Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 31e Jaargang. Vrijdag 23 Februari 1917. No. 8. UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste Medewerkers0.0. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, 0. POL, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. PERSVEREEN1GING ZEEUWSCflE KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. LITTOOIJ Az. Middelburg. PSALM 02 9. II. Een gevleugeld woord zegt't is het hart, dat welsprekend maakt. Nu, als die uitspraak waar is, zal het gebed vol van welsprekendheid moeten zijn, want het rechte gebed is een uitstorten van het hart voor den Heere. In het bidden is het hart, of het bidden is geen bidden. Daarom, inderdaad, als een mensch ooit welsprekend is, dan moet hij dat zijn, wanneer hij bidt, wanneer hij voor God zijn hart uitstort. Waarlijk, men zou kunnen zeggen in het gebed is de mensch welsprekender dan ooit. Met dien verstande dan, dat de welsprekendheid van het gebed er niet ééne is als die van redenaars, maar een hoogere, ééne, die voor God geldt, ééne, waarnaar met welgevallen hoort de God der waarheid, die het hart aanziet. Gebed toch is een uitstorten van het hart, maar dan voor GOD. En nu behaagt aan God den Heere geen woor denpraal. Gebed i s ook niet een uitstorten van woorden en klanken. Voor het uit brengen van vele en schoone woorden moet men welbespraakt zijn, voor het gebed moet men bidder zijn en bidden is een uitstorten van zijn hart voor God. En dit laatste kan ook iemand, die niet be spraakt is, die geen woorden vinden kan, veel minder schoone woorden. Ja, soms kan het hart zich niet ontledigen dan in een stille verzuchting, voor geen menschen- oor waarneembaar. En toch gaat ook dan de regel doorhet gebed maakt welspre kend. Want als iemand al wat er is in zijn hart zooals het daar ligt voor God neerwerpt in smeeking en aanbidding, dan is hij altijd welsprekend, al stamelt en al stottert hij, ja al zwijgen ook zijn lippen. Gelijk water uitgestort wordt uit een vat, zoo hebben de geloovigen voor God hun hart te ledigen van angsten, smarten, vreezen, zonden en begeerten, zoodat dat alles, die gansche inhoud daarheen vloeit voor Gods aangezicht, als voor ons oog het uitgegoten water. Zulk uitstorten geschiedt in éénen worp. Men wikt en weegt daarbij niet, wat er uit moet en wat niet, want het moet er alles uit en wordt daarom in éénen uit geworpen. En zoo is ook het uitstorten van het hart niet een zorgvuldig bedenken »wat zal ik voor God brengen en wat zal ik voor mij houden", maar een daarhenen werpen voor 's Heeren troon, van al onze bekommeringen, een zeggen »Ziet, Heere, hier is heel mijn hart en al wat er in is. Sta mi] toe, dat ik dit alles, alles voor de voetbank uwer voeten uitstort." Ofschoon het bidden altijd moet zijn een uitstorten van het hart, is het dat toch het meest in tijden van bij zonderen nood en zieledrang. Want uitstorten doet denken aan veelheid, aan volheid en over vloed. En uitstorten van het hart in den eigenlijken zin van het woord zal er vooral zijn, als het hart tot berstens toe vol is, zooals dat van David vol was en dat zijner volgelingen, toen alles zich tegen hen keerde en Absalom hen dreef tot de vlucht, toen ze weenende voort gingen door den weg der olijven. Ik geloof niet (en wie gelooft het wel) dat de keizer vun Duitscbland of de tsaar van Rusland hun heele hart zullen uit storten voor de vorsten, met wie ze oorlog voeren. Aan zijn vijanden legt men zijn plannen niet bloot, noch zijn zorgen, aller minst zijn zonden. Een enkele maal komt iemand er toe, zijn besten vriend of den meest geliefde onder de naasten ons in bijzonder vertrouwen te nemen en mee te deelen een geheim van zijn hart. Men stort zijn hart uit voor dengene, die ons vertrouwen bezit. Tegenover menschen is dat uitstorten echter nooit een ledig stor ten. Er blijft dan gewoonlijk nog wat zit ten, dat men niet blootlegt, maar achter houdt. Al was het alleen, omdat het niet in woorden te brengen is. Het heele hart uitstorten geschiedt alleen voor Hem, Die een volmaakte grond voor ons ver trouwen biedt en die ook volkomen ons begrijpt. Het kan alleen voor onzen God. Slechts in zeldzame gevallen ontsluit men den naaste de binnenkamer van zijn hart. Er moet daartoe ook passende ge legenheid zijn. Er moet zekerheid bestaan, dat geen andere ooren getuigen zijn van het gesprek. Anders evenwel is het gelegen met het uitstorten van zijn hart voor den Heere. Dat kan te allen tijde. En ik meen, dat de bijvoeging »te allen tijde", die in het eerste deel van den tekst staat, ook be doeld is voor het tweede gedeelte. »Ver- trouwt op Hem te allen tijde, o gij volk en stort ulieder hart te allen t ij d voor Hem uit". Ik wil maar zeggen, dat we er altijd vergunning voor hebben en dat er altijd gelegenheid voor is. Al zijt gij midden in den drukken dagelijkschen arbeid en al eischt dit al uw zinnen en denken, al zijt ge omgeven van andere menschen. In een ondeelbaar oogenblik en onmerkbaar voor anderen kan ook dan het hart, dat God vreest, heel zijn inhoud in éénen uitstor ten voor Zijn aangezicht, om daarna zich des te meer te geven aan de dagelijksche roeping. Hoe arm is 't ongeloof. De mensch, die zonder God in de wereld leeft, heeft ten eerste geen vastigheid, die blijft. En dit is al zeer erg, want alles wat de wereld biedt, slaat eenmaal weg. Onder al de ellenden van zoo iemand (er zouden er heel wat op te sommen zijn) is niet de minste echter, dat hem door zijn ongeloof enkel menschen overblijven, om er zijn hart voor uit te storten. Menschen, die machteloos zijn, zoo ze nog willen helpen. Daarentegen, zoo arm de wereldling is, zoo rijk is hij, wiens God de Heere is. Vele van zijn rijkdommen worden aange wezen in de Schrift. Eén ervan noemt Ps. 62 9. Hij mag alle bezwaarnissen van zijn hart voor God en op God werpen. Hij kent de plaats, waar hij zijn hart ge heel en ongezien, te allen tijde kan uit storten. En dat wil wat zeggen. Wanneer we te voorschijn komen met wat er is in het hart, dan komen we ze ker ook te voorschijn en allereest met datgene, waarover we ons schamen moeten voor God en voor menschen. Dan komen onze zonden en schulden voor den dag. De uitnoodiging»Stort ulieder hart uit voor Gods aangezicht", heeft daarom geen waarde voor eenig mensch ter wereld, o f ze moet bestemd zijn voor menschen met een onrein, zondig hart. Gode zij dank, tot zulke menschen gaat de uitnoodiging uit. Ik hen er zeker van, als ik aan David denk, wiens naam boven Ps. 62 staat. Heel de Schrift trouwens vergewist er mij van. Wei ligt er een wonderbaar raadsel in, dat menschen met een boos hart dat hart mogen uitstorten voor een heilig God. Maar Gods Woord verklaart het genoeg zaam. 't Is het raadsel der genade, opge lost in Christus Jezus voor ieder, die in Jezus gelooft. Dat ons hart een onrein hart is, mag ons in geen geval weerhouden, het uit te storten voor Zijn aangezicht, 't Moet ons juist daartoe uitdrijven. Want als er iets is, dat voor Gods aangezicht komen moet, dan zullen het onze zonden zijn. Bij Hem alleen raken we die kwijt. En worden die daar weggenomen, dan worden daar bij den troon ook alle andere bekommernis sen weggedaan. Ge moogt ook henenwer- pen voor Hem uw vreezen, uw smarten, uw zorgen, uw begeerten. Ge moogt uw hart UITstorten. God is een God van vol- komene zaligheid. Ik heb eens gehoord van een vrouw, wier hart zoo vol was van bitterheden en smart, dat ze haar eten liet staan en niets kon dan weenen. Doch ze ging met hare droefheid tot den Heere en stortte onder tranen en biddend worstelen in stilheid haar gansche hart uit voor Zijn aangezicht. En ziet, kort nadat ze dit gedaan had, bleek ze nauwelijks meer te herkennen. Haar aangezicht was haar zoodanig niet meer. 't Was dezelfde Hanna niet. Een heerlijke uitwerking heeft het uit gieten van zijn ziel voor God. In het al gemeen kan men zeggen, heeft het tweeërlei uitwerking: le. een dadelijke, onmiddellijke, n.l. een gewaarwording van verlichtingen troost. Wie de bezwaren zijns harten uitstort voor Gods aangezicht, heeft ze daarna niet meer, want hij heeft ze uit gestort, ze blijven voor Gods troon en in Zijne hand. Maar bovendien is er een blijvende uitwerking. God verhoort de gebeden en maakt den weg ellen op Zijn wijze en tijd. Die uitwerking ziet ge in de geboorte van Samuel, bij Hanna's gebed, in de verzoening met Ezau na Jakobs worsteling, in de nederlaag van Absalom bij David. En zou er nu nog niet menigeen zijn, die uit eigen ervaring weet te ge tuigen, hoe verrassende, wondere uitwer king het heeft, als men zijn hart uitstort voor Gods aangezicht? Wie het ook ervaren wil, doe, wat David van zijn mannen vraagt. KERKELIJK L1TEBT. Psychologie en Catechese. Abonnementsprflsfranco aan liuis per half jaar 80 cent. Afzonderlijke nummers 4 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAVE VAN BE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterljjk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. „Stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht. God is ons een toevlucht." F. J. VAN 1)EN ENDE. In het tweede deel der rede wordt een be knopt overzicht van de ontwikkeling der phyche in de jeugd-periode gegeven. Alvorens hieraan te beginnen krijgen we een beschouwing over de vraag, of de menschelijke ziel twee of drie hoofdvermogens heeft, m.a.w. of het gevoel naast het verstand en den wil een aparte plaats inneemt. De professor gelooft het laatste en geeft de gronden aan, waarop deze z\jne meening rust. Hoewel het een nog al gewichtig verschil raakt, en er reeds heel wat over geschreven is, kunnen we volstaan met de mededeeling, omdat het ons meer te doen is om te weten, wat de oratio ons leert over het tweede punt. Het is niet mogelijk om in 't kort weer te geven wat de rede in haar tweede deel geeft. Het is een beknopt overzicht van de ontwik keling der ziel in haar jeugdperiode. Maar al is het beknopt, het is zeer helder en ik zou wil len, dat allen, aan wie de taak toevertrouwd is om kinderen op te voeden, het met aandacht lezen. Ik durf dit te zeggen, wijl die gedachte verstaanbaar is voor allen, die met eenige op merkzaamheid de ontwikkeling hunner kinde ren gadeslaan. Eerst worden de verschijnselen uit de kinderjaren in geregelde orde beschre ven en duidelijk in 't licht gesteld, hoe het verstand, de wil en het gevoel van lieverlede toenemen in kracht en beteekenis. Moeders, in wier nabijheid kleinen opgroeien, en die eenige moeite doen om zulk een kinderziel te leeren kennen, zullen als zij de bladzijden lezen, die hierover inlichting geven, moeten zeggen wat is het waar, gelijk de redenaar het zegt. Het is zoo echt bevattelijk, ofschoon zeer belang rijke zaken medegedeeld worden, en tevens zullen z\j erkentelijk zijn voor de vele inlich tingen welke hier worden gegeven, en waarvan de behartiging niet anders dan ten goede aan de kinderen komen zal. Nog belangrijker is, wat ons medegedeeld wordt over het tijdperk van zeven tot dertien jaar ongeveer en menig ouder, menige onder wijzer en onderwijzeres zal voor wat daarover gezegd wordt erkentelijk zijn. Waaraan moet het toegeschreven worden, dat menig kind in dit tijdperk zoo weinig leert, vaak ongezeggelijk is en zich onbehoorlijk gedraagt Moet het niet ten deele toegeschreven worden aan de geringe kennis, welke men heeft van het kind, op 't welk men invloed ten goede wil uitoe fenen. Het is niet zoo gemakkelijk om zich een juiste voorstelling te maken over de wijze, waarop de vermogens zich geregeld moeten ontwikkelen en daarbij rekening te houden met de eigenaardigheden van elk kind in 't bizonder, maar met een gids als de schrijver is het niet onmogelijk en zal men met meer vastheid den weg bewandelen, waarop men zijn voeten gezet heeft. Hier is inderdaad iets te leeren en wie vergelijkt, wat er staat met wat het leven van zulke kinderen te zien geeft, zal erkennen, dat het aan de juistheid van blik niet ont breekt. Voor de praktijk is ook van uitnemend be lang, de beschrijving van de volgende periode. Het zijn de jaren, welke aan de opvoeding de zwaarste eischen stellenen de ervaring leert, dat menigeen op dien leeftijd helaas bederft. Welk een wijsheid en voorzichtigheid is er noodig om knapen en meisjes te leideü, wan neer zij den overgang maken van kind tot jongeling en jongedochter. Bekwame opvoe ders hebben dan ook altijd den vollen nadruk laten vallen op wat hier te doen valt. Het is waar, dat geen opvoeding, hoe voortreffelijk ook, bij machte is om het hart te vernieuwen, maar het is ook waar, dat fouten in de leiding veel vuldig voorkomen en schromelijke gevolgen hebben. Menigeen heeft op lateren leeftijd pas begrepen, hoe treurig het was, dat het aan een wijze en vaste hand van een vader en aan

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 1