Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 31e Jaargang. Vrijdag 16 Februari 1917. No. 7, UIT HET WOORD» RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste Medewerkers: D.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELEN6A, B. MEIJER, F. J. v. d. EIRE, D. POL, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijsfranco aan huis per half jaar 80 cent. PERSVEREBN1G1NG ZBBUWSCHB KERKBODE. Adres van de AdministratieA. D. L1TTOOIJ Az. Middelburg, PSALM 62 9. Wie niet op God vertrouwt, met an dere woorden, wie God geen vertrouwen schenkt, bedrijft afgoderij. Want af goderij isin de plaats van den eenen, waren God, Die Zich in Zijn woord ge openbaard heeft, of benevens Hem iets anders hebben of versieren, waarop de mensch zijn vertrouwen zet. Als ge dus vraagt »wie mag of wie moet op God vertrouwen dan kunnen we zeggen dat moet ieder mensch, want daar is geen mensch ter wereld, die afgoderij bedrijven mag. Ons betrouwen mogen we alleen zetten op wat betrouw b a a r is, op wat ons dragen kan. Op wat ons houdt en nimmer ons ontvalt. En wat ons steun- en rustpunt biedt, een vastheid, die ons dragen blijft, dat moet hecht en sterk, dat moet mach tig, ja almachtig wezen, want het moet het gewicht kunnen torsen van onze ziel, van onszelf, van ons geheel en van al wat van ons is, van onze toekomst en bestemming, van ons gezin, van ons allen en van heel de wereld. En dat moet eeuwig zijn, want het moet ons eeuwig kunnen dragen. We hebben het ook te kennen. We moeten weten, zeker weten, we moeten ervan overtuigd zijn, dat het nooit bezwijkt. Want het onbewuste crea tuur en het redeloos dier worden ge dragen, doch wij laten ons dragen, wij kiezen als verantwoordelijke menschen zelf onze sterkte, wij zetten ons betrouwen op datgeen, waarvan we gelooven, dat het ons houden kan en zal. Is nu dat steunpunt onwrikbaar, dan hebben we ook vastigheid, zoolang we ons daarop baseeren. Maar is het wankel, dan vallen of zinken we ook te eeniger tijd. Door den schijn van den leugen verblind, ziet de zondige mensch nu een deugde- lijken grond in wat voor oogenis. Hij stelt in het schepsel zijn betrouwen. Doch, zegt het Woord, die grond zinkt eens weg. En de werkelijkheid bevestigt het. De geheele wereld slaat weg onder onze voeten. Wie steunt op het creatuur, zal zijn houvast verliezen, 't Is vergan kelijk en ij del. Maar wie God tot den rötsteen zijns harten heeft, zal evenmin wegzinken als Hij, Die den Hemel en de aarde gemaakt heeft. Die op den Heere vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid. Ons betrouwen, ik herhaal het, mogen we alleen zetten op wat betrouwbaar is. Welnu God is betrouwbaar en Hij a 11 e e n is het. God kan alleen dat almachtige en eeuwige steunpunt zijn, waarop een mensch zich verlaten kan. Ge kunt op Hem aan. Ook een zondaar kan op Hem aan. Ge kunt zóó op Hem aan, dat ge aan Zijn Woord reeds genoegzame grond hebt, om u daarop voor leven en voor sterven te kunnen baseeren. En in dezen zin moet tot ieder mensch gezegd»Vertrouw op God«, in dezen zinHoud voor ontwij felbaar en gewis al wat Hij gezegd heeft. Ge kunt er op aan, dat het zoo zal ge schieden. Ge kunt er b.v. zeker op aan, dat Hij de zonde niet gedoogt en niet straffeloos laat en ge kunt er eveneens op aan, dat Ilij Zich ontfermt in genade over goddeloozen die hun weg verlaten en over den ongerechtigen man, die zijne gedach ten verlaat, over een ieder die geloovig in Christus Jezus zijn borg zoekt. Geloof het toch, neem dat toch aan, verzegel het als waarachtig, dat Hij den goddelooze recht vaardigt. Ga daarop aan. Want dat staat vast. Vertrouw daarop, 't Is geen waag, daarop alles te wagen. Wie vertrouwt op 't geen Hij heeft gezegd, als op Hem zelf, zal niet teleurgesteld worden, want Zijn Woord bestaat in eeuwigheid. Evenwel, neem eens aan, dat iemand zegt: »ik doe mijn best, en leef zooals ik denk, dat goed is. En nu kom ik wel veel tekortik ben geen volmaakt mensch, maar ik betrouw op God. Hij zal mij het tekortkomende wel niet toerekenen en dat voorbij willen zien". Zie, die zóó spreken, zijn er velen, doch voor wie de Schriften leest, zal het duidelijk zijn, dat dergelijk Godsbetrouwen een betrouwen is op een God, Dien men zelf verzonnen heeft. En tot zulke menschen dient gezegd te worden Ge moet niet maar vertrouwen, maar ge moet u bekeeren van uw valsch betrouwen tot het rechte betrouwen, van het ver trouwen op uw door u zelf gemaakten god tot dat op den eenig waren God. Wie nog nooit zijn rotsgrond zocht in den God der Schriften, doe het dan voor 't eerst. Maar wie het wel deed, mag zeker zijn van zijn zaak. Dat zegt o.a- Ps. G2 9sVertrouwt op Hem o g ij v o 1 k". Wie zich onvoorwaardelijk over gaf aan God, diens zaak is de zake Gods en die rekene op overwinning. »Vertrouw", wordt hem gezegd, vertrouw op Hem, Die er voor zorgen zal". Tot hem, die in de zonde leeft, echter, zegt de Schrift ner gens »Wees maar zeker van uw zaak" en dus ook niet»Vertrouw maar op God". Want dit zou hierop neerkomen»God zal u helpen in uw zelfbedrog". Neen, 't woord der waarheid bevordert niet den leugen. Daarom staat hier: Vertrouwt op Hem o gij volk. Ps. 62 doet ons denken aan Davids vlucht voor Absalom. Gij gevoelt nu, dat David niet kon zeggen tot de vijanden van hem, 's Heeren gezalfde»Vertrouwt op God" »Gelooft maar, dat God u helpen zal". Hij kon zoo alleen spreken tot het volk, dat zijn voetstappen volgde. Tot het volk, dat de goede zaak van 's Heeren knecht voorstaan bleef, ook al scheen ze onder te gaan. Tot het volk, dat den lijdenden en verdrukten gezalfde Gods getrouw bleef. Tot dat volk zei hijVertrouwt op Hem te allen tijde. En ik leer daaruit, dat dit zoo ook kan toegeroepen worden aan allen, die den waren David, Jezus Christus, aan hangen. Weest zeker van uw zaak, o gij volk, want uw zaak is Zijn zaak. Hij zal u niet begeven en u niet verlaten. Daar is geen raad, daar is geen wijsheid, daar is geen verstand tegen den Heere. Men ziet dikwijls, dat degenen, die God kennen als hun God, twijfelmoedig zijn. Dat komt dan niet daarvan daan, dat hun steunpunt niet deugt, maar dat ze zich tijdelijk niet welbewust op dat steunpunt, op dien God des betrouwens aller einden der aarde verlaten. We vergeten wel eens, dat er twee dingen noodig zijnle. een vaste grond die is God. 2e. 't steunen op dien grond dat is 't geloof. Men moet weten, dat God een rotssteen is, maar ten andere, dat men op dien rots steen zich moet verlaten door 't geloof. En nu is zoo heerlijk, dat de Schrift zegt Vertrouwt op Hem te allen tijde o gij volk. Aan heel de wereld wordt toegeroepen af te laten van den mensch, wiens adem in zijn neusgaten is en het vertrouwen van alle schepselen af te laten en op den Heere alleen te stellen. Vooral echter wordt dat gezegd tot het verbondsvolk. Tot den kring, waarin men Hem kent en waar men aan Hem verbonden ligt door een duurzaam, een eeuwig verbond. Daar vooral mocht verwacht, dat men zich ver laten zal op het woord van Hem, Die het op Zich genomen heeft voor Zijn volk te zorgen. Maar ook de geloovigen gelooven zoo menigmaal niet, en verliezen uit het oog, wat de Heere hun is. En ziet, daarom laat de Heere dan wel door zware beproe ving het nu eens heel duidelijk uitkomen, dat we gelooven zullen. En opdat we in vast vertrouwen op het heil des Heeren, niet ziende en nochtans geloovende ook dan hope zouden hebben, zegt hijVer trouwt op Hem ten allen tijde, o gij volk. We moeten weten, dat wie zich aan God eenmaal overgaf, nu ook voor Zijne reke ning ligt en door Hem gewis nooit ver laten wordt. En dat geloof moet beoefend worden tot Zijne eere en tot onze ver troosting. En tot die oefening beschikt Hij nu wel bange oogenblikken, waarin van het heil des Heeren niets gezien wordt. Opdat het geloof des te sterker opwake. Wie is er onder ulieden, die den Heere vreest Als hij in duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij be- trouwe op den Naam des Heeren en steune op zijn God. Jes. 50 10. Laat wie gelooft, ook staan in het het geloof. Laten wij ons schamen over alle mistrouwen, wantrouwen en twijfel ten aanzien van God en Zijn Woord. Laten we dan, hoe het ook ga, het ons voor gezegd houden, dat we ons mogen en moeten sterken in den Heere onzen God, en ons verzekerd houden van Zijn nimmer falende trouw. De wereld des ongeloofs werpt God en Zijn Woord weg en mist in de ure des gevaars en des doods een uit- reddende hand. Maar dit is het voorrecht het onuitsprekelijk groote voorrecht van wie God en de vastigheid van Zijn genade- verbond kennen, dat ze vertrouwen mogen, ook als ze niet zien, dat ze in het dal der schaduwen des doods mogen zingen j>Be zwijkt dan ooit in bitt're smart of bangen nood mijn vleesch en hart, zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig goed. Psychologie en Catechese. Afzonderlijke nummers 4 cent. Advertentieprijs 1—5 regels 30 centiedere regel meer 5 cent Familieberichten 10 cent per regel. UITGAVB YAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterljjk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D. LITTOOIJ Az., Middelburg. I. „Yerfcrouwfc op Hem te allen tijde, o gij volk". F. J. VAN DEN ENDE. KERKELIJK LBTElf, Het eerste deel der rede handelt over de verhouding, waarin de Psychologie tot de ca- techetiek staat, en het duurt eenigen tijd, vóór we de aanwijzing daarvan ontvangen. Om ons die duidelijk te maken bespreekt de Professor eerst de vraag, of naar encyclo pedische rangschikking de psychologie een onderdeel van de philosophie is en hij komt tot het besluit, dat daarop een ontkennend antwoord gegeven moest worden. Hy oordeelt, dat haar plaats is bij de natuur-wetenschap in ruimeren zin. Van de psychologie zegt hij dan: zjj is de wetenschap die de bewustzijn-verschijnselen constateert, verklaart, hoe ze tot stand komen en in onderling verband staan en deze gege vens in samenhang beschrijft. Zij is dus een beschrijvende en verklarende wetenschap. Zij constateert wat is, beschrijft en verklaart het geconstateerde naar de voor haar geldende principia. Zij houdt zich dus enkel bezig met zijns-oordeelen en niet met waarde-oordeelen. Zij zegt ons, wat geschiedt, maar niet wat ge schieden moet, zij is geen normatieve, maar een descriptieve wetenschap." Doch daarmede zijn we er nog niet. We moeten nog even geduld hebben, want nu krijgt eerst de Paedagogiek nog een beurt. Deze toch is breeder dan de catechese en staat na tuurlijk ook in verband met de psychologie. Na een en ander aangewezen te hebben, krijgen we het eigenlijk opgegeven punt. Allereerst wordt thans helder gemaakt het verschil tus- sehen paedagogiek en catechetiek. De cate- chetiek kan niet als een onderdeel in de pae dagogiek worden ingelijfd. Catechetiek biedt de theorie voor de catechese en onder catechese hebben we te verstaan het ambtelijk onderwijs door den dienaar des woords aan de jeugdige leden der kerk gegeven met het doel ze heen te leiden tot het H. Avondmaal. De catechese bedoelt te leiden van het eerste tot het tweede sacrament, Bij den doop is het kerklid passief, bij het H. Avondmaal treedt het actief op; we ivorden gedoopt, we gaan ten Avondmaal. De H. Doop is het sacrament van de inlijving, het H. Avondmaal het sacrament van de ver sterking in de gemeenschap met Christus en de Zijnen. Het Avondmaal mag alleen genoten worden na zelfbeproeving, onderstelt het veel tijds volwassen zijn en het met meer of minder bewustheid aanvaarden van Christus als zijn Heiland en Heer. Bij ieder, die tot dendisch des Nieuwen Yerbonds wordt toegelaten, moet in beginsel aanwezig zijn geestelijke zelfstan digheid, een tot-ontwikkeling-gekomen zijn van de religieuse organen en funties, de besliste keuze voor Jezus en tegen de wereld. De ca techese nu wil het jeugdige kerklid tot die geestelijke mondigheid opleiden, zoodat het als geestelijke volwassene in een bepaalde kerk optreden kan. Daartoe is noodig onderwijs in de Schriften en in de belijdenis en historie der kerk. De catechisant moet het geestelijk bezit, waarover de kerk hic et nunc beschikt, zich toeeigenen, assismileeren, opdat hij als mem- brum completum zich in de kerk vrij kan be wegen en medewerken aan verrijking van de geestelijke schatten, die in den loop der eeuwen reeds verworven zijn. De catechese vormt de schakel tusschen verleden en toekomst der kerk. Zij moet ook voorts elk lid nöar zijn invidualiteit zoo bewerken, dat het in de kerk des Heeren de plaats kan innemen en de taak vervullen, die overeenkomt met de gaven en talenten, die de Heere ieder van de bondelingen heeft toebedeeld. Natuurlijk kan geen cate cheet het hart van een kind veranderen. Dat is Gods werk. Zijn privelegie. Maar hij wil zegenen de middelen, die wij tot bereiking van het doel aanwenden". We hebben dit breede citaat aangehaald, omdat het zoo duidelijk zegt, wat de catechese

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 1