geheele geding is hier rechtstreeks uit gewezen door den vasten stelregel waaraan alle goede logica ons bindtA particular ad generale non valet conclusio, d.w.z.van een speciaal en bflzonder geval moogt en kunt ge nooit concludeeren tot wat voor alle als regel geldt." TWEETAL te Den HamA. J. de Boer te Garrelsweer E. v. d. Laan te Onstwedde. BEROEPEN te Worinerveer: D. J. Couvée cand. te Rot terdam te N. Weerdinge G. de Jager te Wolfaarsdflk te N. Lekkerland J. P. Visscher te Herwflnen. BEDANKT voor Ridderkerk: J. P. Klaarhamer te Wom- mels voor OosterzeeG. D. Scheepsma te Roode- school voor Loenen c.a W. Weener te Vianen voor Werkendam (B): G. v. Velzen te Mid- delharnis. Ds. K. v. Dflk, miss. Dienaar des Woords voor de Friesche Kerken te Keboemen op Java, is van een zeer lange reis in het vaderland teruggekeerd. Zfln adres is: ds. v. d. Kou we, Hflum (Fr.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 2