De eenheid der Kerk, een geloofsstuk.
UIT DE PggjL
„Het vrouwen kiesrecht voor
Gods Woord."
Kerk- on ftehoolnleuwM.
kenners van de historie vast, dat zfl een groot
deel van dezen arbeid verricht heeft.
Bij alle verschil, dat er bestaat tusschen de
Afscheiding en de Doleantie, hierin komen
beide bewegingen overeen, dat zfl uitgingen van
de oude Confessie. Nog heugt ons, welk een
opzien het baarde, toeu dr. Kuyper Sr. zijn
stukken gaf om duidelijk te maken, dat de
genade particulier is. Die stukken brachteu
een scheiding te weeg in de orthodoxe menigte,
welke in de Herv. Kerk was. Welk een bit
tere vijandschap gat zich lucht tegen wat men
noemde bekrompenheid, maar welk een ver-
frissching was het tevens voor hen die zich ge
reformeerd voelden- Met welk een ijver werden
deze artikelen gelezen en met welk een blijd
schap werd dit kloek belijden begroet. Het
was een verademing, dat men eindelijk eens
uitkwam uit de frazeolgie. Men zag de
waarheid weer in haar heldere gestalte en in
haar heerlijke schoonheid. En toen het er toe
kwam om de belijdenis weer te beschouwen
als accoord van kerkelijke gemeenschap, was
het oogenblik aangebroken, waarop men voor
zien kon, dat het tot een conflict m-t de
kerkelijke besturen komen moest. Wat de
gevolgen zouden zijn, viel niet te berekenen,
het was ook niet noodig, zoo men slechts trouw
bleef aan het eenmaal iugenomen standpunt.
Er was jarenlang over kerkherstel gesproken,
er waren langdurige beraadslagingen over ge
houden, er waren vele verzoekschriften opge
steld en verzonden, maar- nu was de weg af
gebakend, langs welken men komen kon uit
het kerkelijk moeras. Gode zfl dank, ditmaal
bleef het niet bfl woorden, het kwam tot daden
en w\j kenDen de vruchten, die deze strijd ge
dragen heeft.
Van meetaf kon het voor ieder duidelijk zfln,
dat ook deze kerken niets anders beoogdeu dan
de doorwerking van de oude belijdenis op onze
kerkelijke erve. Wanneer men alleen nagaat
hoe vaak en in welk een aantal de formulieren
van Eenigheid uitgegeven werden, ziet men,
hoe duidelijk het dosl, waarnaar men streefde,
in die kringen voor oogen stond.
Die belijdenis was dan ook de vaste basis,
waarop de beide groepen van kerken vereeni
gen konden en daaraan moet het toege
schreven worden, onder den zegen des Heeren,
dat die vereeniging beklijven kon.
Boüma.
lil.
De eenheid der kerk moet niet gezocht wor
den in wegdoezeling van de kerkelijke onder-
scheidingslijnen. Het verkeerde standpunt van
sommigen in onzen tfld is, dat zjj de verschillen
in de belijdenis lichtvaardig wegvagen, om
maar eenheid te kunnen krijgen in de uitwen
dige openbaring van Christus' kerk. Dat wordt
een eenheid ten koste van de waarheidgelijk
men het wel eens noemt. De veelvormigheid
van instituten, die elk eigen belijdenis en eigen
inrichting van kerkelijk leven hebben, is een
historisch geworden feit, dat zelfs door geen
eenheidszucht kan tenietgedaan worden. Als
uit een stam allerlei takken zijn uitgegroeid,
iedere tak op eigene wijze, dan kunt ge later
die takken niet weer in den stam induwen,
noch weer tot één stam maken, maar dan moet
ge de eenheid dier takken zoeken in den éénen
stam en in den éénen wortel, waaruit ze
sproten.
Met ons oog ontwaren we vele kerkformaties
(Grieksch, Roomscb, Luthersch, Gereformeerd,
Remonstrantsch, Hervormd, Doopsgezind, Oud-
Gereformeerd etc.), maar met ons geloof aan
vaarden wfl slechts één kerk het Lichaam van
Christus, waarvan de leden schuilen in die
verschillende kerkformaties. Als wfl spreken
van de eenheid der kerk, is daaronder te ver
staan, dat alle uitverkorenen Gods, allegeloo-
vigen uit alle eeuwen en onder allerlei kerke
lijk instituut levende, saam één organisch ge
heet vormen. Zelfs al zfln Noach en Jeremia,
Augustinus en Calvfln door een grooten afstand
van eeuwen van elkander gescheiden, ze zfln
toch leden ééns lichaams. De ééne kerk des
HeeFen wordt, naar onze belfldenis in de Cate
chismus, door Christus van den aanbeginne
der wereld af tot öp de voleinding toe bfleen-
vergaderd uit alle volkeren der aarde. De
Heilige Geest vormt herscheppend het orga
nisme der nieuwe menschheid en Hfl is het,
die alle leden ervan saamvoegt tot één Lichaam.
DaaromEén Heer, één geest, één Lichaam.
Hoe verschillend de belfldenissen der ware ge-
loovigen over de gansche aarde ook wezen
mogen, in hoe uiteenloopende kerkelflke insti
tuten zfl ook mogen saamleven, toch vormen
zfl saam een eenheid. Een eenheid, die wfl niet
met het natuurlijk oog zien kunnen, maar
waarvan wfl nochtans volkomen zekerheid,
S/eZoo/szekerheid, hebben. De ééne kerk van
Christus schuilt in alle zichtbare kerkelflke
instituten saam. Het eene instituut zal een
grooter deel leden van Christus' Lichaam be
vatten dan het andere instituut, maar dat
kan door ons menschen nimmer absoluut wor
den uitgemaakt. Dit kunnen we alleen zeggen
Hoe nauwer een kerkelflk instituut zich houdt
aan de in Gods Woord geboden kenmerken
voor het kerkelflk leven, waaraan dit uitwen
dig kan gekend worden, des te zuiverder open
baring zal het geven van Christus' lichaam.
De veelvormigheid der kerk in hare openbaring
is evenwel noch te ontkennen noch te vermflden.
Denk bflvoorbeeld aan taalverschil. Des on
danks handhaven we de eenheid van Christus'
kerk als een stuk des geloofs. Die eenheid zit
'm dan ook niet in het uitwendige, maar juist
in het inwendige. En als onze Cathechismus
spreekt van de eenigheid des waren geloofs in
Zondag 21, wordt daarmee niet uitsluitend ge
doeld op Geloofsbelijdenissen als onze Drie
Formulieren van Eenigheidmaar op het eéne
geloofwaarvan ook Paul us sprak in Efeze
4 5, over welk punt we in ons vorig artikel
hebben uiteengezet.
De geloofskern, die evenwel nooit gemist
kan worden, is het Evangelie dat Gods Zood,
de Christus der Schriften, is vleesch geworden
en heeft geleden en is gestorven om onze zon
deschuld te verzoenen en is opgewekt uit de
dooden en gezet aan 's Vaders Rechterhand.
Aangezien die geloofskern bfl de modernenten
eenenmale gemist wordt, ontkennen wfl voor
ons dan ook dat er eene eenheid des geloofs
zou zfln bflvoorbeeld tusschen gereformeerden
en modernen. Er is dan ook niet een betrek
kelijke eenheid, laat ons eens zeggen bflv. in
het eerste van de twaalf artikelen der aposto
lische belfldenis. Het geloof in God den Vader
daar beleden, eischt ook geloof in God den
Zoonen in de eeuwige generatie des Zoons
door den Vader. En als die inhoud niet aan
het „Vaderschap" wordt toegekend, dan heeft
het moderne spreken van God, den Vader, ook
niets gemeen met de Christelflke belfldenis.
Reeds de opvatting der modernen omtrent het
eerste artikel is onchristelijk. De eenheid van
geloofsovertuiging ontbreekt hier metterdaad
geheel en al.
't Is ons dan ook een onverklaarbaar raadsel,
hoe oprechte belflders van den Christus naar
de Schriften met modernen saam het vierde
eeuwfeest van de Hervorming kunnen vieren
in gemeenschappelijke saamkomsten. IJzer en
leem zeggen wfl er van.
Wie eenmaal prijsgeeft het kernpunt der
Christelflke geloofsbelijdenis, moet ten slotte
eindigen genoegen te nemen met het aanvaar
den als gemeenschappelijke basis eenvoudig van
het geloof in het bestaan van één God, en dan
vindt hfl eenheid bfl christen, jood en moham
medaan. Dat het metterdaad dien weg uitgaat,
blflkt reeds uit de houding van derN. C S. V.
waar notabene al een jood zal optreden om
van zfln eenheid des geloofs te komen getuigen.
Dat is natuurlflk de macht de consekwentie.
Daartoe vervoert de eenheidszucht, die wfl
laken.
Ook al erkennen wfl, dat in andere Kerk
formaties geloovigen gevonden worden en dus
ook iets van Christus' Kerk schuilt, niettemin
houden wfl vast aan onze Gereformeerde Be
lfldenis, die wel niet absoluut waarzal zfln,
maar dan toch naar ons inzicht in de zaak
overeenstemt met Gods Woord, en ook aan
onze Gereformeerde Kerkinrichting, welke ook
weer niet absoluut „zuiver" zal wezen, maar
tcch zooveel mogelflk beantwoordt aan de
maatstaf door de Heilige Schrift geboden.
Noch onze Belfldenis, noch ons kerkelflk
instituut mogen voor ons eene onverschillige
zaak worden. Een verflauwing dier grenzen
leidt tot geheel verkeerde praktflken. Een
Dienaar des Woords bfl een Gereformeerde
kerk kan niet den kerkeraad van een Hervormde
kerk als kerkeraad erkennen, onder wiens lei
ding hfl het Woord gaat bedienen. In een kerk,
die eene andere prediking duldt dan het Evan
gelie der Schrift, wordt Christus niet als de
Hoogste Profeet en Leeraar erkend en kan dan
ook een gezant van dien Zender zoo hfl zfln
boodschap goed en ten volle overbrengt niet
geduld. De geschiedenis der Afscheiding en
Doleantie in de vorige eeuw hebben dat dui-
delflk bewezen in ons land.
Als we op dit zuiver standpunt staan, dan
zullen sommigen ons toevoegen: „gfl zfl kerk-
istisch". Maar we aanvaarden de met dien
krachtterm bedoelde veroordeeling geenszins.
Want we beweren niet, dat onze Geref. ker
ken de alleen zaligmakende kerken zflnwe
zeggen niet, dat buiten haar geen geloovigen
gevonden worden we erkennen en aanvaarden
met het geloof de eenheid van Christus' kerk,
al staan wfl ook in de zichtbare werkelflkheid
voor de veelvormigheid van formaties der kerk
des Heeren. Maar we stellen niet alle institu
ten op één lfln't is ons niet precies gelflk
of we in een Hervormde of Gereformeerde kerk
hooren en spreken. In de Hervormde kerk
heeft de leugen evenveel recht van meespreken
als de waarheid. Aan beiden is evenveel recht
toegekend. Bediening des Woords alshethan-
teeren van één der sleutelen van het Konink-
rflk der hemelen, is daar onmogelflk geworden,
ook al kunnen er geloovige leeraars preeken
en geloovige hoorders onder die prediking
neerzitten.
Wie zal nu zuiver goud gaan inruilen tegen
valsch goud?
Daarom mogen we ons er niet toe leenen
de eenheid van Christus' kerk uitwendig te
gaan openbaren ten koste van de waarheid.
Wel moeten wfl onze roeping gevoelen en na
komen om de eenheid des geloof*, waar die
metterdaad in belfldenis en kerkinrichting ge
vonden worden, ook in den uitwendigen vorm
te laten blflken. Vreugde baarde het weg
vallen der letters A, B en C in ons gerefor
meerd kerkelflk leven. Is er die eenheid in
belfldenis en kerkinrichting evenwel niet, dan
blflve zfl voor ons een geloofsstuk.
We hebben er eens in een mooi beeld deze
kwestie verduidelflkt gelezen n.l. deze In een
archipel liggen een aantal eilanden en- eilan
den-groepjes niet ver van elkaar verwflderd
midden in de zeedenkt bflv. aan onzen
O.-Indischen archipel. Schflnbaar is er tusschen
die eilandjes geen onderling verband. Wie
niet beter weet zou wanen, dat ze als olie
droppels op het zeevlak dreven. Maar we weten
nu eenmaal, dat er een onderzeesche eenheid
van bodem is, waardoor die eilanden met el
kaar in gemeenschap staan. Voor het oog van
den oppervlakkigen beschouwer is de eenheid
en samenhang niet te zieD, maar wel voor hem
die naar de de diepte afsteekt.
Zoo is er ook tusschen de ware geloovigen,
die in de kerkelflke instituten worden gevonden,
een ongeziene band van eenheid, waardoor zfl
saam vormen één organisch geheel, oplevende
uit den éénen Wortel Christus Jezus, die is
gestorven en opgestaan uit de dooden.
Daarvan nu spreekt Paulus o.i. in Efeze 4,
n.l. van die dieperliggende eenheid, die het
menschelflk oog niet aanschouwt„Eén lichaam
is het, en één Geest, gelflkerwfls gfl ook ge
roepen zflt tot één hope uwer beroeping één
Heere, één geloof, één doop één God en Vader
van allen, die daar is boven allen en door allen
en in u allen".
Zoo is en blflft de eenheid der kerk van
Christus voor ons een stuk des geloofs.
Kerkhof.
Zooals onze lezers weten, is er onlangs heel
wat geschreven over wat Prof. Bavinck in de
Eerste Kamer gepproken heeft over het
Vrouwen-kiesrecht. De Standaard heeft daarop
enkele artikelen gegeven, welke over dit onder
werp handelen en we meenden aan velen onzer
lezers een dienst te bewflzen, wanneer we
haar in de gelegenheid stelden, eens na te
lezen, wat ons politiek hoofdorgaan ons ten
beste gaf. De titel, welke er boven staat, ver
klaart waarom het wel een plaats mag vinden
in een kerkelflk blad.
We laten hier afdrukken het hoofdartikel
uit De Standaard van Dinsdag 19 Juni.
I
„Opnieuw is de vraag opgeworpen, of in de
Heilige Schrift aan de vrouw al dan niet me
dezeggenschap in het Staatsbestuur wordt toe
gekend, oftewel althans zulk een positie aan
de vrouw wordt gegund, dat dergelflk mede
zeggenschap thans aan de vrouw kon worden
toegekend, zonder daarbfl in strfld te geraken
met het principieels onderscheid, dat de Schrift
tusschen man en vrouw stelt.
Op 15 Mei bleek het Eerste Kamerlid Dr.
Bavinck beide deze vragen voor bevestigende
beantwoording vatbaar te achten. Gelflk we
reeds, eer Mei omvloog, opmerkten, bezit dit
vraagstuk niet meer den scherpen kant van
1907. Te vermoeden is toch, dat eer we twee
jaar verder zfln, de Grondwet, en in verband
hiermede de organieke wet, het geschil zal
uitwflzen, zoodat de vrovw het politieke stem
recht zal verkregen hebben in totaliteit, of
althans voor een deel.
Toch neemt dit niet weg, dat de Anti-revo
lutionaire partfl niet ongemerkt bfl zich, als
leidende regel, politieke gedachte mag laten
binnensluipen, waar ze zich steeds tegen verzet
heeft. Herlees slechts de notulen van de Depu-
tatenvergadering die op 17 October 1907 te
Amsterdam is gehouden, en aanstonds ontwaart
ge, hoe het verzet van heel onze partfl toen
tertijd, d. i. geen tien jaar geleden, nog zoo
beslist was, dat zelfs de weduwe bfl het Gezins
kiesrecht terug werd gedrongen.
Nu desniettemin thans het vrouwenkiesrecht
gevorderd is door een der rflkstbegaafde ver
tegenwoordigers van onze eigen partfl, biedt
dit vanzelf de gereede aanleiding, om dit ge
wichtige vraagstuk nogmaals ter toetse te
brengen. Iets wat zich te meer aanbeveelt,
daar de argumentatie, waarop dr. B. zfln ver
zet tegen ons Program deed rusten, van zelf
in staat stelt, om de kracht er van aan eenigs-
zins breederen critiek te onderwerpen.
Hierbfl is vóór alle dingen terug te gaan
op het getuigenis der Heilige Schrift. Reeds
op zich zelf zou dit eisch van onze positie zflu,
maar het is dit te meer, nu de bestrflder van
ons Program van beginselen zich tegenover dit
Program zelf op de Heilige Schrift beroepen
heeft.
Ook op de andere met het kiesrecht saam-
hangende vraagstukken hopen we nog in te
gaan, doch in elk geval ga het Schriftgezag
ook hierbfl voorop.
Nu is er zeer terecht door dr. B. op gewe
zen, hoe de Heilige Schriftuur ons toont op
wat in het oogloopende wflze, als gevolg van
Sinaï's wetgeving, de vrouw bfl Israël in eere
gesteld werd. Vergelflkt men ten deze de po
sitie van de vrouw in Israël met die in de
Palestina omringende landen, dan zal de vrouw
zich steeds het sterkst door de onder Israël
heerschende overtuiging voelen aangetrokken.
Schrflver dezes wees hierop in zfln geschrift
„De eerepositie der vrouw", dat in 1914 te
Kampen verscheen, en in veel uitgebreider zin
nog in zfln bundel„Vrouwen uit de Heilige
Schrift", die te Amsterdam in 1898 zelfs in
tweeden druk het licht zag, en een karakter-
teekening gaf van niet minder dan vflftig
vrouwen in het Oude en van dertig in het
Nieuwe Testament.
Over het voortreffelijke van de geheel eenige
positie der Vrouw onder Israël bestaat derhalve
ten deze geen verschil van gevoelen. Daarvoor
is juist door schrflver dezes van vroeg af, im
mers sinds 1885, sterker dan door iemand uit
onzen kriEg opgekomen.
Het thans gerezen geschil daarentegen hangt
eeniglflk en uitsluitend aan de vraag, of, naar
luid van Gods Woord, ook aan de vrouw, op
voet van gelflkheid met den man, het zeggen
schap in de Staatkundige aangelegenheden des
lands wordt toegekend.
Dit is dezerzflds steeds betwist, except altoos
het gezinsrecht der weduwe. Thans echter is
dit steeds door ons bestreden, en nogtenvori-
gen jare door de Deputatenvergadering in ons
Program van beginsel gewraakte recht, door
een onzer welsprekendste tolken in de Staten-
Generaal opgeëischt.
Wel zfln nu de bewijsgronden uit de Heilige
Schrift, waarop deze principieele bestrflding
van ons Program van beginselen rustte.
Ze zfln drie in aantal, le de maagd Maria
als de moeder van Jezus; 2e. Gen. 1 27 en
3e. de gelflkheid van man en vrouw in Christus
Het eerste argument verbaast het meest
In Luk. 12638 wordt ons toch de ont
moeting van Maria met den Engel te Nazareth
bericht, als de inleiding tot iets, waarbfl Maria
in de meest volstrekte passiviteit zou verkeeren.
Het heilig Kindeke dat ze baren zou, zou
Koning zfln, wereldkoning zelfs, maar haar
Zoon zou dit in niets aan haar, doch eeniglflk
aan Gods bestel ontleenen. En gesteld al, dat
men op het geslacht en de stamouders van
Maria wil teruggaan, dan nog is en blflft Maria
een volstrekte uitzondering, uit wier positie
niets hoegenaamd voor de gewone vrouw valt
af te leiden.
We laten de later opgekomen opvatting van
Maria's positie hierbfl geheel rusten. De Hei
lige Schrift, aan wier gezag we ons ook hier
eeniglflk houden, meldt ons van een majesteit,
die later aan Maria zou zfln toegekomen, niets.
Hier hangt alles aan de traditie en aan het
daarin zich uitsprekende kerkelflk ge?ag, gelflk
dit van Rome uitging. Dat in de dagen der
Reformatie Maria ook o. i. beneden haar recht
is nedergedrukt, spraken we herhaaldelijk uit.
Naar de toespraak van den Engel tot Maria
kan en mag men niet zeggen, dat zeniets dan
een gewone vrouw was. Steeds lieten we daar
om zelfs de vraag geheel in 't midden, of mis
schien op een wflze, die ons verborgen bleef,
Maria's geheel eenige positie onder alle vrou
wen niet later tot hooger luister kwam. Doch
hoe men hierover ook denke, toch blflft Maria
in elk geval een geheel eenige exceptie, en is
uit haar positie nooit eenige de geringste ge
volgtrekking af te leiden voor de vrouw in
het gemeen. Elk conclusie van dien aard faalt.
Van de uitzondering is nooit tot den regel
te concludeeren. En sterker uitzondering dan
hier intrad, is noch denkbaar noch mogelflk.
En hierbfl blflft het niet.
Immers ook het positieve, dat ons uit Maria's
verder optreden vermeld wordt, schenkt haar
geen voor ons in het politieke leven geldend
gezag.
Dit komt reeds uit bfl de eerste uitlating
over haar Zoon, die we in Luc. 2 48 te be
luisteren krflgen. Jezus was toen namelflk
twaalf' jaar, en mede opgetogen naar den Tem
pel. Zoo raakte hfl van Maria af, en Maria
duidde dit hem euvel. Zfl verweet hem toch
„Kind, waarom hebt gfl ons zoo gedaan Zie,
uw vader en ik hebben u met angst gezocht".
Hiervoor nu buigt Jezus niet, maar hfl verwflt
't veeleer zflnerzflds aan Maria. „Wat is het
dat gfl mfl gezocht hebt Wist gfl niet dat ik
zfln moest in de dingen mflns Vaders?" Zoo
weinig echter was Maria nog zelve in haar
hooge positie ingeleid, dat er bfl wordt ge
voegd „Zfl verstond het woord niet, dat hfl
tot haar sprak".
Op de bruiloft te Kana in Galilea was het
niet anders. Maria gaf aan Jezus een wenk
dat de wfln bleek te ontbreken, en Jezus wflst
ook dit af, en zegt tot haar: „Vrouw, wat heb
ik met u te doen Mfln ure is nog niet ge
komen". Toen later (zie Mark. 3 31) Maria
naar Jezus zocht, en de schare hem verweet,
dat hfl niet naar zfln Moeder toeging, onttrok
Jezus zich ook hieraan door te zeggen„Wie
is mfln moeder?" en wflzende op de schare,
zei Jezus„Deze zfln mfln moeder en deze zfln
mfln broeders!"
Ook bfl het Kruis wflst Jezus niet zfln dis
cipel op Maria, opdat hfl onder haar hoede
zich stellen en met haar huiswaarts gaan mocht,
doch omgekeerd wflst Jezus zfln moeder op
Johannes, en beveelt haar aan diens zorg aan.
Bfl de opstandingsverhalen hooren wfl niets
van Maria. Op den Pinksterdag is zfl in de
tempelzaal met de discipelen (Hand. 1 14),
maar treedt ze in geen enkel opzicht op den
voorgrond. En voorts deelen de apostelen in
hun brieven, en zoo ook Johannes in zfln
Openbaring, niets naders omtrent Maria mede.
Onze conclusie kan daarom geen andere zfln,
dan dat Maria in haar ontvangenis en in haar
moeder-worden een volstrekte uitzondering
op alle overige vrouwen was, zoodat uit Maria's
positie niets hoegenaamd voor onze heden-
daagsche vrouwen valt af te leiden. Alle pogen
om uit Maria's positie iets, wat dan ook, voor
het politieke kiesrecht der Nederlandsche vrouw
af te leiden, kan daarom niet anders dan als
ontoelaatbaar worden beschouwd.
Zelfs Lukas 1127 waarschuwt ons hier.
Daar toch lezen we van een vrouw, die uitriep
tot Jezus: «Zalig is de buik, die u gedragen
heeft, en zalig zfln de borsten, die gfl hebt
gezogen". Maar ook dit wees Jezus af, en gaf
haar ten bescheid: „Ja, zalig zfln degenen, die
het Woord Gods hooren en dit doen"
Doch waartoe meer
Het geheele geding is hier rechtstreeks uit
gewezen door den vasten stelregel waaraan
alle goede logica ons bindtA particular ad
generale non valet conclusio, d.w.z.van een
speciaal en bflzonder geval moogt en kunt ge
nooit concludeeren tot wat voor alle als regel
geldt."
TWEETAL
te Den HamA. J. de Boer te Garrelsweer
E. v. d. Laan te Onstwedde.
BEROEPEN
te Worinerveer: D. J. Couvée cand. te Rot
terdam
te N. Weerdinge G. de Jager te Wolfaarsdflk
te N. Lekkerland J. P. Visscher te Herwflnen.
BEDANKT
voor Ridderkerk: J. P. Klaarhamer te Wom-
mels
voor OosterzeeG. D. Scheepsma te Roode-
school
voor Loenen c.a W. Weener te Vianen
voor Werkendam (B): G. v. Velzen te Mid-
delharnis.
Ds. K. v. Dflk, miss. Dienaar des Woords
voor de Friesche Kerken te Keboemen op Java,
is van een zeer lange reis in het vaderland
teruggekeerd. Zfln adres is: ds. v. d. Kou we,
Hflum (Fr.)