Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland, 31e Jaargang. Vrijdag 18 Mei 1917. No. 20. UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasts MedewerkersO.D. R. J. d. VEEN, J. D. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. d. ENGE, A. A. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. PERSVEREENIG1NG ZBBUWSCHB KERKBODE. Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ A OLTHOFF, Middelburg. J. D. Wielenga. KERKELIJK LEVEJT. J. B. Netelenbos. Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs: 10 cent per regel; bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAYE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vr Ij dagmorgen te zenden aan deDrukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. DOOR DE HEMELEN DOORGEGAAN. Dewijl wij dan een grooten Hooge- priester liebben, die door de hemelen doorgegaan is, n.l. Jezus, den Zoon van God, zoo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hkbr. 4 14. Jezus is op den 40öten dag na zijn opstanding door de hemelen doorgegaan. Voor doorgaan gebruikt Paulus hier hetzelfde woord als door de Evangelisten wanneer zij zeggen, dat Jezus Jericho door gegaan is of het land van Samaria. Het is dus een heel eenvoudig woord, en veronder stelt dat Jezus lichamelijk ten hemel voer, als mensch van den top van den Olijfberg zich heeft verplaatst en door de lucht naar den hemel is gegaan. In het zeggendoor de hemelen hebben wij de belijdenis, dat er een hemel isin onze tijden tracht men ons deze kostelijke waarheid te ontnemen. Men breekt met al het hemelsche, en daarom heeft men ook met den hemel zelf afge daan. Hier op aarde wil men een paradijs zoeken, en, zoo het niet te vinden is, dan zelf er een maken. Den wolkenhemel met zijn luchtgevaar ten heeft de wetenschap in al zijn gangen en wetten nagespeurd. Met telescopen of verrekijkers hebben zij den sterrenhemel bespiedmen heeft zelfs uitgemaakt uit welke stoften de lichten daarboven bestaan, en de onmetelijke afstanden in cijfers weer gegeven. Maar boven de sterren zijn zij niet gekomendaarom reikt de weten schap ook niet verder dan de verrekijker zij blijft aan de grens van het zichtbare staan. Stout en driest durft men nu beweren, dat de hemel der christenen alleen voor kleine kinderen dient, gelijk men deze ook nog vertelt van Luilekkerland en St. Nico- laas. Of ook, men beschouwt den hemel als een dichterlijke voorstelling, die in den volksmond tot een aparte plaats is ge maakt; maar eigenlijk is de hemel daar, waar gij gelukkig zijt in aardschen voorspoed. Gelijk men den persoonlijken duivel loochent, en de hel verwijst naar het rijk der fantasie, zoo wil men nog wel weten van «goddelijks en «hemelschs, maar van God en hemel zelf niet meer. Wij, die de mannen der wetenschap niet te boven zijn gegaan weten toch meer dan zij als vrucht van openbaring, en wij ge looven aan den hemel als een heerlijk oord. En het is voor ons van de grootste beteekenis, dat Jezus door de hemelen is doorgegaan. De discipelen die met Hem op den Olijfberg vergaderd waren hebben dit niet gezien. Wat hun oog wel aanschouwde meldt vooral Lucas in zijn evangelie en in zijn tweede boek. De laatste opdracht was gegeventoen breidde Hij zegenend de handen uitzijn voeten raakten reeds de aarde niet meereerst langzaam, maar dan al sneller voer Hij omhoogzijn ge stalte werd steeds kleiner voor hen, die Ilem nastaarden. Maar vóórdat Hij als een stip verdwijnen zou, kwam een wolk en nam Hem weg, om het tafereel van Jezus' intocht voor aardsche oogen te verbergen. Op de vleugelen der winden Vaart de Troost der Gods-gezinden Naar zijn eigen rijkspaleis. Nimmer heeft een zegewagen Zulk gewicht van heil gedragen Op de snelle hemelreis. Hij is door de hemelen doorgegaan. Wanneer de aarde met haar rivieren en woestijnen, met haar millioenen van zon daren en toch door God zoo teeder bemind, als een stip voor zijn oog verdwenen is, gaat Hij ook dien anderen hemel door, waar Gods sterrenlichten vlammen ja nog hooger, totdat Hij komt in dien hemel, den derden hemel, waar de engelen wonen en Zijn Vader is. Maar ook dien hemel is Hij doorgegaan Hij is niet bij de poort van het nieuwe Jeruzalem blijven staan, maar onder het gejuich der legioenen engelen en gezaligden heeft Hij de straten van goud doorwandeld, al verder en verder, tot in het hart van den hemel, tot in het binnenste heiligdom, waar de grootste glans en de schitterendste Majesteit uitstraalt en daar vindt het kind Zijn Vader, de Koning zijn troon, en de priester zijn al taar terug. Vooral dat laatste is ook waarde pries ter vindt er zijn altaar. Jezus is als Hoogepriester ten hemel gevaren. En dit is voor de strijdende kerk die op aarde ach terbleef van de grootste beteekenis. De lezers van den Hebreërbrief, die joden christenen waren, hebben dit goed verstaan. Immers, voor de joden was de Hooge priester het middelpunt van den eeredienst. Hij was de vertrouweling Gods, de drager van Gods geheimenissen, de middelaar der gebeden, de advocaat voor Israels zaak. Hij was de goddelijke ambtenaar, die op den grooten Verzoendag, als Israël in het voorhof lag neergeknield, in zijn smetteloos kleed met goud gestikt, onder het geklank der schellen aan de zomen van zijn gewaad, het offerbloed en het wierookvat droeg, en zoo inging in de allerheiligste plaats, waar tusschen engelen-vleugelen Israëls Gods troonde. En dan weenden de joden niet, als hij achter het voorhangsel ver dween, maar met vreugde staarden zij hem na, die vergeving aanbracht voor hun zon den. Nu, zoo hebben wij Jezus aan te zien, want Hij is als onze groote Hoogepriester, voor ons de hemelen doorgegaan, om onze pleitbezorger en tusschentreder te zijn bij den Vader. En temeer is ons dit een oor zaak van vreugde, omdat Jezus de groote Hoogepriester iswant Aaron liet dieren, maar Jezus zichzelven slachten. Het volk zag Aaron ieder jaar opnieuw binnengaan, maar Jezus heeft met één ofïerande een vol maakte verzoening teweeggebracht. A&ron was de zoon van Amram, maar Jezus is de zoon van God. Het is dus een stout beeld, hier door Paulus gebruikt. De heele schepping Gods is als een reusachtige tempel. Deze wijde aarde met haar wolkenhemel is de voor hof, waar de gemeente in het stof ligt geknield. De onbereikbare en oneindige sterrenhemel is het heilige. En dan komt de groote woonplaats Gods met haar mil lioenen engelen als het heilige der heili gen. En door die beide voorhoven heen is onze Hoogepriester tot in het binnenste des tempels ingegaan. Hij is als onze groote Hoogepriester de hemelen doorgegaan, om de verlossing te voltooien. Want wel behoefde Hij, als het Lam, dat op Golgotha geslacht is, niet een vertoornd God meer te verzoenen, maar de kroon ontbrak nog op het werk zoolang Hij niet den Vader in den hemel zelf het ofïerbloed der verzoening had aangeboden. Daar in den hemel wordt herhaald voor zijn volk de hoogepriesterlijke bede «Va der, Ik wil dat die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt". En de gebeden van Zijn volk, in Zijn Naam opgezonden, worden door Hem gelouterd en gereinigd, en den Vader geofferd. Ook is Hij daar, om voor ieder der zijnen een plaats te bereiden in het Vaderhuis. Daar is Hij, biddend voor eiken Simon dat zijn geloof niet ophoude en daar wacht Hij eiken Jacob in zalig heid op. Laat ons deze belijdenis vasthouden voorzeker allereerst de belijdenis van het hoogepriesterschap van Christus, maar tevens heel de prediking van Jezus. Laten wij het vasthouden, ook als de duivel zich tusschen ons en dien Jezus plaatst en door de verdrukking van het geloof ons aan het wankelen wil brengen, /..aten wij deze belijdenis los, dan ontglipt ons de red dingslij n, die toch alleen den drenkeling behouden kan. Daar is geen hope voor hem, die dezen Jezus niet als Hoogepries ter aanvaardt. Nu weet gij het vast en zeker, dat er een hemel is en, omdat daar uw Jezus is, zoekt uw hart den hemel. Dat gebeurt niet altijd voor uw bewustzijn is de hemel dikwijls ver, heel ver weg, en dan nemen de aardsche dingen u geheel in beslag. Maar soms kunt gij u er over verheugen en er van genieten, als door de donkere schaduwen van lijden en tegenspoed de pijl des gebeds uit het worstelend hart omhoog gaat«Och, maak mij losser van de aarde, en dat de hemel mij meer boeie 1" Toch zijt gij dan eerst waarlijk hemels gezind, indien gij in dien hemel Christus ziet als uw Hoogepriester, staande met zijn offerbloed voor den Vader, en door den Heiligen Geest u toefluisterend «Uw zon den zijn bu vergevena. Houdt deze belij denis vast, dat God de Heere een lief hebbend Vader is alleen door het bloed van Christus, den grooten Hoogepriester. Geen wet van de overheid kan ons helpen, en geen algemeene godsdienst van liefde en broederschap kan ons troosten maar wij moeten een borg hebben voor onze ziel. Geen verbetering, maar wederge boorte is noodiggeen profeet die wijsheid leert, redt, doch de priester, die zijn eigen bloed tegenover onze zonden in de weeg schaal werpt voor God. Gij moet echter ook de persoonlijke be lijdenis vasthouden, dat Ilij u w Hooge priester is. Het geheim van deze waarheid wordt op het Pinksterfeest ontraadseld, als Hij tot een teeken van zijn aankomst daar boven den Heiligen Geest als Trooster zendt langs denzelfden weg als Hij is gegaan. De Hoogepriester zond een advo caat naar de ziel, terwijl Hij zelf de ad vocaat en voorspraak blijft bij den Vader. Als de ziel klaagthoe zal ik ooit den hemel ingaan, met mijn ongeloof en weinige liefde dan geeft de Geest het antwoord, ja, dan is de Geest zelf het antwoord, het tegen pandHij geeft een anderen smaak, een ander verlangen, ook andere behoef ten, en een ander oog. Zoekt dan de dingen die boven zijn, want daarboven is uw Jezus. Hij is de hemelen doorgegaan, en zal u langs het zelfde pad daarhenen leiden. Middelburg, 14 Mei 1917. Deu WelEerw. Heer ds. G. F. Kerkhof, Redacteur der „Z.-Kerkbode". Geachte Heer Redacteur. Is mijn vermoeden juist, dan heeft uw stukje „Het komt er wel op aan" in uw blad van 11 Mei j.l. geen algemeene strekking, maar eene bizondere, die mij raakt en het door my te Utrecht gesprokene. Maar dan zou ik willen, dat gy myne woor den niet met zeker accent citeerdet. Ik heb, blykens het verslag in de „N. R. Ct." niet ge zegd „het komt er niet op aan enz." maar: „niet op wat, maar in Wien we gelooven, komt het aan." De stelling, waartegen uw stukje strydt, luidt„dogmatische formuleering is onver schillig." Myne stelling was: „dogmatische formuleering is secundair." Nu zal U het met deze laatste stelling ook wel niet eens zyn. Althans, dit blijkt uit uwe omschrijving van het geloof' als „niet louter verstandelijke kennis, maar evenzeer eene kennis des harten en der ervaring." Ik houd het liever met Calvyn, die beweerde, dat het geloof meer eene zaak van het hart was dan van de hersenen („mayis in corde quam in cerebris"). Niet evenzeer van het hart als van het hoofd, maar meer van het hart dan van het hoofd. Nu is 't natuurlijk vry, er anders over te denken dan de Hervormers, en meer scholas tisch. Maar in elk geval blykt dan toch, dat men wel degelijk gereformeerd kan zyn, als men, geljjk Calvyn, hetgeen, waar hetopaaw- komt, zoekt in „het persoonlijk geloof". Daar mee wil men dan nog niet zeggen, dat men het dogma wel „loslaten" kan. Men erkent alleen, dat het nooit een adaequate vorm der waarheid kan zyn. Mbt het bovenstaande in uw geëerd blad op te nemen, zou U ondergeteekende zeer ver plichten. Hoogachtend, Uw dw. Mijn stukjeHet komt er wèl op aan I" be doelde principieele bestrijding van een gevleu geld woord, dat meermalen uit ethische krin gen in de onze overwaait en dan by ons wel eens dreigt te komen tot eene niet gewenschte bevruchting. Dat stukje werd geschreven, omdat het pers verslag in de N. R. Ct. aan collega Netelenbos iets in den mond gelegd had, wat veel gelykt op dat gevleugelde woord der Ethischen, maar dat niet thuis hoort by hen die van Gerefor meerde Confessie zyn. Ik wist volstrekt niet of ds. N. dat woord gebruikt had te Utrecht. Op persverslagen kan men vaak niet aan. Doch al had ds. N. het in dit geval niet gebruikt, anderen hoort ge 't soms ook wel zeggen „Het komt er niet op aan wat, maar in Wien we gelooven." Vandaar dat ik meende tegen het gevaarlijke van die uitdrukking te moeten waarschuwen. Ds. N. kon desnoods omtrent het persverslag publiceeren Ik heb dat nóch gezegd, nóch bedoeld. Doch zooals nu uit bovenstaande ingezonden stuk blijkt, haalt ds. N. dat persverslag zelf aan, alsof het zijne eigene woorden zijn. Hy keurt dat persverslag niet af. Hy noemt het niet eene minder juiste weergave van zyn rede. Neen, hij beroept er zich op Zelfs op het woordje „er*. Eerste gevolgtrekking mag wel zyn, dat het gecrimineerde persverslag in de N. R. Ct. door den referent te Utrecht geheel

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 1