FEUILLETON.
Zending onder de Joden.
Terechtgebracht,
door
ANTHONIA MARGARETHA.
We hebben nog eens nagelezen, wat we in
dertijd hadden geschreven en we zien niet in,
dat we ons aan eenige insinuatie schuldig ge
maakt hebben. Het zal ons een oorzaak van
vreugde zijn, indien zulk een standpunt in de
practflk tot een geheel ander resultaat leidt,
dan we vermoeden. In dit geval zijn we vol
komen bereid om te verklaren, dat we ons
vergist hebben. Tot dusver geeft de werke
lijkheid ons volkomen gelijk, en we moeten
dus constateeren, dat het protest niet ontvan
kelijk is. Het eenige, dat een schijn voor recht
zou kunnen geven, is de veronderstelling, dat
we, toen we de gewraakte woordan neerschre
ven, wel wisten, dat de Confess. ,i»ar en dag
roepen om reorganisatie en we willen gaarne
zeggeD, dat die veronderstelling juist is. Maar
we maakten onderscheid tusschen theorie en
praktijk en we gelooven nog, dat wanneer men
zegt, dat het niet uitgemaakt kan worden, wie
gereformeerd is en wie niet en men enkel blijft
roepen om reorganisatie, dat het practisch
neerkomt op wat we beweerden of het moest
nog te gunstig zijn, wat we schreven.
„jRecht voor rechtzinnigen en vrijzinnigen.
Waar het alltr schuld is, dat onze kerk zoo is
afgeweken, de schuld ook aan de gereformeer
den in onze kerk, de schuld ook aan de uit-
getredenen, daar schuiven wij die schuld niet
alleen op diegenen, die het verst gingen. Dat
voelen de Gereformeerde kerken nog steeds
niet, dat we ook nog onder hare schuld gebukt
gaan. Dan zou die weeë hautaine toon ook
weder in dit verslag wijken voor meer waar
deering. En nu weten we wel, hoe men daar
zich het geweten sust: men doet aan evan
gelisatie, men wil werken aan onderop, terwijl
wij Confess, het onmogelijke willen, bevrijding
van het geheel.
Evangelisatie, ja, die er zich meer op richt
om onze beste elementen af te troggelen, dan
zich te bekommeren over de verst afgedwaal-
den".
Waarlijk gewichtige beschuldigingen aan
onze kerken. We zullen geen poging wagen
om ons daarvan te zuiveren. Zelfs vinden wij
het goed, dat we eens hooren, hoe er over ons
gedacht wordt. Mede door onze schuld is de
toestand van de Herv. kerk zooals die is en
we gevoelen daarvan niets. We zijn op dit
punt onbekeerlijk. En we beijveren ons om
ons geweten te sussen die consciëntie schijnt
nu weer niet geheel ongevoelig te zijn en
we zjjn er op uit om de beste elementen hun
af te troggelen. Tot dit tweeërlei doel hebben
we evangelisatie. Wij kunnen het er mede doen.
Gelukkig voor ons, dat de bewijzen nog ont
breken. Mogen we er op rekenen, dat die later
komen
fin ten slotte vraag ik, wat den schrijver
drong om dit gedeelte nog te geven„Of ik
dieht bij dr. Wieland sta, laat mij koud. Vol
gens «Gids door Walcheren" staan wij 10 K.M.
van elkaar afvoorts wacht ik op een kerkelijk
oordeel om hem en mij recht te doen. Men
heeft mij verzekerd booze tongen dat er
Gereformeerden zijn, zelfs onder de Gerefor-
i*9erde predikanten, dien zoo'n afstand niet
halen en zich niet zoo grif op een kerkelijk
oordeelen zouden beroepen". Is dit fantasie of
insinuatie Boüma.
bladen zoo veel notitie believen te nemen van
dezen Zendingsarbeid.
De ouwe tante in Middelburg schoot zelfs
I geheel uit haar slof, en wijdde aan deze zaak
I een artikel zelfs op haar eerste bladzijde. In
wat overdrexen termen geeft ze meedeeling
j van het gebeurde op 10 April in Amsterdam,
en eindigt dan aldus
„Wie Calvinistische bladen leest, kon daar
telkens vermaningen in lezen, om toch aan den
ernst der tijden te denken. Maar 't lijkt ons
dan toch al erg ontijdig om thans verbittering
onder de Joden te wekken door een propaganda
die niet anders dan beleedigend kan zijn voor
een ras, dat dan nog altijd den roem heeft
zooveel eeuwen achtereen zich op een hoog
godsdienstig peil te hebben gehandhaafd".
Ouwe tantes maken zich wel eens meer on-
noodig zenuwachtig over een klein vroeger
niet gehoord geruchtje, dat niets om het lijf
heeft.
Wat er inderdaad gebeurd is, kan ons het
volgende verslag uit de antir. Rotierdammer
duidelijk maken
Zending onder de Joden. Men schrijft ons
uit Amsterdam, d.d. 16 April
Heden had in het gebouw voor den Wer
kenden Stand een samenkomst plaats, uitgaande
van de Commissie voor de Zending onder de
Joden van de Geref. Kerk alhier.
In 5000 convocaties en traktaten was in de
Jodenwijken der stad deze vergadering voor
bereid en als om 8 uur deze vergadering be
gint is de groote zaal geheel gevuld, voor het
overgroote deel met Joden.
Velen van hen blijken met vijandige bedoe
lingen te zijn gekomen. Want nadat de Voor
zitter, ds. J. C. Sikkel, heeft verklaard, dat na
de rede van den spreker over de lengte der
discussie zou worden gesproken, ontstond achter
in de zaal een groot rumoer, hetwelk met veel
moeite eindelijk bedwongen werd.
Hierna treedt de spreker van den avond,
ds. J. van Nes, van 's-Gravenhage, op, met het
onderwerp„Het Joodsche en het Christelijke
Paaschfeest".
Spr. begint met te memoreeren, dat het
Pascha door Mozes op bevel Gods was inge
steld. Hij bestrijdt de onwetenschappelijke
critiek dergenen, die het Joodsche Paaschfeest
voor historisch onjuist verklaren. Aan de hand
van «Passah und Moseh" van Prof. Dr. Völter
levert Ds. van Nes critiek op Völters beschou
wing, volgens welke het Joodsche Paaschfeest
zou moeten verklaard worden, uit Egyptische
gebruiken. Hij ziet hierin een proeve van de
aanhangers der critische richting om de tradi-
tioneele opvatting der H. Schrift krachteloos
te maken.
Het Paaschfeest kan alleen verstaan worden
uit de H. Schrift. Ook nog in orthodoxe
Joodsche kringen. Niet uit een Egyptisch
bijgeloof, maar uit de instelling Gods is het
Pascha te verklaren.
„Pascha" beteekent „voorbijgang". De Spr.
geeft hierna aan de hand der heilige historie
uit Exodus een overzicht van de eerste Pascha-
viering. Later komt hierin wijziging wanneer
niet meer de huisvader, maar de Levieten,
overeenkomstig Deut. 5 en 6, tabernakel
en tempel, het bloed der lammeren op het al
taar plengden.
Het Paaschlam was een offer. Het neemt
een bijzondere plaats in onder de offers. Daarna
is het teeken des bloeds plaatsvervangend voor
het bloed van Israels volk. In het offermaal
spreekt de gedachte aan gemeenschap met den
Heere.
Het Paaschlam heeft alzoo hooge geestelijke
beduidenis. Het is een genademiddel, levens
voedsel, verkwikking voor de ziel. Het onge
zuurde of heilige brood heeft ten doel Israël
geestelijk te doen groeien, hetgeen ook blijkt
uit de bijzondere voorschriften. De ceremonie
met het lam duidt in haar eenheid en volko
menheid op de gemeenschap aan den Heere.
De bittere kruiden herinneren niet alleen aan
de in Egypte ondervonden bitterheden, maar
beelden ook af de algemeene bitterheid des
levens door de zonde, waarvan alleen verlos
sing door het geloof in God mogelijk is. Ook
de ongezuurde brooden hebben geestelijke be-
teekenis. Het zuurdeeg is het symbool van
het bederf der natuurlijke dingen en van de
geestelijk-zedelijke verdorvenheid.
Als eenig antwoord op deze vraag stond Vol
ders op, ging naar haar toe en kuste haar.
„'k Dacht het wel", zei hij een oogenblik
later dankbaar, „dat kon je laatste woord niet
zijn daar straks was de duivel een oogenblik
aan 't woord, en niet het begenadigde kind van
God".
HOOFSTUK XIV.
Hoeder en dochter.
Pn het groote heerenhuis waar Lena diende
was het overal rustig; alle licht was uitgedaan,
en de bewoners hadden zich reeds lang te bed
begeven.
Alleen boven op het kleine, maar nette
zolderkamertje, daar brandde nog een vriende
lijk schemerlampje en daar schenen nog twee
personen wakende te zijn.
Moeder en dochter vinden we hier vereenigd.
Achter de half opengeschoven bedgordijnen,
daar ligt de kranke Lena. Wij zouden ze haast
niet meer herkennen, de bruine haarlokken,
die Lena altijd, wel zeer eenvoudig, doch zoo
keurig netjes wist op te maken, hingen nu
verward rondom de vochtige slapen, en de
weleer zoo heldere en vriendelijke bruine
oogen zijn zeer diep in hunne kassen gezonken.
En wat zijn die roode, gevulde werkhanden
van vroeger, blank en mager geworden ze
zien er uit of ze nooit meer een stoffer en blik
zullen kunnen hanteeren.
Rusteloos ligt zij te friemelen aan het reeds
verkreukte laken.
Ach, zij heeft het ook zoo benauwd, de arme
Zoo is het Paaschfeest voor de Israëlieten
ten allen tijde geweest een vreugdefeest over
de verlossing uit Egypte, waardoor Israël werd
verheven tot een zelfstandig volk. De ééne
dag van den uittocht wordt later één feest der
genieting en van toewijding aan God in de
dagen der ongehevelde brooden.
Het tegenwoordige Joodsche paaschfeest mist
veel. Alleen een lambsbout herinnert nog aan
het volkomen Paaschlam. Het Paaschfeest geeft
hier den Joden niet de verheffiog als den Pa-
lestijnschen Joden uit vroegere eeuwen, veeleer
een gevoel van beklemmiug. Treff nd komt
dit uit in het gebruik om, behalve de O. T.
formules, het verlangen uit te sprekenNu
hier, 't volgend jaar in 't land Israëls nu als
knechten, dan als vrijen. Behoudens het Paasch
lam geschiedt hier te lande de viering geheel
overeenkomstig de vieriüg ten tijde van Jezus'
omwandeling.
Jezus Christus heeft zich bij de Joodsche
gebruiken aangesloten, bij het Paaschfeest.
Hfj is de Zone Gods, het Vleescbgeworden
Woord. Hij doet het hemelsche licht vallen
op de beteekenis van het Pascha, want Hij is
zelf het ware Paaschlam. Op den dag en op
hetzelfde uur van de slachting der Paasch-
lammeren in den Tempel, op den 14en Nisan,
is Jezus aan het Kruis gestorven. Hij is de
vervulling der profetie. Christus kwam, om
het welbehagen en de wille Gods te volbren
gen, om Zjjn volk van het verderf te redden.
Daarom is Hij Zjjn gansche leven toebereid
als het ware Offerlam.
Uit Israël is alzoo het heil uitgegaan over
de gansche wereld. Jezus Christus, de Be
loofde der vaderen, verzamelt de verdoolde
schapen van het huis Israëls. Hij laat het
licht vallen op de geestelijke zijde van Zjju
zending. Hij veroordeelt de zonde en roept
tot boete en bekeering. In Hem is te vinden
de ware vrede en de liefde tot Gods Wet,
naar de behoefte van het gebroken menschen-
hart.
Maar de groote schare en vooral de leids
lieden der Joden verzetten zich tegen zijn
prediking. Zij hebben de bekeering niet van
noode. Christus is gekomen tot het zijne,
maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Israël heeft Hem uitgeworpen juist op den
dag van de slachting der Paasch-lammeren.
Door het Paaschlam Christus heeft de Christ.
Kerk deel aan de gemeenschap met God gelijk
de Jood eertijds in Israël. Maar het Joodsche
Pascha is vervuld. De verlossing uit Egypte
is slechts een zwak beeld van de verlossing uit
het diensthuis der zonde. Niet één volk, maar
alle volken, in het Heilig Avondmaal gaat
het Joodsche Paaschfeest over, het is er de
voortzetting van. En op het Christelijke Paasch
feest wordt de vervulling der profetie gevierd.
Want Jezus is sterker dan de dood. Hij is
de Overwinnaar van Satan. Hfj is de verheer
lijkte, levende Messias
De spreker besluit zjjn met overtuiging voor
gedragen, schoon gestyleerde rede met een
peroratie over de gemeenschap der geloovigen
aan de opstanding van Christus, den Levens-
vorst. De Joden moeten niet vooruit maar
achteruit zien, op Hem, door de vaderen ver
worpen. Dan zal het bloed der verzoening
komen over hen en hunne kinderen. Dat is
de oplossing der Joodsche kwestie. Als de
Joden in Christus gelooven, zullen zfj niet de
Christenen Sion, de stad Gods, in haar heer
lijken luister zien pralen.
Ongestoord kon ds. van Nes zjjn rede voort
zetten. Sporadisch werd vooral onder het
tweede deel gemompeld en deden enkelen po
gingen om het aangrijpende slot door uitingen
van vijandschap te verstoren.
Een viertal debaters neemt aan de discussie
deel. De heer Tal, Joodsch Rabbinistisch the
oloog, houdt een waardig betoog. Hij spreekt
over Jozua van Nazereth" en over „den stichter
des Christendoms". Hoewel hij het met ds.
van Nes eens is in zjjn bestrijding van Völer's
theoriën, ontkent hjj dat het Paaschfeest der
Joden met een gevoel van beklemming wordt
gevierd. Volgens hem ontbreekt elke aandui
ding van het Paaschoffer in de Evangeliën.
Hij bestrjjdt de Christelijke gedachte, dat
Christus het ware Paaschlam is en wil als Jood
de verklaring van Jesaja 53 niet aanvaarden,
evenmin de voorzeggingen, omtrent de Messias.
ziekeDe eenzaamheid benauwt haar evenzeer
als de wetenschap dat er zich op het kleine
zolderkamertje nog iemand anders bevindt.
Denkt zij, dat zij geheel alleen is, dan over
valt haar een onbeschrijfelijke angstmaar ziet
zfj dat er iemand haar bed nadert, dan wordt
zij bang en schier nog angstiger, dan zou zij
't wel willen uitgillen, en was zij in staat,
degene die haar naderde, een klap in 't aan
gezicht te geven.
Zij is echter bij tusschenpoozen maar bij haar
bewustzijn de uren, waarin zfj niet meer weet
waar zij is, of dat zfj er nog is, zjjn hare beste
uren.
Meestal weet zij niet waar zij is en wie haar
omringen. Dan rijzen de liefelijkste beelden
uit haar kinderjaren haar voor den geest, dan
voelt zjj niet wat zij lijdt
Dan is het of zfj haar moeder ziet en hoort,
en dan vergeet zij al haar angst, al haarleed,
al haar pijn. Maar niettegenstaande dat, wordt
er toch in die bedstee veel, veel meer geleden,
dan de omstanders vermoeden kunnen.
Er wordt veel geleden op het kleine zolder
kamertje, maar er wordt ook véél gebeden.
Zie» daar aan de tafel zit een biddende vrouw.
Het kleine schemerlampje, dat het kamertje
in zjjn geheel maar flauw verlicht, werpt hare
stralen in meerderen glans op de kleine vier
kante tafel.
Behalve een flescbje met medicijnen op een
schoteltje met een lepel er naast, een glas
water, een poederdoosje, en wat dies meer zij,
ziet men op tafel ook nog een bijbel en een
psalmboek liggen.
Het verzet der Joden tegen Christus wordt niet
begrepen door de Christenen.
De Joden, zegt hfj, hebben een hoogstaande
ethiek. Spr. verklaart den uitroep„Zijn bloed
kome over ons en onze kinderen" voor een
historische onmogelijkheid. Spr. zegt ten slotte,
dat de ontwikkelde Jood het Christendom zal
blijven verwerpen.
De drie volgende sprekers kunnen niet het
hooge niveau der gedachtenwisseling des heeren
Tal reiken. Zfj wijzen op den inhoud der
traktaten. De laatste spreker, een jonge man,
is zeer heftig. De aanwezigheid der vele Joden,
zegt hfj, is een protest tegen het beleggen dezer
vergadering in de Jodenbuurt.
Een beschuldiging als zou de Jodenzending
zich met omkooperfl inlaten, lokt krachtig
protest van den voorzitter uit.
Onder de discussie wordt de vergadering
al onrustiger. Als een deel der Joden vóór de
repliek van ds. van Nes wil vertrekken, ont
staat er onder hen een geweldig tumult, en
als de vergadering voltallig blijft, heeft ds.
van Nes nog de gelegenheid om de hooge his
torische beteekenis van het Jodendom aan te
toonen.
Wanneer hij in antwoord op den heer Tal
èn uit het Nieuwe Testament èn uit het com
mentaar van den bekeerden Israëliet Lichten-
stein bewezen aanhaalt voor het Paaschmaal
van Jezus en daarbij deu Talmud ter sprake
brengt, ontstaat er een onbeschrijfelijke ver
warring. Kreten van haat en vijandschap loeien
door de zaal, hier en daar stijgt hoongelach op.
De spreker heeft nog slechts gelegenheid,
om in een oogenblik van merkwaardige kalmte
te betoogen, dat de Calvinisten der 16e en 17e
eeuw ook voor de Joden de vrijheid brachten.
Daarna wordt de vergadering, die ook door
vele ordelijke Joden werd bijgewoond, gesloten.
„Er ligt een deksel op hun aangezicht".
Ge ziet uit dit verslag, dat ds. van Nes de
zaak goed heeft aangepakt. Van zijn kant lokte
hfj uit een principieel wetenschappelijk debat.
En de rabbijn, die als debater optrad, heeft ook
op waardige wjjze van die gelegenheid gebruik
gemaakt om zijn standpunt uiteen te zetten.
Ons dunkt, daar is niets hoegenaamd tegen in
te brengen. Wat ons in dezen heeft verblijd,
is dat er blijk gegeven is door de Joden, dat
er onder hen ook mannen van ernst zijn. Een
debat kan tot nadenken brengen. En dan is
van religieuse Joden misschien nog wel iets
te wachten.
Onder leiding van denzelfden ds. van Nes
is in Den Haag de vorige week een leeszaal
geopend voor leesgierige Joden, waar hun zoo
wel Joodsche als Christelijke bladenen boeken
ter lezing worden gegeven. Ook weer, vol
komen naar den eisch des tijdsEen uitne
mend propagandamiddel voor de Christelijke
belijdenis. Wie zou er iets op tegen kunnen
hebben? We zfln veeleer van lauwheid en
traagheid te beschuldigen, dat tot nog toe zoo
weinig gedaan werd voor de talrijke Joden in
ons land.
Bfj de opening van die leeszaal hadden rel
letjes plaats, door fanatieke Joden veroorzaakt..
Wat j ongelui stommelden met stoelen, gooiden
met bflbels en vloekten maar raak.
Ds. van Nes moest hen vermanen en ten slotte
uit het lokaal verwijderen. Onder luidruchtig
rumoer gingen die opgeschoten Jodenjongens
heen.
Ook dat melden de vrijzinnige bladen in
navolging van de Nieuwe Rott. Crt. weer vol
ijverig.
Als die bladen zich met ons kerkelijk leven
inlaten, is 't gemeenlijk niet uit pure belang
stelling. Het Rott. blad voegde er dan ook
aan toe, dat de mogelijkheid niet uitgesloten
is, dat zich daar spoedig nog wel meer heftige
tooneeltje3 zullen afspelen.
Is het niet alsof dat vrijzinnig orgaan het
vuurtje nog wat wil aanblazen Eu natuurlijk
krijgt niet het Joodsche publiek de schuld van,
het gemaakte rumoer, maar die dwaze aa-
mechtige Gereformeerden, die zich vermeten-
om een zoo hoogstaand religieus volk als de
Joden het Evangelie te brengen.
Het is nog de oude historie van Handelingen
22 en 23, toen Paulus den Christus predikte
aan de Joden. Toen schreeuwden de Joden
ook weg van de aarde met zulk eenen want
Dit laatste ligt geopend vóór vrouw Volders.
Met beide handen ondersteunt zij het moede
hoofd en leest. De lippen bewegen zich, doch
de woorden worden niet gehoorddat zou de
zieke hinderen
Zij heeft Psalm 5 voor zich liggen't is of
de dichter die voor haar ter neder schreef
met aandacht leest ze, en uit den diepsten
grond haars harten stijgt ook haar bede om
hoog
Neem, Heer, mijn bange klacht ter ooren
Zie, als 't aan woorden mij ontbreekt,
Wat d' overdenking in mij spreekt
Verwaardig u, uit 's hemels koren,
Mijn stem te hooren
Sla iedre zucht mijn hart ontgleden,
Opmerkend ga; schenk mij 't genot
Uws heils, mijn Koning en mijn God 1
Ik zal tot U, met mijn gebeden,
Eerbiedig treden.
Ik zal, door ijvervuur aan 't blaken,
O Heerbij 't schemerend morgenlicht,
Mij stellen voor Uw aangezicht:
Oprechte boezemzuchten slaken,
En biddend waken.
(Wordt vervolgd).
Zooals onze lezers weten, aanvaardde ds. J.
van Nes in Mei van het vorige jaar in de Ge
reformeerde kerk te 's Gravenhage zijn arbeid
als missionair predikant onder de Joden.
Sinds dien tijd is hij aan den arbeid getogen.
Aanvankelijk ging het in alle stilte toe.
Maar in deze maand trad zijne werkzaam
heid meer publiek op den voorgrond, zoowel
in Amsterdam als in Den Haag.
De arbeid, dien deze broeder aanvaard heeft,
behoort wel tot het moeilijkste wat te bedenken
valt. Evenwel mag gezegd, dat hij op waar
dige en voorzichtige wijze, geheel naar den
eisch des tijds, aanraking met de Joden in onze
hoofdsteden gezocht heeft. En dat de Joden
bü het publiek optreden van dezen missionaris
zich een beetje rumoerig aanstellen, zal nie
mand bevreemden, die het luidruchtige karakter
van deze natie kent. Ze zijn nu eenmaal geen
zonen dezer lauwe Westerstranden.
Opmerkelijk is evenwel dat nu de vrijzinnige
Hei verhaal alt het volksleven onzer dagen
41)
Die woorden kwamen haar voor den geest,
en hadden haar zoo menigmaal geholpen, op
zich zelf een kleine overwinning te behalen.
Zacht fluisterde zfl ze by zich zelvewou zfl
dan haar Heiland verloochenen
Immers neen
„'k Zal voor Gods oog naar Zijn bevelen leven
Zeo word' door mij Zijn Naam altoos verheven
Zoo wordt' Zijn lof vergroot!"
Toen zjj weer binnen kwam, keek Volders
even op, doch zeide niets. Hij zag dat zij ge
huild had, maar deed als had hjj niets bemerkt.
Als zij niet gaan wou, welnu dan zou hij er
haar niet lastig meer om vallen.
Vrouw Volders nam haar werk weer op en
ging zitten.
„Man", zei ze na een oogenblik, „zouje erg
graag willen dat ik naar Lena ging
„Natuurlijk zou ik dat, maar als je er geen
zin in hebt, dan wil ik je niet dwingen".
,'k Geloof eigenlijk wel dat het mjjn plicht
is te gaanzal ik het dan maar doen