FEUILLETON. Terechtgebracht. Christian Science. op een enkele plaats mogelijk. Nochtans is het goed, dat er zulke boeken verschenen, want zë' leeren ons in elk geval, dat we er nog niet zën en zë houden de begeerte levendig naar meerdere volmaking. Daar is een oud spreekwoord, dat nog altè'd zy'n waarde heeft: we moeten roeien met de riemen, welke we hebben, maar dit wil niet zeggen, dat we nu ook volkomen berusten moeten bë wat we ver kregen. Neen we moeten het oog open houden voor wat nog verbeterd kan worden en er steeds op bedacht zën om verder te komen. „Laat de kinderkens tot Mö komen", Hand boek voor Zondagsehool-onderwës. Op dit ook pas verschenen werk vestig ik de aandacht. De schrë'ver zegt vooraf: In de jaren 1911 1914 werd door më een Hand'eiding voor Zon dagschool-onderwijs geschreven ten gebruike bë Bredée's Zondagschool-rooster. Die uitgave kon wegens bizondere omstandigheden niet worden voortgezet, maar reeds aanstonds werd door de uitgeefster het plan gevormd om de in die vier jaargangen naar den eisch van het kerkelyk jaar gerangschikte lessen nog een maal uit te geven, maar dan in geregelde his torische volgorde, als Handboek voor het onder wijs in de Bjbelsche Geschiedenis. Dat Hand boek ziet dan nu hierbë het licht. En hë voegt er de bede aan toeGod geve dat in zonderheid eerstbeginnenden onder hen er door geholpen mogen worden om de wonderschoone geschiedenissen des Bëbels zoo aan hunne leer lingen te vertellen, dat deze er door geleid worden tot Hem, die het gezegd heeft: „Laat de kinderkens tot Më komen". Het eerste Deel begint met de schepping en eindigt met Esther en geeft dit in twee en- zestig lessen. Elke lts geeft eerst aanteeke- ningen bë den text, vervolgens een proeve van behandeling en eindelëk korte vragen. Het is een deugd van dit boek, dat het zeer dui- delëk is en dat iemand, die de geschiedenis vertellen moet, er een korte aanwë'zing in vindt, wat zulk een deel behelst. De aanteekeningen geven licht over de verschillende verzen en de proeve rangschikt de stof op eenvoudige en practische wy'ze. De vragen kunnen dienen om te weten, of men genoegzaam met de te behandelen gebeurtenis op de hoogte is en kunnen tevens aan de kinderen gedaan worden. Naast andere ook zeer geschikte handleidin gen mag zeker aan deze ook wel een plaats ingeruimd worden. Langzamerhand krëgen we een goede verzameling van boeken, die de heilige historie tot haar recht willen laten komen en dit is verblë'dend, want inderdaad is er geen stof, zoo geschikt voor de kinderen als deze. Wonderschoon zij n de geschiedenissen welke ons in den Bëbel medegedeeld worden, het is niet te veel gezegd. In dit opzicht hebben we reden om erken- telyk te zë'n, want vele kinderen worden van hun prille jeugd af vertrouwd met de heilige geschiedenis en welk een weldaad dit is aan de kerken geschonken, kan niemand naar waarde bepalen. Al wat dienen kan om dit onderwës een nog ruimere plaats te geven, moet aangewend worden. Een zegenende ziel zal vet gemaakt worden. Het eerstgenoemde werk „Wëding in de kinderkerk" is geschreven door M van Woen- sel Kooy. Het andere „Handboek voor Zondagsehool- onderwës" is van de hand van C. van der Hoeven. Beide boeken zë'n uitgegeven door J. M. Bredée's Boekhandel en Uitgeversmaatschappë te Rotterdam. Zooals we dit van deze maatschappë' gewend zë'n, zë'n ook deze beide werken keurig in orde. Bouma. III. Het is onverklaarbaar, hoe de ontdekster van Christian Science kan beweren, dat zë har6 leer geput heeft uit den Bëbel, wanneer men de verschillende geopenbaarde waarheden ver- gelëkt met de omschry'vingen, die Mevr. Eddy in haar boek geeft. Bovendien beweert ze, dat hare gedachten niet van menschelëken Een verhaal uit het volksleven onzer dagen door ANTHONIA MARGARETHA. 21) „Zë sehënt het anders goed naar haar zin te hebben, daar ben ik blë om", antwoordde zë'ne vrouw, om zën gedachten wat af te leiden. „Ja, daar ben ik ook blë' om", klonk het verstrooid „ik zal haar de volgende week eens terugschrëven en vertellen hoe wë het maken". Volders zeide wel de volgende week, maar h\j kon zoo lang niet wachten met antwooiden. Hë miste zë'n kind zoo en verlangde naar haar gedurig wilde hë met haar spreken en dan hinderde hem hare afwezigheid. Het schrë'ven van een laDgen brief zou hem een genot zë'n, dat hë zich niet al te laDg wilde ontzeggen. Het speet hem dat de verkeerde gezindheid van haar hart zoo doorschemerde in de laatste zinnen van haar brief. Ja, zë was eigenzinnig en haar gedrag zondig, maar toch 't bleef zë'n kind. Zoodra hë' dus tëd en gelegenheid kon vin den zette hë zich tot schrëven neder. Eerst vertelde hë haar iets uit zën eigen leven, hoe goed zë'ne vrouw voor hem was, maar ook hoe hë zë'ne Lena onophoudelëk miste en hoe vaak hë naar haar verlangde. Toen schreef hë iets oorsprong zën, maar door Goddelëke ingeving haar ten deel vielen. We zullen enkele barer uitspraken laten vol gen. Dan kan ieder bëbelkenner oordeelen. God is eene eeuwige persoonlëkhoid. Wat men de Drie-eenheid noemt, is Leven, Waar heid, Liefde. Engelen als persoonlëke geesten bestaan niet, er is slechts één Geest, n.l. God. Als in Gen. 2 7 verhaald wordt, dat de mensch geschapen werd uit het stof der aarde, hebben we te doen met eene dwaling. Dat is een valsch bericht omtrent 's menschen schep ping. Eene toevoeging aan het scheppings verhaal is dat, welke als een leugen moet wor den beschouwd, want God had immers den aardbodem vervloekt. De mensch is veeleer een eeuwig schepsel Gods, de weerkaatsing van Gods wezen, Gods eeuwige idee (gedachte). De mensch is geest, en geest is God. God en mensch zën niet van elkander te scheiden. Is dan de mensch God Neen, zegt Mevr. Eddy, de mensch is niet God, maar gedachte Gods. Reeds deze omschrë'ving doet duidelëk zieD, dat Mevr. E. het pantheïsme voorstaat, in ver band ook met haar stellingGod is alles in allen. Hoewel zë het zelve ontkent, laat hare beschouwing geen plaats voor een persoonlijken God. De Scientisten verzetten zich met kracht tegen de beschuldiging, dat zë pantheïsten zë'n. En toch gelukt het hun nooit zich in dezen te rechtvaardigen. Want wat is het pantheïsme anders dan vereenzelviging van God en het schepsel En dit doet Christian Science juist Het leert geen schepping, maar wat men noemt emanatie d. i. uitvloeiing uit het Goddelëke Wezen. Wij leeren op grond der Schrift de Schepping, d. i. een daad Gods. Maar in het stelsel van Christian Science is voor zulk een daad van God geen plaats het leert eene uit straling van het Goddelëke Wezen dus puur pantheïsme. „De mensch nu kan als uitstraling Gods in der waarheid niet zondigen, niet krank zë'n, niet sterveD. Wanneer de ziel zondigde, dan zou ze sterfelëk zë'n. Maar omdat de ziel on- sterfelëk is, kan zy niet zondigen". De mensch is ook niet ziek, want de Geest is niet ziek en de stof kan het niet zë'n, omdat zë in het geheel niet bestaat. God, geest, ziel, verstand, het goede, waar heid, leven, liefde enz. zë'n de eenige realiteit (d. i. wat werkelëk bestaat). Zonde, ziekte, dood hebben geen realiteit, maar zën dwalin gen, en die dwalingen zën verkeerde voorstel lingen ze zyn onwaar, eene illusie, eene in beelding, maar niet iets dat werkelëk bestaat. Maar waar komt die dwaling dan toch van daan Daarop krëgen we het merkwaardige antwoord te hooren„ze is een vrucht van onzen sterfelëken geest (is „mind", is denk kracht). Die „mortal mind", die sterfelyke geest is de „vader der leunenen", de groote bedrieger, die de menschheid sinds eeuwen op een dwaalspoor gebracht heeft, maar nu door Mevr. Eddy ten leste is ontmaskerd Doch nieuwsgierig, wat bedoeld wordt, vraagt ge: „Waar komt dan die sterfelëke geest van daan?" en daarop krë'gt ge weer een merk waardig antwoord: „De sterfelyke geest is het van het liehamelëke denken afgeleide valsche bewustzën van het zjnu. Is dat nu soms eene wetenschappelëke op vatting Het is eigenlyk niet anders dan eene cirkelredeneeringDe stof bestaat niet. Ze dankt haar schënbestaan aan dwaling, namelyk aan eene inbeelding van den sterfelëken geest, en die sterfelëke geest dankt zë'n bestaan aan het lichamelëk denken, dus m. a. w. weer aan de stof (materie)èndie bestaat niet Volgens Mevr. Eddy. Hier is bë deze dame zeer zeker de logica zoek. Dat de Scientisten zoo iets maar voor waarheid aannemen, getuigt zeker ook niet van scherp en oordeelkundig nadenken. Ook de leer omtrent zonde en ziekte past niet logisch in het stelsel der Scientisten, Denk maar eens even na en tracht haar stellingen met elkaar in verband te zetten, dan springt het onlogische terstond in 't oog. Wanneer „God alles in allen is", dan kan de illusie, de dwaling omtrent zonde en ziekte ook in niets anders dan in den Goddelëktn Geest rusten. Waar anders zou die illusie haar over de kinderen, over het leven van Gerrit op school en over de kleine schalke streekjes van Mina. Daarna volgden een groote serie dorps nieuwtjes. Ten slotte beantwoordde hë haar vraag in zake het thuiskomen. Zoo Lena moeder wilde gaan zeggen was hem niets aangenamer daD dat zë tehuis kwam zoo dikwë'ls zë' weg mocht, b.v. om de zes weken. Voor de reiskosten behoefde zy' het nooit te laten, die kon zë van haar huur betalen. Doch indien zë' bleef weigeren aan de gestelde voor waarde te voldoen, dan was het beter dat zë vooreerst nog maar niet kwam, dan zouden óf hë zelf, óf zëne vrouw haar wel eens komen bezoeken. Het speet hem zeer, dat hë in dezen geest schrëven moest, maar hë meende dat hë niet anders mocht handelen. Vóór hë eindigde ried hy' hair aaD, met al de teederheid die zy'n vaderhart hem ingaf, toch af te wyken van het kwade, en voor God in de schuld te komen. De Heere, wiens bestuur over alles gaat, was het toch, die haar de weduwe Jansen tot moe der had gegeven; onder Zy'n hand moest zy' zich dus buigen. Hë betuigde en verzekerde haar nogmaals, dat zë'ne vrouw veel van haar hield en haar behandelen wilde als haar eigen kind, mits zë' den moedernaam wilde invoeren dan alléén kon het voorgevallene vergeven en vergeten worden. Toen Lena dezen brief ontving, liet zë de lip wel een weinig hangeD. Zeker, 't was een aardige, lange brief, maar die preek daar achteraan beviel haar niet erg. Evenmin de mededeeling dat zy vooreerst maar niet thuis moest komen. steunpunt moeten hebben Stof bestaat niet. Uit wat niet bestaat, kan niets komen. Volgens de eigen voorstelling van Mevr. E. moet dus de Geest, God, de bron en oorsprong zën van heel die wereld van illusiën en dwalingen. Waarlyk, de Scientisten zy'n niet sterk in de logica Er is in hun redeneering meer dan één leemte. Het moeten beslist oppervlakkige menschen zy'n, die in zulk een stelsel bevredi ging kunnen vinden. Het „wetenschappelëke" in deze dusgenaamde „Christelyke wetenschap is dan ook van dun gehalte. Dr. Gerretsen schrëft met recht in Contra „Het gaat prat op zy'n theoretisch inzicht. Het wil staan op de hoogte van het hedendaagsch philosophisch denken, enlaat de groote kwestie van het bestaan van den „mortal mind" (sterfelëken geest), welke met geheel den opzet van zë'n systeem in flagranten strëd is, een voudig rusten. Wë zien eenvoudig verkeerd, maar er is niets verkeerdIs dan verkeerd zien niet verkeerd meer Hoe dubbel zwaar moet dit bezwaar niet wegen in een stelsel, dat juist den vollen nadruk legt op de geestelëke be- staanswë'ze van alles wat bestaat". Doch Christian Science is niet alleen niet wetenschappelë'k, maar ook niet christelijk. Reeds uit den opzet van dit leerstelsel moet duidelëk blëken, dat er voor den Christus Gods naar de Schriften geen plaats in is. Wanneer men uitgaat van de gedachte dat ziekte, zonde en dood niet bestaan maar be rusten op eene dwaliog van het menschelëke verstand, dan is noodzakelëk gevolg daarvan dat men ook geen Verzoeningsmiddelaar, geen Verlosser uit de ellende, geen Overwinnaar van het graf nood ig heeft. Het Sciëntisme zegt: De dwalende mensch heeft alleen noodig verlost te worden van zën verkeerde gedachten. En toch blyft de Scientist beweren, dat zy'n godsdienstig stelsel gegrond is op de leer van Jezus Christus. Maar hë kent Christus niet als den Borg en Middelaar, die verzoening heeft teweeggebracht door Zëne bloedstorting op Golgotha en die ons uit alle heerschappë' des duivels voor eeuwig heeft verlost. Hoe de Scientist precies denkt over den per soon van Christus, is eigenlëk moeielëk op te maken uit de verschillende verwarde uitspraken van Mevr. Eddy. Zooveel is echter wel duidelëk, dat Christian Science Christus niet belëdt als God geopen baard in het vleesch, om de werken des duivels f© verbreken, niet als Zaligmaker der wereld, die Zë'ne ziel gegeven heeft tot een rantsoen voor velen. Volgens^ Mevr. Eddy was Jezus de eerste Scientist. Zoo iets beweren ongeveer alle Secta- risehe bewegingen. Ze maken in hun verbeel ding Jezus altoos tot hun grooten voorganger en modelleeren Hem dan naar hun eigen op vatting. Geen wonder, dat dus ook de Scientisten dat beproeven. Maar zë beschouwen Jezus maar als een wegwëzer, als een handwëzer op den weg, die zegt: „Zóó moet ge gaan", dan wel als wat Jezus leerde den weg zeiven. Immers Hë heeft gezegd: „Ik ben de Weg. Niemand komt tot den Vader dan door My". De Scientist heeft geen Verlosser noodig. Als er geen zonde en geen ellende is, dan is er ook geen verlossing noodig. En allerminst is dan noodig een persoonlëk Verlosser, iemand, die niet alleen waarachtig rechtvaardig mensch maar tegelë'k ook waarachtig God is. De verlossing, zooals de Scientisten die voor staan, is feitelyk zelfverlossing. En daarin staan ze op één lë'n met de Boeddhisten. Trouwens in een godsdienstleer, die gebaseerd is op het pantheïsme, moet de verlossingsleer wel uit- loopen op verlossing door zichzelven. Daar is geen andere uitweg meer De beteekenis van Jezus Christus gaat voor den Scientist dan ook daarin op, dat deze hoog begaafde mensch als de eerste Scientist de men schen heeft trachten te bekeeren van hun dwaling, van hun verkeerde voorstelling om trent zonde, kwaad, ziekte, dood, enz. Dat Jezus' lëden en sterven eene verlossende, ver zoenende, reinigende en heiligende kracht zou hebben, is voor den Scientist ten eenenmale buitengesloten. De kern van de leer der ver lossing wordt in Christian Science het kan niet anders geheel gemist. Dat vader wilde komen, nu dat vond zë' wel prettig, maar of zë'n vrouw kwam of wegbleef, dat was haar volmaakt onverschillig. Zoo verliepen een week of zes, zonder dat Lena in haar brieven meer over thuiskomen repte. Zë' verlangde wel eens naar haar vader, soms zelfs heel sterk, maar zy' was te hooghartig, dit ook m'aar één enkele maal in haar schrë'ven te laten doorschemeren. Volders en zë'ne vrouw begonnen er nu over te beraadslagen óf ze, en wanneer ze een van beiden eens naar Lena zouden gaan. Eerlyk gezegd, ging Volders liever zelf, maar in de gegeven omstandigheden vond hë het beter, dat zë'n vrouw maar eerst ging. Het verlangen naar vader zou haar misschien nog doen buigen, en sprak ze van „moeder", dan immers was de ban opgegeven en kon zë naar huis komen. Had Lena het dan goed naar haar zin, dan kon zë' blëven dienen, maar dan was toch de onderlinge goede verstandhouding hersteld, en dat zou voor het gevoel een heele tegemoetkoming en verzachting van de scheiding wezen. Al was zë dan het huis uit, de ge dachte aan haar kon toch nooit zoo pë'nlëk zë'n als thans het geval was. Er werd dus bepaald dat vrouw Volders Lena een bezoek zou brengen. Na eenig over en weer praten werd de dag ook metéén vastge steld en wel op Donderdag over acht dagen. „'k Moest dan maar eens gauw een paar zwarte kousen voor haar breien," overlegde vrouw Vol ders „met leege handen aan te komen is ook zoo wat, en kousen heeft ze niet te veel mee Volgens Science heeft Jezus duidelëk gemaakt, dat ziekte en zonde niet werkelëk bestaan. Zë'n groote levenstaak was de menschheid te bevrë- den van die wanbegrippen. Wë, dwaze men schen, gelooven ten onrechte in het bestaan van kwaad, zonde, dood, krankheid, en zoo meer. Van dat verkeerde begrip moeten we afstand leeren doen. Jezus was de groote Leeraar, die den weg ter bevrë'ding heeft aangewezen. Onze verstandsdwalingen moeten en kunnen volkomen overwonnen worden. We moeten leeren vatten, dat God goed is en dat God alles in allen is, en dat wë' afstand moeten doen van de gedachte, dat zonde, ziekte, dood, kwaad werkelëk bestaan. In de hoop, dat onze lezers begrëpen wat bedoeld wordt, halen we bë'v. aan de volgende redeneering van Mevr. Eddy uit „Wetenschap en Genezing" „De stoffelëke zinnen verheffen hun stem met aanmatiging van werkelëkheid en zeggen ik ben volstrekt oneerlykik kan liegen, bedrie gen, echtbreken, stelen, moorden ik ben dier- lyk in më'n neigingen, enz. enz. Maar Geest (d. i. God) geeft een daartegenoverstaand ge tuigenis en zegt: Ik ben Geest. De mensch, wiens zinnen geestelëk zën, is më'n gelëkenis. Hë' reflecteert het oneindig begrëpen, want Ik ben de oneindigheid. De schoonheid der heilig heid, de volmaaktheid van het bestaan, onver- anderlë'ke heerlëkheid behooren Më',want Ik ben God. Ik geef onsterfelëkheid aan den mensch, want Ik ben de waarheid. Ik geef allen zegen, die in Më besloten is, want Ik ben liefde. Ik geef leven zonder begin en zonder einde, want Ik ben leven. Ik ben de Allerhoogste en geef alles, want Ik ben Geest, Ik ben de substantie van alles, want Ik ben, die Ik ben". Wat de stoffelëke zinnen zeggen, is inbeel ding. De zonde is niet, heeft geen wezen, heeft geen bestaan. Ze is geen deel van God, dus ook niet een deel van den mensch. Als een mensch, dat maar goed begrëpt, dan is hy' van zy'n zonde af, dan is hë van zën dwa ling bevrë'd, dan is lië verlost. In die dwaalleer worden dus twee gewichtige stukken der Christelëke religie gemist, die de zondaar moet kennen om getroost te kunnen leven en eenmaal getroost te kunnen sterven, namelëk le. de kennis der ellendeen dus ook zondebesef en schuldbewustzë'n en 2e. de kennis der verlossingd. w. z. de noodzakelë'kheid van den Middelaar ter verzoening. De Scientist kan onmogelëk iets begrëpen van de leer der genade. Het Evangelie, die blë'de boodschap voor schuldige en verloren zondaren, is hem dwaasheid. Hë' moge bazelen over „God. is Liefde", maar hoe kan hë' vatten de innerlë'ke bewegingen der barmhartigheid Gods, die uit genade ons onze zondeschuld vergeven wil? Bë' den Scientist is geen schuldbely'denis. Geen kennis van zonde. Geengebed, als bë' den tollenaar: „o God, wees më', zondaar, genadig Juist omdat het zondebesef in de tegenwoor dige beschaafde wereld zoo geheel is verzwakt en uitgesloten, is 't dan ook mogelëk, dat zoo'n leerstelsel als 't Sciëntisme biedt, by den eigen- gerechtigen, farizeeuwscb gezinden mensch, die toch nog religieus wil zë'u, zooveel ingaug vindt. Zoo'n schënreligie is een zelfopgerichte ladder, waarlangs de menschen meenen ten hemel te kunnen opklimmen. Wat een oppervlakkige kennis van de Evan- gelieën en van heel 't Nieuwe Testament moet er bë de Scientisten wezen, om te kunnen be weren, dat hun stelsel „Christelë'k" is. Het lë'kt er niets naar Het is on-christelëk en anti-christelëk. Het is geheel en al uit den booze. Ook hier geldt voor onsBeproeft de geesten, of ze uit God zyn. In het Sciëntisme schuilt de geest van den antichrist. Wie denkt niet aan Johannes'woord (I. 4:3): „Alle geest, die niet belëdt dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God nietmaar dit is de geest van den anti christ, welken geest gë gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alreeds in de wereld". (Wordt vervolgd). Kerkhof. gekregen, doordat er zoo weinig të'd was ze te breien. En dienstmeisjes hebben meestal gauw gaten er in en gewoonlë'k weinig ty'd of lust ze te stoppen, zoodat ze nog al eens om een paar heele kousen verlegen zitten." Den volgenden dag ging zë dus er met Mina even op uit, om sajet te koopen, en 's avonds zette zë de kous maar dadelë'k op. Evenals vroeger tikten de naalden rusteloos tegen elkaar aan, en het paar kousen was gereed, vóór dat de dag van vertrek nog aangebroken was. „Kyk, man," zeide ze's Woensdagsavonds tot Volders, „ik heb maar gauw een paar kousen voor Lena gebreidik dacht, die kan ze alty'd gebruiken, en om nu met leege handen aan te komen, vond ik niet aardig." „Laat eens zien," zei Volders, aangenaam verrasthë' bekeek de kousen met een belang stelling, alsof hë verwachtte dat ze zich in eenig opzicht van andere kousen zouden onder scheiden hebben. „Dat vind ik aardig van je bedacht hoor, en Lena zal er zeker blë mede zë'n." Inderdaad verblë'dden de kousen nu reeds iemand, was het Lena nog niet, dan toch haar vader al. Vrouw Volders kon het hart van haar man niet méér innemen, dan door véél van zë'n kind te houden; een bluk van liefde aan Lena gegeven, waardeerde hy dermate, dat hë niet naliet op middelen te zinnen, om zë'ne vrouw die liefde eenigszins te vergelden. Zë had hem zeer verrast met 't breien van die kousen voor zy'n Lena. Kon hë voor hare kinderen ook maar meer doen Al laat liefde zich niet altëd vergelden, zë

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1917 | | pagina 2