Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
31e Jaargang.
Vrijdag 1 Juni 1917.
No 22.
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vasts Medewerkers0.0. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, 0. MEIJER, F. J. v. t EMOE, A. A. v. SCHELVEN in F. W. J. WOLF.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREEN1G1NG ZBEUWSCHB KERKBODE.
Adres van de Administratis
Firma UTTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
De tegenstelling tusschen de kerk des
Ouden en de gemeente des Nieuwen Ver-
bonds is die van dienstknecht en zoon. De
geloovigen onder het O. T. waren ook wel
den Heiligen Geest deelachtig, ondervon
den in elk geval zijn werkingen, maar het
was de Geest der dienstbaarheid, die over
hen heerschte, zij waren onder de wet
geplaatst als onder een tuchtmeester. Een
onafzienbare rij van geboden en inzettin
gen was hun ter volbrenging voorgelegd;
elk terrein van het leven was op 't nauw
keurigst door staketsels der dienstbaarheid
afgeperktalle vrije godsdienstige bewe
ging was hun ontnomen.
Heel die wettische bedeeling stond in
het teeken van het woord: doe dat en gij
zult leven". Op een andere plaats wórdt
deze dienstbaarheid als het ware saamge
trokken in hetgeen bij Sinaï gebeurde
Paulus noemt dan ook de Sinaï den tas-
telijken berg met vuur en donkerheid en
onweder; indien mensch of beest den
rookenden berg aanraakte, zou hij onmid
dellijk met steenen gedood of met pijlen
doorschoten worden want Gods heiligheid
duldt niet dat de dienstbare tot Hem
nadert.
Ja, alles legde van de dienstbaarheid
getuigenis af. Wilde het volk voor 's Hee-
ren aangezicht komen, dan was het aan
den tempel gebonden, en driemaal per jaar
moest het zich opmaken naar dit Jeruzalem
met handen gemaakt, om daar hun slacht-
otfers den Heere te brengen. En als dan
Israël na een lange reis den teuipel had
bereikt, verhinderde zijn dienstknechtge
stalte het nog persoonlijk tot God te na
deren in het heiligdom en bleef het ge
bonden aan de priesters. Het mocht zijn
oog wel richten o p de verborgenheid daar
achter het voorhangsel, maar i n de plaats
in te zien, waar God tusschen de Chere-
bim woonde, ziet, dat mocht het niet.
De dienstbaarheid in dezen vorm is
voorbijgij zijt kinderen, zonen. Beide
woorden gebruikt Paulus hier, maar er is
onderscheid in beteekenis. Zoon is een
soort eeretitelhet wijst den rang aan van
de kinderen Gods, de hooge plaats, die zij
door Gods genade mogen innemen. De zoon,
omdat hij zoon is, is een mondig kind,
daar hij de verborgenheden van Gods Raad
heeft leeren kennen hij is deelgenoot aan
de krachten der toekomende eeuw en heeft
de zalving van den Heilige, die hem alle
dingen leert. De naam van kind sluit
dit alles echter nog niet inhet heeft
evenwel een teederder klank dan zoon
het wijst op de innige levensgemeenschap
tusschen God en de zijnen, en teekent God
als de gevende en het kind als de ont
vangende.
Een kind van God te zijnwelk een
zaligheid ligt hierin opgeslotenDe wet
heerscht niet meer over onswij zijn van
den vloek verlostal de beperkingen zijn
vervallen en wij zijn in vrijheid gesteld.
Neen, niet alle dienstbaarheid is opge
houden want zelfs in den hemel dienen
wij God dag en nachtmaar het is een
dienen uit liefde en dankbaarheid gewor
den. Ook klaagt de wet ons wel telkens
aan en houdt ons haar strenge eischen
voor oogen, maar wij hebben als kinderen
het recht met deze zedewet (want de cere-
monieele is geheel vervallen I) en met ons
schuldbesef tot Jezus te gaan, die het alles
voor ons heeft volbracht.
O vermits gij kinderen zijt, zoo heeft
God den Geest Zijns Zoons uitgezonden
in uw harten, die roeptAbba, Vader".
In Rom. 8 zet Paulus uiteen, hoe die Geest
de Geest der aanneming is, maar hier in
Gal. 4 vestigt hij de aandacht van zijn
lezers op een andere werkzaamheid van
den Heiligen Geest. Want de Geest Gods
maakt ons niet alleen tot kinderen Gods,
maar leidt ons ook als kinderen Gods
Hij is ons gegeven, om ons Christus en zijn
weldaden deelachtig te doen worden door
de wedergeboorte, maar ook om ons dit
bewust te doen worden en te laten genie
ten door het geloof. Zoo is het dan niet
genoeg kinderen Gods te zij n, maar wij
moeten ook weten dat wij het zijn. En
opdat wij het zouden weten, heeft God den
Geest Zijns Zoons ons gegeven.
Het is op grond van de verdienste van
Christus, dat Hij de Geest des Zoons
mag worden genoemd. In de vss. 4 en 5
heeft Paulus erop gewezen, dat Christus
in de wereld gekomen is, opdat Hij de
genen, die onder de wet waren, verlossen
zoude, en wij de aanneming tot kinderen
zouden verkrijgen. Ons kindschap is dus
het doel geweest van Christus' komstHij
leed en stierf, om voor ons het zoonschap
te verwervenen omdat de Heilige Geest
deze verdienste van Christus toepast en
uitwerkt en ons deelachtig maakt, daarom
heet Hij de Geest des Zoons. Het is Zijn
eere het door Christus verworvene in ons
tot werkelijkheid te doen worden. Zoo ver
heerlijkt Hij Christus en maakt Hem groot.
G o d heeft dezen Geest uitgezonden.
Want wel kon Petrus op den Pinksterdag
verklaren, dat Jezus, aan de rechterhand
Gods verhoogd zijnde en de belofte des
Heiligen Geestes van den Vader verkregen
hebbende, had uitgestort wat de toeschou
wers zagen en hoorden, maar in dezen
is Christus de uitvoerder van 's Vaders
wil; de Vader doet het door Christus.
Zoo leeren wij den Heiligen Geest kennen
als een Zendeling Gods, die zich gewillig
laat zenden. Maar hier wijst Paulus niet
op de uitstorting van den Geest op den
Pinksterdag, doch op de vrucht van het
geen op Pinksteren geschied is. Omdat
Hij uitgestort is in de opperzaal te Jeru
salem, zendt God Hem nu uit in onze
harten.
I n onze harten Hij is niet tot ons
hart gezonden, om een boodschap af te
geven en dan weer te vertrekken, maar
is eigenaar en bewoner van het hart.
Hij komt ook niet als gast, doch Hij blijft
er in als rechtmatig bezitter.
Hij is in het hart gezonden niet slechts,
om den veelvuldigen arbeid van reiniging
en heiliging te verrichten, maar ook het
werk der verzekering, want Hij roept:
»Abba, Vader Dit schijnt u vreemd toe
hoe? zoo vraagt gij, is dit het werk des
Heiligen Geestes moet Hij roepen, en nog
wel in ons hart: »Abba, Vader"? Wij
zouden eerder deze aanspraak verwachten
uit Jezus' mond, daar Hij toch de Zoon
des Vaders ismaar van den Geest leest
men zulks niet. Bovendien schijnt deze
uitspraak in tegenspraak met hetgeen wij
lezen in Rom. 8»Gij hebt ontvangen den
Geest der aanneming tot kinderen, door
welken wij roepen: »Abba Vader".
Dat Paulus nu in ons tekstwoord zegt,
dat de Geest alzoo roept, wijst op het
allernauwste verband tusschen Hem en de
kinderen Gods. Geest en kind zijn als
het ware één gewordenHij is met het
zieleleven saamgewevenof Hij roept of
wij roepen is schier hetzelfde, want wij
leven door Hem. Doch ook wil deze spreek
manier zeggen, dat de Heilige Geest de
auteur van zulk roepen is; wij spreken
God aldus aan, omdat de Geest het ons
leert te roepen nAbba, Vader 1" Gelijk
gezegd wordt dat God den Geest zendt in
ons hart, terwijl toch de Zoon het doet
in naam en opdracht van den Vader, zoo
kan gezegd worden, dat de Heilige Geest
roept, hoewel de kinderen roepen op aan
drang en door de bezieling des Geestes.
Iets dergelijks lezen wij van den onreinen
geest in Marc. 1 26, dat hij, roepende
met groote stem, uitging, hoewel uit vs. 23
blijkt, dat de man met den onreinen geest
zelf sprak op aandrang van den geest.
Welk een heerlijke taal des geloofs is
het, te mogen zeggen, zelfs te mogen roe
pen »Abba, Vader 1" Het is niet met
zekerheid uit te maken, waarom deze beide
woorden worden bijeengevoegddit staat
vast, dat het niet is, om het Hebreeuwsche
Abba te vertalen als Vader, evenmin, dat
Abba het woord der joden is en Vader
het woord der Grieken, en alzoo God wordt
onderkend als God en Vader van jood en
heiden beide.
Meer waarschijnlijk is het, dat door her
haling kracht wordt bijgezet, en de vol
heid van het hart er zich in uitspreekt.
Evenwel ook, Abba geeft meer het teedere,
het liellijke van den Vadernaam aan, en
wijst op het innige van de betrekking
tusschen den grooten God en het vernieuwde
schepselVader duidt dan meer op den
ernst, die ons past, en de kinderlijke af
hankelijkheid, die wij ons bewust moeten
blijven. Zoo ligt dan in het »Abba, Vader
al uw troost, uw roem, uw sterkte; het
»Abba, Vader 1" is de zenuw, de kracht,
de hooge vlucht van uw geloof. Het voert
ons op als op adelaars-vleugelen van uit
het stof der aarde naar het Vaderhuis
hierboven.
Het is veelszins een verborgenheid, hoe
de Heilige Geest ons zoo doet roepen
want wie vermag de innerlijke werkingen
des Geestes naspeuren Dit is wel zeker,
dat Hij ons niet opwekt te roepen en al
zoo de zekerheid van het kindschap geeft,
door een stem van boven te laten hooren,
maar dit is hetdat wij ontroerd worden
door en in aanbidding neerknielen voor
den onnaspeurlijken rijkdom van Gods ge
nade en dat, al zien wij Christus niet
met het lichamelijk oog, wij Hem noch
tans liefhebben en ons in Hem verheugen
en verblijden.
En al is dit roepen niet altijd even sterk
en komen er zelfs dagen, dat het »Abba,
Vader 1" op de lippen verstomt, de wer
king des Geestes is toch niet te miskennen
Hij houdt niet op aan u te arbeiden, Hij
richt het oog des geloofs op Christus, Hij
opent de deur van Gods genadetroon, en
leert u een blik slaan in de oneindige ont
fermingen Godsen dan fluistert gij eerst
en daarna roept gij: ®Abba, Vader!"
Bij het kindschap behoort een erfenis
»indien gij een zoon zijt, zoo zijt gij een
erfgenaam van God door Christus". De
erfenis zelf hebt gij nog niet; want gij
wandelt hier, gelijk Israël eenmaal, door
de woestijn. Het kan zelfs gebeuren, gelijk
het meermalen gebeurt, dat gij afdwaalt
van den weg, en dat gij de rijke beloften
uws Vaders vergeet. Maar toch is de erfe
nis zeker; want zij is niet af hankelijk van
de trouw van het kind, maar alleen van
de trouw des Vaders. En krachtens die
trouw is niet alleen de erfenis, maar ook
het kindschap zelf gewis.
In stoute taal durf de apostel zelf zeg
gen, dat gij een erfgenaam van God
zijt, gelijk ook David in Ps. lözeide: sDe
Heere is het deel mijner erve en mijns
bekers", en de Heere tot de priesters sprak
»Gij zult in dit land niet erven, en gij zult
geen deel hebben in het midden van hen
lieden, want Ik ben uw deel en uw er
fenis". Erfenaam van God te zijn wil zeg
gen, Gods oneindige liefde in volle mate
ten deel wordenZijn ondoorgrondelijke
genade wordt in volkomenheid geschon
ken Zijn onwankelbare trouw wordt op
het luisterrijkst openbaar en Zijn onkreuk
bare trouw wordt bewonderend aangebe
den. Gij wordt vernieuwd naar het even
beeld desgenen, die u geschapen heeft
en staande voor zijn troon, weerkaatsen
de kinderen Gods als spiegels van het zui
verst geslepen glas de schittering van Gods
deugden, een heerlijkheid zoo groot, dat
de engelen hun aangezichten ervoor met
hun vleugelen dekken.
Wie kan er nog aarzelen, dat kindschap
te zoeken en biddend van God te begee-
ren Zij het de vrucht van Pinksteren,
dat gij door den Heiligen Geest u op
Christus werpt, en de jubel van het kind
uit uw ziel geboren worde, vrijmoedig en
vertrouwend: »Abba, Vader!"
J. D. Wielenga.
KERKELIJK LEVBy.
RAPPORT inzake herziening; van de
Statenvertaling; des Bijbels, van de
commissie ad hoe aan de Generale
Synode van de Gereformeerde Kerken
in Nederland, saam te komen te Rot
terdam in den jare 1917.
IV.
Abonnementsprijsper kwartaal b\j vooruitbetaling 50 cent.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs10 cent per regelb\j jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
NIET MEER EEN DIENSTKNECHT.
„En overmits gij kinderen zijfc, zoo
heeft God den Geest Zijns Zoons uitge
zonden in uw harten, die roeptAbba.
Vader. Zoo dan, gij zijt niet meer een
dienstknecht, maar een zoonen indien
gij een zoon zijt. zoo zijt gij ook een
erfgenaam Gods door Christus".
Galaten 4 6 en 7.
Het spreekt van zelf, dat we in ons Blad
slechts enkele hoofdzaken uit het Rapport ter
sprake konden brengen en we deden het dan
ook met de bedoeling, dat ieder, die in de ge-