Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
31e Jaargang.
Vrijdag 27 April 1917.
No. 17,
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste Medewerkers: O.D. R. J. v.J. VEEN, J. D. WIELENGA, B.. MEIJER F. J. d. ENQE, 0. PUI, A A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent.
PERSVEREEN1GING ZEBUWSCHB KERKBODE.
Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az.
- Middelburg.
IK BEN DOOD GEWEEST.
Voor. negentien eeuwen werd de vraag
reeds gedaan en beantwoord: Wat
dunkt u van den Christus? en
nog is de menschheid niet eenstemmig in
de beantwoording van die vraag.
Voor den een is de Christus God zelf,
Gode. gelijk, een ander houdt Hem niet
eens voor een historische persoonlijkheid.
Tusschen deze beide uitersten staan er weer
vele anderen, die den Christus slechts prij
zen als den wijze van Nazareth, een voor
treffelijk voorbeeld, een verheven genie.
Wie de Schrift beschouwt als Gods
Woord, als zoodanig aanvaardt het getui
genis der apostelen, en vele onvergetelijke
woorden van Christus zeiven ontwijfelbare
waarheid acht, is, al verbeeldt hij zich niet
een strijd van eeuwen in enkele seconden
te kunnen beslissen, met zijn antwoord
spoedig gereed en sluit zich aan een der
eerste antwoorden, op die vraag gegeven
aan :Gij z ij t de Christus, de Zoon
des levenden Gods!
Dienzeifden indruk maakt het woord,
dat Christus sprak, toen Hij in verblin
dend schitterende gestalte aan den een
zamen eilandbewoner, Johannes, verscheen.
Eens sprak God de Vader1 k ben de
eerste en de laatste en be
halve Mij is er geen God. Wie
is Hij, die het eerste deel dezer woorden
van Zich zelf zegt, als Hij niet is de
Waarachtige God Al wat geboren wordt,
wordt geboren, om te sterven, wie is Hij,
die zeggen kanIk ben de levende en ik
leef tot in alle eeuwigheid, als Hij niet
ver boven alle schepselen verheven is?
De dood is een machtige vijand, die niet
loslaat wat hij in zijn machtigen greep
vast heeft, wie is Hij, die zegtIk ben
levend en Ik ben dood geweest en zie, Ik
ben levend
Als deze niet is de waarachtige God dan
is hij de grootste godslasteraar!
Jezus woordenIk ben dood ge
weest spreken niet alleen van Zijn god
delijke natuur, bedoelen zelfs niet in de
eerste plaats daarop te wijzen, wat de
daaraan voorafgaande woorden veel meer
doen, maar spreken ons van Christus'
menschelijke natuuren in verband met
hét onmiddellijk voorafgaandee n d i e
leef, van Zijn Middelaarsgestalte, van
Zijn Middeiaarswerk.
En die leef en ik ben dood ge
weest, en z i e i k b e n 1 e v e n d zijn
woorden, waarmede de Christus Zich zelf
b\j Johannes aandient als den Verrezene
uit den dood.
Hij leeft, nadat Hij dood geweest is.
Hij is de levende, die, mensch geworden,
gestorven is, en uit den dood is Hij weer
opgestaan.
Want als Christus zegten die leef, dan
beduidt dat niet, dat Hij toen leefde, toen
Hij verscheen, maar dat leven een natuur
lijke en blijvende eigenschap Zijns wezens
is. Hij heeft zelfstandig en onaf hankelijk
het leven. Hij bezit het leven als eigen
schap, niet als gave. Zoo i3 het met God,
die daarom de levende.God genoemd wordt.
Zoo is het ook met Christus, den Zoon
des levenden Gods. Als eeuwig levend
worden God en Christus in den hemel
door gezaligden en engelen geëerd.
Nu voegt Christus aan die betuiging toe
de herinnering aan Zijn Middeiaarswerk,
als Hij zegten ik ben dood ge
weest. Ik was dood. Hij, die het le
ven is, was dood, is gestorven, omdat Hij
vrijwillig het leven allei. Mensch gewor
den heeft Hij den dood gesmaakt, maar
Hij is uit het graf opgestaan en openbaarde
daardoor, dat Hij leeft, op de meest schit
terende wijze.
Door dat sterven nu heelt Christus zon
den en straf weggenomen voor al Zijn
volk. Door Zijn met opstanding bezegel
den dood heeft Hij de verlossing onzer
zonden bezegeld.
Van zooveel belang is het voor Johannes
en voor allen, die met Johannes, aan Chris
tus met geestelijke banden verbonden zijn,
dit te weten. Want daardoor, dat Jezus,
die dood geweest is, nu leeft, en zooals
Hij aanstonds er op volgen laat, leeft
tot in alle eeuwigheid, daardoor
is het, dat de wezenlijke, de volle dood
ons niet zal overmeesteren. Want zoomin
deze duurzame heerschappij heeft over het
Hoofd, zoomin kan hij duurzame heer
schappij hebben over het Lichaam, over
ons Zijne leden. In datik ben dood
geweest, ligt het heele Evangelie.
Jezus was dood maar gelijk Hij uit
de diepte van dood en graf is opgeklom
men, zoo zal ook de geloovige uit die
diepte worden opgevoerd. Hij is de vallei
der schaduwen des doods ingegaan, door
gegaan en weer uitgegaan, dien weggaat
het met elk geloovige. De sterfelijke leden
des Lichaams komen, waar het eens ge
storven en nu levend Hoofd zich bevindt.
Jezus was dood om de zonde der
wereld. Maar dat te kunnen zeggeni k
ben dood geweest, dat is immers
het uitroepen van den zegekreet over den
dood. Hij heeft aangenomen onze men
schelijke natuur, aan wisseling en veran
dering onderhevig, aan sterfelijkheid en
verderfelijkheid onderworpen. In die na
tuur kon Hij, die de levende is, sterven
en is Hij gestorven, aldus betalend voor
onze zonden, die den dood verdienen.
Daartoe werd Hij zonde voor ons gemaakt,
opdat Hij Zijn leven in den dood zou ge
ven en aldus de bezoldiging der zonde
dragen en betalen.
Het menschelijk leven heeft Hij vrijwil
lig aangenomen. En even vrijwillig lei Hij
het af in den dood. En weer even vrij
willig heeft Hij het uit den dood weer
aangenomen. Want Hij is het die leeft,
Die het leven heeft in zichzelven. Die de
macht heeft het leven aan te nemen en
de macht heeft het af te leggen. Dat
weer aannemen, dat terugnemen van het
leven, die opstanding uit den dood, ware
niet mogelijk geweest, zoo de dood niet
werkelijk ware ingetreden. Hij is dood
geweest.
Daarom zegt de levende Christusi k
ben dood geweest. Da scheiding
tnsschen ziel en lichaam heeft werkelijk
plaats gehad. Hij heeft Zijn geest ster
vende, in Zijns Vaders handen aanbevolen.
Zijn ontzield lichaam vertoonde voor ieder,
die ermee te maken had, al de kentee-
kenen van den dood, de waarheid van
Zijn sterven.
Maar al werd Zijn lichaam in het graf
gelegd, het heeft toch geen verderving
gezjen. Door de kracht Zijner Godheid
heeft Hij Zijne in 's Vaders handen be
waarde ziel weer vereenigd met Zijn in
het graf gesloten lichaam. In verheerlijkte
menschennatuur is Hij tot de eeuwige
onsterfelijkheid verrezen. De menschelijke
natuur is in Hem tot in alle eeuwigheid
levend en verheerlijkt. En al de Zijnen
zullen in Hem hun vernederde natuur ver
heerlijkt terug vinden.
En dit is nu onze Paaschvreugde, onze
Paasch jubel.
Door dat borgtochtelijk lijden en sterven
heeft Christus aan de schuldeischende ge
rechtigheid Gods voldoening gegeven. In
Christus heeft elk, die in Hem is, zelf vol
komen aan dat recht Gods voldaan. Door
dat Hij gestorven is. De straf der zonden
is door Hem volkomen gedragen, de vloek
der zonde is door Hem volkomen geboet.
En daar Hij dood geweest is en nu,
de levende, weer uit de dooden is opge
staan, nu is de dood, althans als bezoldi
ging der zonde, door Hem vernietigd.
Die van Christus zijn, zijn der zonde
dood, maar Gode levende in Christus Jezus
onzen Heere. In Christus hebben ai de
Zijnen alles verloren wat zij in Adam door
de zonde ontvangen hebben, In Christus
hebben al de Zijnen alles ontvangen, wat
ze in Adam verloren hebben.
Dat is de troost, die er ligt in de woor
den door Christus uitgesprokenik ben
dood geweest. Troost voor Johannes,
die ontsteld was en verschrikt bij de ver
schijning van Christus in koninklijke ma
jesteit. En troost ook voor allen, die met
Johannes Christus als hun Zaligmaker
zoeken en eeren.
Troost voor hen ook, als weer in ma-
jesteuse heerlijkheid de Christus verschijnt
en aller oog Hem zal zien. Dan zullen
velen met on herstelbaren schrik bevangen
worden.
Maar ook zal Hij dan tot velen zeggen
Vreest niet, lk leef en ik ben dood ge
weest, en zie, ik leef tot in alle eeuwig
heid, u ten behoeve.
Zal Hij dat dan ook zeggen tot u?
De nadere Toelichting.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs 10 cent per regelb\j jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
En die leef, en ik ben dood geweest
en zie, ik ben levend in alle eeuwigheid,
Amen. En ik heb de sleutels der hel en
des doods.
openb. 1 18.
Warm enho ven.
KBBKKLIJR LEVEy.
De Zondagsbode van 21 April bevatte o.a.
een ingezonden stuk van ds. Krfjkamp te Oost-
kapelle, waaraan we enkele gedeelten ontlee-
nen. W\j kunnen de inleiding gevoegelijk ter
zijde laten, omdat zij met de zaak, waarover
het gaat niets te maken heeft. Dit is trouwens
blijkbaar ook het oordeel van den schrijver,
wijl hü zelf daarna zegtTer zake.
„Was ik zoover mis, toen ik zeide dat onze
belijdenis nimmer is herzien Zeker, daar zijn
de enkele geloovigen, die in deze geschriften
cle uitdrukking des geloofswaarheden vinden,
daar zijn gansche groepen in onze kerk, die
hierin overeenstemmen, maar een kerkdlyjk oor
deel heeft dit inzicht sinds 1618 nooit beves
tigd. En dit moet er zijn. In de kerk gaat
niet ieder tucht oefenen, maar brengt men de
zaken, waar ze thuis behooren.
En zoo mocht ik zeggen, dat kerkelijk nooit
is uitgemaakt, wie Gereformeerd is en wie niet,
ja, dat de ware toetssteen onbruikbaar is, want
na die eeuwen wordt het zeker eens tijd dien
te laten ijken. Ent zoo kan men de belijdenis
wel gebruiken in eigen kring waar men van
hare waarheid overtuigd is maar niet als wa
pen tegen andersdenkenden.
Dit heeft de doleantie niet verstaan, de partij
deed, wat de kerk toekwam, en daarom sprak
ik het uitrecht voor allen, dat men zich niet
behoeft te verantwoorden voor eenige broeders,
die zich allerlei kerkelijke namen toeëigenen,
maar voor wettelijke kerkelijke vergaderingen".
Ziedaar de nadere toelichting. We zien er uit,
dat de kerk in Nederland de Nederlandsclie
Hervormde is. Dit bevreemdt ons in 't geheel
niet. We maken er zelfs geen aanmerking op.
Dit kan haast niet anders, liuim is dit niet.
Maar het z\j zoo. Wat de Gereformeerde ker
ken verklaard hebben aangaande de oude be
lijdenis heeft voor den schrijver geen kerkelijke
waarde.
Doch de vraag kwam bij ons opHeeft die
kerk een belijdenis of niet? Heeft z\j de be
lijdenis, waarom doet zij dan niet, wat collega
Krijkamp zoo noodig acht n.l. die belijdenis
herzien. Dit is naar zijn voorstelling allereerst
aan de orde. Zoolang dit niet geschied is, kan
men niet' uitmaken, wie Gereformeerd is en wie
niet. Nu zou ik zeggen laat die kerk daaraan
dan toch beginnen, want niemand zal beweren,
dat een dergelijke arbeid na drie eeuwen ge
tuigenis aflegt van al te groote haast. Wel
verwondert het mij, dat ik daarvan nooit iets
vernomen heb en daaruit leid ik af, dat de
drang daartoe tot dusver niet zeer groot is.
Als de oplossing van de kwestie wachten zal,
totdat de Hervormde kerk deze taak heeft vol
tooid, dan zullen we nog wel een langen tijd
moeten wachten, want dan zou eerst algemeen
moeten vaststaan, dat de belijdenis nog kerke
lijke beteekenis had. Zooals de toestanden
thans zijn, weet ieder wel, dat daarvan nooit
iets komen kan.
Practisch komt het dan ook hierop neer
„Men kan de belijdenis nog wel gebruiken in
eigen kring, waar men van hare waarheid over
tuigd is, maar niet als wapen tegen andersden
kendenZoo is het. Al het spreken over de
oude belijdenis, alsof zij nog geldigheid zou
hebben in de Hervormde kerk, is nog wel mooi,
maar heeft in de werkelijkheid geen waarde.
Dat de doleantie dwaalde, is nog al een zacht
oordeel uit den mond van een Herv. predikant.
Zij heeft zich als partij aangematigd, wat al
leen aan de kerk toekomt. Of het getuigt van
een zuivere kennis der historie is een vraag,
waarop we niet een bevestigend antwoord ge
ven kunnen. Het wil me voorkomen, dat een
gereformeerde, ook al gaat hij met die beweging
niet mee, allicht er meer waardeering voor
hebben kan, indien hjj op de hoogte is, hoe
het conflict destijds in 't aanzjjn geroepen
werd. Hebben zij, die weigerden een daad te
doen in strijd met de belijdenis en met de H.
Schrift, zulk een oordeel verdiend? Dan heb
ben de kerkelijke besturen, die hen schorschten
en afzetten, inderdaad de kerk gered.
Een protest.
„Hierbij wensch ik het te laten, maar de
verslaggever gaat nu aan het fantaseeren of
insinueeren, waartegen nog een enkel woord
van protest past".
Nu als dit noodig is, dan zijn we bereid om
het te ontvangen. Fantaseeren is nog al men
schelijk, maar insinueeren is leelijk. Hebben we
ons aan 't laatste schuldig gemaakt, het zou
ons spijten, en we hopen ten allen tijde bereid
te zijn, om daarover ons leedwezen uit te
spreken. Gelukkig voor ons, dat de keus open
gelaten wordt. Om nu te bewijzen wat ons ten
laste gelegd wordt, volgt er „Neen, waardige
Zeeuwsche Kerkbode, uit hetbovenstaande
vloeit niet voort, wat gp er van maakt„om
voortaan in vriendschap saam te wonen". Neen,
ge kondet weten, dat de Confesgioneelen op
grond van het bovenstaande jaar en dag roe
pen om reorganisatiewaardoor weer- kerkelijk
leven wordt mogelijk gemaakt".