Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
31e Jaargang.
Vrijdag 6 Juli 1917.
No. 271
UIT HET WOORD,
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent.
PERSVEREENIG1NG ZEEUWSCHB KERKBODE.
Adres van de Administratie
Firma LÏTTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
EEN TWIST MET JUDA.
Uit éénen bloede heeft God het gansche
menschelijke geslacht geschapen. En zoo
vormt dat geslacht dan ook een eenheid.
Overal en ten allen tijde vindt ge het ge
dreven door dezelfde krachten. Steeds
was en is het vervuld met eendere be
geerten en behoeften. Op dezelfde manier
pleegt het gedurig in denken en voelen
zich te uiten. Ondanks alle verscheiden
heid in ras en taal en beschaving en lot
gevallen één broederschap, één familie.
Maar tegelijk is die eenheid toch ook
hoe vreemd het klinken moge een
onverbiddelijke tweeheid. Een samenstel
ling van twee deelen die uiteenloopen,
zoover als dat maar mogelijk is. Die
wezenlijk bestaan uit een verschillend
levensbeginsel, bijna in alles zich kenmer
ken door andersoortige levensuitingen, en
aan geheel tegenovergestelde levensidealen
hun ziel hebben verpand. Tegelijk loopt
door het midden der menschheid toch ook
een breede, scheidende klooi. De kloof,
die kerk en wereld, die vromen en onge-
loovigen uiteenhoudt.
Over het eigenlijke van dat onderscheid
bestaat veel misverstand. Beide in de
wereld zelfs en in de kerk.
Is de vrome beter dan de ongeloovige?
Onderscheidt hij zich van zijn mede-
mensch doordat hij edeler is van gedachten,
hooger staat wat zijn begeerten betreft?
Wijl hij recht heeft op zijn ongeloovigen
naaste neer te zien, zooals die naaste het
als zijn plicht heelt te beschouwen om
tot hem op te zien als tot een wezen van
betere orde?
De wereld stelt het zich voor, als lag
inderdaad dat en niet anders in de over
tuiging dat het menschelijk geslacht zulk
een tweeheid is, in. Vandaar ook dat ze
steeds zoo gereed is om den Christenen
het brandmerk »hoogmoed" in den rug
te drukken, en hen als het dan uit
komt dat in de practijk van zulk een
leiden van een leven van betere orde niet
veel te zien is schijnheilig te noemen.
Maar van die Christenen zelf beweert
het niemand, dan wie dien naam slechts
voor den schijn zou voeren. Volgens hen
bestaat dat onderscheid, dat onder de
menschen die kloof trekt, alleen en uit
sluitend daarin, dat beiderzijds een andere
verhouding tot God is te vinden. En liever
dan van vromen en ongeloovigen spreken
ze voor het aanduiden dier tegenstelling
dan ook nog van: de God-vreezers en de
God-loozendegenen, die met den Hei
ligen, door den dood Zijns Zoons, verzoend
zijn, en de andere, in wier leven van een
bekeering van hun zonden tot den Al
machtige nog geen sprake is, en die tot
haar nog worden geroepen.
Toch wordt ook onder die Christenen,
al zullen ze dan in die dwaling, die in de
wereld te dezen opzichte gevonden wordt,
niet licht vervallen, een zuiver en Schrift
uurlijk inzicht wat dit punt aangaat nog
maar zelden gevonden. In zooverre dat
zij uit het bestaan dier tegenstelling zich
verschillende verkeerde gevolgtrekkingen
maken. En met name dat ze meenen dat
er nu dan ook aan den éénen kant dier
kloof alleen maar gunst Gods en aan de
andere zijde uitsluitend werking van zijn
toorn en heilig recht moet te vinden zijn.
Nietwaarhet lijkt toch ook zoo voor de
hand liggend, zoo vanzelf sprekender
zijn kinderen Gods, gunstelingen des Heeren,
en er zijn mannen en vrouwen, die Hem
en zijn geboden den rug toewenden wat
is dan anders te verwachten, dan dat die
vijanden gedurig zijn roede zullen moeten
gevoelen en dat omgekeerd die gunste
lingen maar al zijn tevredenheid zullen
mogen ervaren, zullen mogen hooren dat
Zijn liefde hun op hun levenspad vergezelt.
De zgn. onderscheidende" prediking, die
de gemeente in verschillende deelen ver
deelt en voor elke gestalte haar afzonder
lijk woordje heeft, die «onderscheidende
prediking", die van die gedachte geheel
en al uitgaat, die tegenover de onbekeerden
niet anders doet dan dreigen, en bekom
merden en bevestigde Christenen steeds
alleen maar vergun ine het woord
in de hoogte steekthet is volkomen be-
grijpelijk dat zo zoo handelt; want,inder
daad, ze lijkt uit de zekerheid dat de we
reld in tweeën gedeeld is niets dan een
volkomen gewettigde conclusie te trekken.
En toch, laat het naar menschelijke re
deneering voor de hand liggen het u zoo
voor te stellen, in werkelijkheid, bij het
licht van Gods openbaring bezien, verhou
den zich de zaken heel anders. Naar de
Schrift is tal van malen zelfs bijna vlak
het tegenovergestelde het gevaldat Gods
vijanden gezegend worden met Zijn lank
moedige gunst. En niet minder dat over
Zijn gunstelingen Zijn straffende hand
wordt opgeheven.
Dezelfde tegenstelling die nu tusschen
de kerk en de wereld, tusschen de God-
vreezers en de God-loozen bestaat, was
ook oudtijds reeds te vinden. Alleen deed
ze zich toen op een andere wijze voor.
Niet zuiver-geestelijk, maar verscholen
achter het nationale. Toen stonden de
beide groepen tegenover elkaar als Juda
(en in het algemeen de nakomelingschap
van Jacob) en Assyrië, Egypte en derge
lijke natiën. Wat nu de wereld is, dat
waren toen de machtige mogendheden,
wier gebied zich uitstrekte rondom het
heilige land en van waar uit op dat heilige
land een bijna onafgebrokep reeks van
aanvallen werd gericht. Wat nu de kerk
heet, dat was toen het volk dat temidden
dier mogendheden, die de kennis van Gods
verbondsgeheimenissen ontberen moesten,
met den naam van den eenigen, waren
God, van Jehova wel was begenadigd het
volk van de beloften aan Abraham, Izak
en Jacob het volk van het verbond.
Ging nu die straks genoemde redenee
ring, die meening dat het feit der twee
heid onder de menschen moet leiden tot
een voortdurend uitsluitend beloonen der
Gods-kinderen en tot een steeds toornen
over de Gods-vijanden inderdaad op, moest
ge dan niet lezen dat Assyrië, Babel en
Egypte rusteloos met de roede werden
bedreigd en Juda daarentegen onafgebro
ken lof ontving en als het uitverkoren volk
werd verhoogd en verheerlijkt?
Maar leest ge dat nu ook inderdaad?
Geen Bijbelkenner, die niet beter weet.
Om nu maar alleen bij het volk van God
te blijven, hoe dikwijls leest ge niet juist
omgekeerddat het niet verheerlijking,
maar berisping ontvangt, dat het den Heere
veel meer dan als den Vader die prijst
en zijn tevredenheid betuigt, als den te
genstander voor zich vindt, die twist.
Het maakt misschien geen aangenamen
indruk op u, dat woord «twisten". Vooral
als het gebruikt wordt in verband met
den majesteitsvollen,ongerept heiligen God
Ge denkt, al3 ge 't hoort bezigen, aan
kibbelende kinderen, die op het punt staan
handgemeen te worden 1 Ge stelt er u
mannen of vrouwen bij voor, wier stem
men zich ai rauwer verheffenscheld
woorden en vloeken vliegen, als hagelstee-
nen zoo dicht, tusschen hen heen en weer,
en wat op 's harten grond ligt, aan zonde,
aan nijd en haat en wraakgierigheden, komt
in zijn volle leelijkheid voor den dag. En
zou God dan twisten'! Moet ge u dan, zij
't maar bij wijze van beeldspraak, zóó den
Volkomene denken? Neen, ge sluit zoo
dra ook maar iets van dien aard ten aan
zien van uw Heere het wagen zou zich in
uw bewustzijn in te dringen ge sluit
terstond huiverend de oogen, om een der
gelijke voorstelling ook zelfs niet voor een
oogenblik maar eenige plaats te gunnen.
Zóózeer doet ze niet anders dan u te be
angstigen
En werkelijk, het moet dan ook erkend
een andere vertaling ware hier wel zoo
gelukkig geweest. Die van Luther bijv. die
u lezen doet«daarom zal de Heere met
Juda rechten". Of nog een andere, elders
wel aan te treffen«daarom zal Jehova
een rechtsstrijd, een proces beginnen".
Dit en dit alleen toch is de zin, waaraan
ga hier hebt te denken God handhaaft
zijn recht. Hij laat er niet mee spelen.
Als het aangetast wordt stelt Hij er zich
voor in de bres. Menschelijkerwijs het uit
gedrukt: Hij komt er voor cp en Hij rust
niet voor het gezegenvierd heeft en vlek
keloos en ongeschonden is aan den dag ge
komen.
En welnu, zoo «twisten", dat doet Hij
nu niet alleen tegenover de wereld, maar
ook tegenover zijn volk. Reeds in de dagen
van IJosea, den profeet van voor twee en
half duizend jaar, toen de oude bedeeling
nog stond opgericht en de zonde van dat
volk zich openbaarde in het zich buigen
voor beelden, in het loslaten van Sions
tempeldienst en in het zetten van zijn
vertrouwen op de menschelijke krachten
der natiën van rondom. Als ook nu, nu
die oude bedeeling is voorbijgegaan en de
nieuwe is aangebroken, de bedeeling van
de verwerkelijkte schaduwen en van de
vervulde profetische beloften, waarin het
krenken van het recht des Heeren door
zijn volk, die ontrouw in Zijn dienst aan
den dag komt in het loslaten van den
Christus der Schriften, in het vermengen
van Gods geopenbaarde waarheid met
wijsheid van menschelijke vinding en in
het gelijkvormig worden aan de wereld.
Zijn gunst over de Zijnen sluit in geen
enkel opzicht uit dat Hij zoekend en toet
send in hun leven het licht der ontdek
king ronddraagt en bezoekend de hand
opheft over wat dat licht aan dwalingen
en aan duisternissen doet tevoorschijn
komen. Niet natuurlijk dat dat tot beta
ling van dien leugen en die zonde zou
moeten dienen. Maar toch wel om te too-
nen hoezeer zijn heiligheid van ongerech
tigheid en zonde afkeerig is, waar en bij
wien Hij ze ook zietAls Vader in de
hemelen is de Eeuwige geen Vader, die
zijn kind bederft en zegt«omdat het mijn
kind is zie ik er geen bederf in, maar
vind ik alles wat ik eraan zie goed en
mooi en prijzenswaardig". Neen, Hij is de
werkelijk goede Vader, die 't verkeerde
nooit goed noemt en die zijn recht hand
haaft, ook al moet Hij het handhaven
tegenover zijn gunstgenooten
Als gij zijn kind reeds zijt, leert u dan
dit alles niet ootmoedig en voorzichtig
wandelen
VI. Van Schelven.
Na vijf-en-twintig jaar.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs: 10 cent per regel; bij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAYB TAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LÏTTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Ook heeft de HEERE een twist met
Juda en ïïij zal bezoeking doen over
Jakob naar Zijn wegen, naar Zijn han
delingen zal Hij hem vergelden.
Hoska 12 3.
KERKELIJK LE3VEST.
Het jaar 1892 herinnerde ons aan de ver-
eeniging van de twee groepen der Geref. Ker
ken, welke er destijds in Nederland waren en
beide waren opgekomen uit een strijd voor de
belijdenis. De Afscheiding was een terugkee-
ren tot de leer, den dienst en de tucht der
vaderen. We kunnen ons moeilijk een voor
stelling maken van de toestanden, welke er
vóór een eeuw in ons land bestonden. Er
waren nog velen, die vasthielden aan het ge
loof, dat den vaderen overgeleverd was, maar
als één hunner in 't openbaar daarvan luide
getuigde, dan zag men algemeen vreemd op
en men wist haast niet, wat men er van den
ken moest. Het was toch al te dwaas, wanneer
men nu nog waarde toekende aan de formu
lieren van eenigheid, welke reeds in de 16e
eeuw ontstaan waren. De geschiedeais van de
eeuwen heeft ons toch verder gebracht en ons
wel iets anders geleerd. Waarschijnlijk zou
het ook zoo'n vaart niet loopen en er was
geen reden voor om zich te verontrusten. On
der algemeene minachting zou elke beweging
bezwijken, welke bedoelde de oude gerefor
meerde kerken tot nieuw leven te bezielen en
tot nieuwen bloei te brengen.
Hoe groot was de verontwaardiging, toen
hier en daar mannen en vrouwen opstonden,
die met een beroep op de belijdenis weigerden
de Reglementen van het Herv. Kerkgenoot
schap langer te eerbieden. In 't oog van velen
waren het onruststokers, verdeeldheids-zaaiers,
gevaarlijk zelfs voor den staat. Doch men
stoorde er zich niet aan en begon weer ernst
te maken met de belijdenis. Oude werken
werden te voorschijn gebracht en eenvou
dige lieden zochten in hun vrije uren licht.
Zij lazen en overdachten, wat God ons in Zijn
woord geopenbaard had en onder hen waren
er niet weinigen, die een zeldzaam helder in
zicht in de waarheid hadden. Zij verkregen
geoefende zinnen en de toon van hun spreken
was zuiver. Ook zij konden zeggen ik heb
geloofd, daarom spreek ik en hun getuigenis
vond weerklank in veler hart. Zij wilden niet
anders dan de oude waarheid weer een plaats
der eere geven in 't midden van het leven
onzes volks. Hun bede was om de herbouwing
van Zions muren op de eens gelegde grond
slagen. Ofschoon zij gescholden werden voor
nieuwe lichters, toch gingen zü kalm hun weg
en zeiden aan allen, die het hooren wilden,
dat zij hetzelfde beoogden als de vaders der
16e eeuw. Wat de Afscheiding gedaan heeft,
om de Gereformeerde belijdenis meer bekend
heid te geven, valt niet met enkele woorden
te zeggen, maar thans staat het onder alle