Niet naar de Schrift! bewezen, dat er ten tyde van Abraham in die land-n een bevolking woonde, die op hoogen tr p xan beschaving stond4*. Wat kan de ij del heid een menseh toch parten spelen, want by bet lezen van dezen zin dacht ikach, moet dit nn nog aan de vrijzinnigen voorgehouden worden door iemand, die van elders komt, ter wijl wjj, achterlijke Gereformeerden, dit reeds zoolang weten en het reeds jaren meedeelen aan onze catechisanten. Die vrijzinnigen, welke gewoon zijn zich uit te geven voor mannen, die staan aan de spits van de beschaving. Mijn geloof in hun bizondere verlichting werd er niet beter op. Maar indien de mededeeling van zulk een historische waarheid nog noodig is voor hen, dan ben ik er blijde mee, dat het zoo duidelijk gezegd werd. Merkwaardig is ook het volgende„Dit wijst er reeds op, dat men den Bijbel anders moet beschouwen dan velen nog doen zouden die velen vrijzinnig zijn, dan ziet het er toch treurig met hen uit en hem niet aanvaarden als een boek van oervolken, doch als een product van een andere wereldbeschouwing dan de onze, waarmee we ors vertrouwd moeten maken, wil ons het juiste licht over dit boek opgaan44. Hoe wel het ons genoegen deed, dat het in die vergadering gezegd werd, toch kunen we niet nalaten op te merken, dat als men nu pas tot dit inzicht is gekomen het wel een weinig laat is. Het zal wel waar zijn, dat de Bijbel een vrucht is van een andere wijsheid en van een andere wereldbeschouwing dan die der moder nen, en het is wel tijd, dat zij dit inzien, doch het strekt niet om een hoogen dunk van hun inzicht te geven. Te hopen is het, dat zij voort aan er rekening mede houden zullen, opdatzy niet over de Heilige Schrift praten als een blinde over de kleuren. Dochwe vragen vooral aandacht voor het volgende: „De bij velen uit de Staten-bijbel gewekte voorstelling, als zou God uit niets de wereld hebben geschapen, verliest allen grond, als men weet, dat in het oorspronkelijke ver haal de voorstelling deze is, dat God de aarde schiep uit een reeds aanwezige stof, die hij uit het duister opbeurde in het licht. Dit verhaal vindt een zekere analogie in andere overoude scheppingsverhalen, die de tegenwoordige we reld haar ontstaan doen vinden uit een door God na hevige worsteling overwonnen oer wereld, die als een wonderlijk levend dier wordt voorgesteld. Uit de duisternis bracht God de aarde in het licht en vormde haar naar zijn smaak en vormde er op den mensch naar het beeld der goden. Naar het beeld der goden, want wel erkent het o. i. één God als den be- lieerscher van het heelal, maar niet als den eenigen God. Gezeten te midden van goden van lagere orde, als een vorst in den raad der ouden, schiep hij den mensch naar der goden beeld. Uit de duisternis, waar de oer-aarde uit te voorschijn gebracht is, stamt naar Ooster- sche begrippen ook de wijsheid en het is de slang, als de leviathan in het verhaal van Job, die uit de oerwereld komt en den mensch doet eten van den boom des goeds en des kwaads, aan den boom der wijsheid, waarvan God hem af wilde houden om de volledige heerschappij over het heelal te voeren. Zoo wordt het licht aangevuld door de duisternis, het leven door den dood". Ja, wrijf Je oogen nu maar eens goed uit, want bij eerste lezing raadt men in tienen niet, wat er staat. Daarom willen we in alle kalmte pogen om er een voorstelling van te geven. Uw geloofsartikelIk geloof in God, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde, heeft in 't geheel geen recht van bestaan meer. Het is ongegrond en van geen de geringste waarde. Dit beteekent nog al iets. Doch eer ge het varen laat, wilt ge weten, waarom ge het moet laten varen. Wel om de eenige en afdoende reden, dat de Bijbel het oorspronke lijk verhaal vervalscht heeft. Zoo, zegt ge, en wie maakt dit uit. Natuurlijk ds. van Lin- schoten. Hij weet dit. Het is te hopen, dat hij er gronden voor heeft om het zoo bout te zeggen, maar in het verslag staat het er niet bij. Wat moet iemand al verbazend liehtge- loovig zijn om maar aan te nemen, wat deze of gene zegt, terwijl het reeds al door gebleken is, dat ook weleerwaarde en zeergeleerde heeren zich menigmaal vergissen. We zullen er niet meer van zeggen, wijl we dan nog-bladzyden vol moesten schrijven. Het was ons enkel te doen om er de aandacht op te vestigen, hoe gemakkelijk de lieden het zich maken, wanneer zij eens afrekenen willen met den Bijbel, die al de eeuwen door een bron van licht en troost is geweest voor velen. Daarom laten we ook rusten wat hij gezegd heeft over het wereldbeeld, zooals dit gegeven wordt in de H. Schrift en dat geheel verschilt van het beeld, dat de modernen er zich van maken, doch we vragen nog alleen om te letten op wat er nog volgde. Dit alles werd meege deeld om te komen tot het betoog, dat het oude testament de voorstelling wekt van een God, die heerschen zal over de aarde als een lijfelijk God, met de Joden als zijn uitverkoren volk, terwijl Christus ons geleerd heeft, dat God zal heerschen door zijn geest." Daar was het dus om te doen. Oud- en Nieuw-Testament moeten tegenover gesteld worden, opdat de schare zou heengaan onder den indruk, dat wat het een deel leert, het ander ontkent, wat het een op bouwt, het ander sloopt en dus de Bijbel on betrouwbaar is. Nu dit zal dan ook wel het geval zijn geweest. Ik herinner mij, dat eens een boer in Friesland tot mij zeioch, dat had ik nooit geweten, dat het Oude en Nieuwe Tes tament zich zoo duidelijk tegenspreken. Zoo hernam ik is u dit thans duidelijk Ja, ant woordde hij, want verleden Zondag hoorde ik een dominé preeken over twee texten. De een was wees niet al te rechtvaardig en de ander wees dan volmaakt en wat maakte hij het ons helder, dat dit met elkander in strijd is. Dat menschen, die onder het licht des evangelies opgegroeid zijn, zoo gemakkelijk zich laten be dotten is erg, maar dat leidslieden op zulk een wijze handelen, dat is door alles hoen. Zou het geen tijd worden, dat mannen alsvanLin- schoten eens begonnen met te vragen, wat er nu eigenlijk in 't Oude Testament staat, alvorens aan anderen er een geheel verkeerde voorstel ling van te geven, want- van dit heele betoog is geen woord waar. Bouma. Verleden jaar hebben wij bij de verschijning van het eerste nummer van het tweemaande- lyksche tijdschrift „Foor Hooger Levener op gewezen, welk een dwaze combinatie in de Redactie was op te merken en er onze bevreem ding over uitgesproken, dat een gereformeerd predikant aan zulk een tijdschrift, dat „stich telijke lectuur" wil bieden, zyn medewerking toezegde. Er werden in den eersten jaargang soms rare dingen gezegd, die o.i. weinig stichting konden bieden. We denken bijv. aan de verklaring van den wonderboom van Jona De profeet morrelde wat veel aan een grooten steen die steen kwam daardoor te drukken op een zaad korreltje, dat er toevallig op den grond lag. Uit het gedrukte korreltje schoot in één nacht een geweldige heesterplant op, terwijl Jona op den steen als hoofdpeluw lag te slapen. Ge- loove het, wie wilAls 't wonder maar wordt weggeredeneerdVan de nog curieuser daarbij gemaakte toepassing zullen we maar zwijgen. Thans is het eerste nummer van den tweeden jaargang verschenen. Het tijdschrift is dus nog niet dood, maar schijnt voldoende lezers te hebben om te blijven bestaan. Heelemaal bevreemden doet ons_ dat niet. We leven in een tijd, waarin allerlei fantasiën en fabelen, allerlei sectarische meeningen en philosophische stelsels bij 't publiek ingang vinden. Menigeen paait zich met een schijn van religie. Men slikt alles behalve de ge zonde woorden Gods. Van echt-schriftuurlijk voedsel is men afkeerig. In dit nummer nu staat een „stichtelijk" stuk over Gen. 27 34 (.de beste zegen") van G. A. van den Bergh van Eysinga te Santpoort. Ezau wordt er in geschetst als een man van groote hartstochthet ouderlijk huis is hem te enghy geeft aan de avonturen en ontbe ringen van den zwerveling de voorkeureen wild opbruischend natuurleven dat zich niet kan schikken in het knellende keurslijf van beschaving en fatsoen. Ruw, maar oprecht is Ezau. Hij gaf er niet veel om dat hij de oudste was. Pas als hjj vau zijn recht afstand gedaan heeft, komt hij tot inzicht hoe dwaas hij deed, door zich 't af handig te laten maken. Die arme ontgoochelde Ezau Hij kon z'n gelijkmoedig heid niet bewaren. Als een kind snikte hij zegen ook mij, mijn Vader! Jacob is huiselijk, kalm van natuur, die niet gaarne het comfort van zijn woning mist, de beschaafde man, die door geestelijke meerder heid zich de middelen weet te verschaffen om het gezellig en aangenaam te hebben in de wereld; zijn verstand ontwikkelt zich ten koste van zijn geweten met waarheid en recht neemt hij 't niet nauw maakt misbruik van Ezau's ongelegenheid om hem z'n eerstgeboorterecht afhandig te maken van moederszijde zit de sluwheid in zijn bloedhij slaat zijn slag te genover den onnoozelen Ezau, en is blijde Aan een broeder, die zoo onnoozel en licht zinnig is, ware het vaderlijk goed toch maar slecht besteedJacob vindt dat het hemzelven meer toekomt omdat het in zijn handen veiliger is. „De veroveringspolitiek van alle tijden heeft den schijn willen redden door ziehzelven uit te geven voor draagster eener hoogere cultuur." En zoo voorts. Jakob is een schavuit, Ezau een ronde kerel. Toepassing: Ezau wordt door zijn berouw beterde nood leert hem straks bidden het lijden heiligt zijn gemoed. Straks door het lijden geleerd, kan hij juichen: „Al het Uwe is mijne, o GodWant niets zal mij kunnen scheiden van Uwe trouw Niet de oneerlijke Jakob, maar de oprechte Ezau wordt ten voorbeeld gestelden dit was toch maar de beste zegen: „dat uit den dood van 't eigen ik Gods lk in ons verryze". Nu vraag ik toch aan ieder BijbellezerIs dat niet op ergerlijke wijze de Schrift verdraaien Worden de zaken hier niet op haar kop gezet Van de geestelijke kern, die in het eerstge boorterecht schuilde, wordt zelfs met geen woord gereptalsof 't een bloot natuurlijke zaak alleen gold Is dat nu voedsel „voor hooger leven Komt hier weer niet kennelijk uit de poging om alle uitverkiezing uit de Heilige Schrift weg te redeneeren De particuliere genade telt als factor niet mee en de mensch Ezau wordt ge prefereerd boven den mensch Jakob. Weet die moderne dominee niet wat er staat in Hebreeën 12 16, waar Ezau een onheilige genoemd wordt? En zulke kost wordt nu aan de intellectu- eelen geboden als geestelijke spijze, die dienen moet tot voeding van liooger leven. Waar moet het ia onze dagen toch heen met de zwevende meeningen van allen, die van geen vaste Schriftuurlijke belijdenis willen hooren of weten Paulus' vermaning aan Timotheus, den die naar des Woords, is nog van volle kracht: Bewaar lut pand u loebetrouwd Keerhof. Voor twee jaren ongeveer hebben wij dat in gemeenschap met de kerk van Antwerpen ge daan. Aan onze bede hebben da Gereformeerde Kerken in Nederland toen met de bereidvaar digheid der liefde en der erbarming gehoor gegeven en ons aan collecten en giften een bedrag van ongeveer elfduizend gulden ge zonden. Daar de kerk van Antwerpen toen reeds geen Dienaar des Woords meer bezat, en tot onder houd van het kerkelijk leven dus maar betrek kelijk weinig uitgaven had te doen, werd na gemeenschappelijk overleg besloten, het inge komen bedrag zóó te verdeelen, dat de kerk van Brussel zestig en die van Antwerpen veer tig procent er van ontving. Van haar aandeel heeft Brussels kerk sinds het kerkelijk leven bekostigdhet steeds toe nemend getal harer armen naar de klimmende behoeften der tijdsomstandigheden verzorgd en ook haren arbeider in den dienst der Evan gelisatie, die, al3 Belgisch militair op Neder- landseh grondgebied geraakt, niet meer naar zijn vaderland terugkeeren kon, voor hare reke ning zijnen arbeid laten voortzetten in het vluchtelingenkamp te Nunspeet en het inter- neeringskamp te Oldebroek. Hadden wij toen kunnen bevroeden dat de wereldoorlog van zoo langen duur zou zijn, dan zouden wy het ongetwijfeld noodzakelijk hebben geacht, dit Evangelisatiewerk onder de Belgen in Nederland geheel en al aan onze zusterkerken in Nederland over te laten. Nu toch hebben wij van de ons toegezonden gelden een bedrag van niet minder dan zeven duizend frank aan dien arbeid ten koste gelegd. Geen wonder, dat zulk een opoffering ons op den duur te zwaar viel en wij, mede om die reden, in den loop van dit jaar dit werk hebben moeten opgeven. Het verheugde ons te vernemen, dat de classis Harderwijk het voorloopig heeft voortgezet. Nadat wij aldus twee jaren lang zware finan- tieele lasten hebben gedragen, zijn onze kerke lijke en diaconale kassen wederom leeg. En de toestand onzer gemeente is thans nog veel minder rooskleurig, dan toen wii onze eerste bede om hulp tot de kerken in Neder land deden uitgaan. Keerden in den loop van 1915 vele uitge wekene leden onzer gemeente weer terug, sinds eenige maanden zijn op maatschappelijk gebied de nooden hier zóó nijpend geworden, dat de een na den ander Brussel opnieuw verlaten moeten zelfs ook meerderen van hen, die gedurende heel den oorlog hier gebleven zijn, zich thans genoodzaakt zien naar Holland de wijk te nemen. Zoo gingen pas weer een drie tal kerkeraadsleden met hunne gezinnen van ons weg. Het aantal der broeders en zusters, die tot nog toe ons kerkelijk leven fioantieel in stand hielpen houden, nam dus bedenkelijk af. Voor wie nog overbleven werden daardoor de lasten vanzelve weer zwaarder, terwijl de bijna volkomen stilstand van handel en indu strie het hun natuurlijk steeds moeilijker maakt deze verzwaarde lasten te dragen. Bjj deze vermindering van draagkracht komf nu nog de ontzaggelijke vermeerdering der diaconale zorgen. Wanneer gij bedenkt, dat de prijs van alle levensbehoeften hier in buitensporige mate is verhoogd, ja, van vele dagelijksche benoodigd- heden verzesvoudigd, vertienvoudigd en nog hooger geworden is, dan begrijpt gij wel, dat thans onderscheidene gezinnen moeten worden gesteund, die daarvoor te voren nimmer in aanmerking kwamen, en dat ook in elk afzon derlijk geval het bedrag van den diaconalen onderstand belangrijk veel grooter moet wezen dan voorheen. Gij merkt, dat de nood steeds feller gaat nijpen. En gij billijkt het, dat de kerk van Brussel zich andermaal tot U gaat wenden met het verzoek haar toch te helpen in dezen nijpenden nood. Brussel, December 1916. Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders. Wat wij zoo vurig gewenscht en gebeden hebben dat niet meer noodig mocht zijn, is, helaas, toch weer droeve noodzakelijkheid ge worden. Andermaal moet de zwaar beproefde gemeente van Brussel zich tot hare zusterkerken in het gezegende Nederland wenden met eene drin gende bede om hulp. Met te meer vrijmoedigheid laat zij hare bede tot U uitgaan, nu zij, hoezeer ook in benauwd heid en druk met het volk in welks midden zij leeft, toch voortdurend mag gewagen van een zegen des Heeren op geestelijk gebied. Het blijkt telkens weer, dat zij bezig is wortel te schieten in den bodem waarin onze God haar heeft geplant. Zij bewijst steeds duidelijker het recht van haar bestaan onder het Belgische volk. Kan zp zich in dezen tijd natuurlijk niet uitbreiden, als voorheen, door de overkomst van broeders en zusters uit Nederland, haar uitbreiding van binnen uit, die tenslotte nog sterker voor haar levensvatbaarheid en levens kracht pleit, zet zich geregeld voort. Telkens weer komt het voor, dat eenvoudige leden der Roomsche Kerk door eene kenne lijke werking van den Heiligen Geest met hun schuld en zonden krijgen te doen aldus zoe kend geworden, onder Gods leiding met ons kerkelijk leven in aanraking komen en in dien weg krachtig leeren roemen in het Evangelie van Gods vrije genade, die in onze belijdenis zulk eene zuivere vertolking vindt. En niet alleen onder eenvoudigen, ook onder ontwikkelden ontwaakt wel eens eene verblij dende belangstelling. Zoo kreeg, geruimen tijd geleden, onze die naar des Woords bezoek van iemand die, hem geheel onbekend, hem om raad in geestelijke moeilijkheden kwam vragen. Bjj het eerste gesprek maakte deze onbekende den indruk een hoogst ontwikkelde leek uit Rome's kerk te zijnmaar bij het tweede of derde bezoek maakte hij zich als Roomsch priester bekend. Als kloosterpriester van de strenge orde der Karmelieters was hy aan een der aanzienlijkste kloosterkerken van Brussel verbonden. Om zijn innige vroomheid stond hij bij het volk in bizondere achting en als biechtvader werd hij dan ook door een buiten gewoon groot aantal „leeken44 gezochtbi- zonderheden, die ons natuurlijk pas later en van elders ter oore zijn gekomen. Aanzienlijke, adellijke familiën hadden hem tot hun geeste lijken raadsman gekozen. Gedurende eenige jaren was hij ook professor in de philosophie en het kanonieke recht geweest aan een van de beide Seminaries zijner orde. Door nauwgezette plichtsbetrachting in col legezaal, biechtstoel en op den kansel had hij zich eenigermate overwerkt, terwijl daarna door het opkomen xan ernstigen twijfel aan de waar heid der Roomsche leer en de zuiverheid der Roomsche ,kerk zijne ziel geheel en al ter ne- dergedrukt was en in het donker gebracht. Op medisch advies had hij aan den Paus verlof gevraagd een tijdlang uit het klooster te gaan, en „sanitatis causa44, „gezondheids- halve44, was hem dit verlof telkens voor twee maanden verleend. Voor zijn zielenooden had hij, op raad van zijn geestelijke overheden, medicijn gezocht in correspondentie over de betwijfelde punten met een der knapste Roomsche theologen. Doch dit laatste had hem niet kunnen batenspits vondige redeneeringen hadden hem geen ziele- rust en zielevrede kunnen schenken. Daarna had hij met het modernisme kennis gemaakt, maar dat had zijn zielsbehoeften in het geheel niet kunnen bevredigen: moest hij ook den Christus prijsgeven als Gods ééngeboren Zoon en Zaligmaker van zondaren, dan dat ge voelde hij wel dan zou zijn geestelijk leven geheel verkillen en versteenen. In dat stadium kwam hy, al zoekende, met ons in aanraking. Met heilbegeerige belang stelling onderzocht bij onze belijdenis ernstige bestudeering der Gereformeerde theologie uit de zestiende en onze eeuw volgdeen het licht ging hem op, en zijne ziel ging als open voor den rijkdom en de diepte en de vastheid van wat door Gods genade onze kerken be lijden. Niet heel lang daarna sprak hij de begeerte uit met ons te mogen aanzitten aan den hei ligen disch, en nu ruim een jaar geleden deed hjj belijdenis van zyn geloof in het midden der gemeente. En naar zijn eigen getuigenis, vlak na zyne belijdenis, was er vroeger wel vreugde geweest in zijn hart, toen hij het drukke gewoel der wereld had verlaten voor het contemplatieve leven der kloostercel, waarin hy naar het hem toen geschonken licht te goeder trouw had ge meend zijnen God het ijverigst te kunnen die nen had hjj nog hooger vreugde gekend, toen hij later de priesterwijding ontvangen had om voortaan aan het altaar, op den kansel en in den biechtstoel, naar bij waande, de ware ver tegenwoordiger van den Heiland te kunnen zijn maar werd die vreugde van voorheen zeer verre overtroffen door de heilige blijdschap en dank baarheid die hem vervulde, nu de Heere hem langs allerlei wonderlijke wegen Zijner Voor zienigheid, zij het ook niet zonder veel in- en uitwendigen strijd, tot zooveel helderder licht des geloofs had gebracht en hij van deze groote weldaad Gods ook openlijk mocht getuigen Sinds is hü een der trouwste leden onzer gemeente. Aanvankelijk verleent hij by ons Christelijk Onderwijs eenige hulp. En voorts voorts wacht hy af wat de God zyns levens in de toekomst met hem voor heeft, niets anders begeerend dan 's Heeren weg te volgen en 's Heeren wil te doen. Wy deelen U deze verblijdende ervaringen mede om U te laten zien hoe by allen uit wendigen nood de innerlijke zegen toch niet ontbreekt en hoe ook in dezen tyd van gewel dige wereld beroering de arbeid van Brussels gemeente niet y'del is in den Heere. Die God nu, die ons in het geestelijke Zynen zegen niet onthoudt, zal het, dit vertrouwen wy vast, ook in het stoffelijke wel met ons maken. Doch tot zulke doeleinden bedient Hy zich van menschenkinderen. En daarom durven wy ons in den middel lijken weg ook met vrijmoedigheid tot U wenden. Broeders, geeft dan aan onze dringende bede gehoor. Laat, indien het eenigszins mogelijk is, eene collecte houden voor dezen nood onzer kerk. Of indien zulks niet kau, verblijdt ons dan toch in ieder geval met een gift. Wy weten het welook ten uwent zyn in deze zware tyden veler zorgen groot. Maar ten uwent zyn toch ook veler zegenin gen rijk. En allen tezamen zyt gy vooral hierin zoo by uitnemendheid gezegend, dat Hy, die het lot aller volkeren bestuurt, den jammer van den krijg genadiglijk buiten uwe grenzen heeft gehouden. Brengt dan uw dankbaarheid daarvoor ook tot uiting door ons het zoo veelszins benauwde kerkelijk leven verder mogelijk te maken. Éénmaal hebt gy „gezonden tot onze nood druft44 wilt het ook andermaal doen, opdat gy alzoo ook hier, „medearbeiders moogt wor den der waarheid.44 Dr. J. G. de MoorP. C Hooftsiraat 111 te Amsterdam, heeft zich ook ditmaal bereid ver klaard uwe collecte of gave in ontvangst te nemen en die aan ons over te maken. Aan gezien hy zich ook met de ontvangst der giften voor Ryn-Pruisen en Westfalen heeft belast, verzoeken wy U dringend de bestemming der voor Bruss°l verzamelde gelden duide7yjk op den postwissel aan te wijzen. Ontvangt onzen broederlijken groet met onze heilbede voor uwen arbeid. De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van Brussel, (voor zoover nog in Brussel aanwezig) Ciir. Warner, Voorzitter.! G. van Detu Azn., Scriba. J. van Ooedt. R. A. Smilde. G. Geertse. L. C. C. Toüber.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 2